ECLI:NL:RBNNE:2016:2746

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
18.920255-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van levensgezel met terbeschikkingstelling en dwangverpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 oktober 2015 meerdere keren heeft geprobeerd zijn levensgezel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en dat hij haar op 23 mei 2015 ook daadwerkelijk heeft mishandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat heeft geleid tot een verminderd toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 139 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er aan de wettelijke vereisten voor terbeschikkingstelling is voldaan, gezien het hoge recidivegevaar en de noodzaak voor klinische behandeling. De rechtbank heeft benadrukt dat de veiligheid van anderen het opleggen van deze maatregel vereist, en dat de verdachte en zijn levensgezel geluk hebben gehad dat het bij een poging is gebleven, zonder dat er zeer zwaar lichamelijk letsel is opgelopen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920255-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 mei 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van de politierechter van 24 februari 2016 en 24 maart 2016 alsmede van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 22 april 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.C.N. Brens-Cats, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting steeds vertegenwoordigd door mr. mr. P.H.S. van Rest.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 oktober 2015 te [pleegplaats] , meermalen, althans eenmaal,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
zijn levensgezel [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, (telkens) met dat opzet
- [slachtoffer] aan haar haren heeft getrokken en/of
- [slachtoffer] in haar gezicht heeft geknepen en/of
- [slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt
en/of
- [slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of
geslagen en/of
- toen [slachtoffer] op de grond lag, op haar lichaam is gesprongen en/of
met een voet op haar lichaam heeft gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 oktober 2015 te [pleegplaats] , meermalen, althans eenmaal,
(telkens) zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door (telkens)
- [slachtoffer] aan haar haren te trekken en/of
- [slachtoffer] in haar gezicht te knijpen en/of
- [slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen
en/of
- [slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam heeft te stompen en/of
te slaan en/of
- toen [slachtoffer] op de grond lag, op haar lichaam te springen en/of
met een voet op haar lichaam heeft te stampen;
2.
(parketnummer 18.113830.15)
hij op of omstreeks 23 mei 2015 te [pleegplaats] zijn levensgezel [slachtoffer]
heeft mishandeld door haar (meermalen) in het gezicht, althans tegen het
hoofd, te stompen en/of te slaan en/of door haar hoofd tegen een ruit te
duwen.
Beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Als het slachtoffer op de grond ligt doet zij niets meer, is zij weerloos. Dan gaat verdachte toch door. De officier van justitie verwijst daarbij naar de verklaringen van de (onafhankelijke) getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Verdachte heeft verklaard dat het met beide benen op de buik springen niet is gebeurd. De getuigen hebben dit wel gezien. De officier van justitie heeft aangegeven dat hij de verklaringen van die getuigen geloofwaardig acht. Als de verbalisanten de volgende dag in het kader van het buurtonderzoek het slachtoffer treffen dan kan zij bijna niet meer lopen van de pijn. Hierdoor is vast te stellen dat er evident sprake was van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door verdachte.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie opgemerkt dat hier sprake is van mishandeling van [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 februari 2016 afgelegde verklaring;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Noord-Nederland d.d. 11 oktober 2015, opgenomen op pagina 48 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015296225 d.d. 11 oktober 2015, inhoudende een verklaring van verdachte;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [slachtoffer] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de politie Noord-Nederland d.d. 10 oktober 2015, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende verklaring van [getuige 2] ;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de politie Noord-Nederland d.d. 10 oktober 2015, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [getuige 1] ;
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de politie Noord-Nederland d.d. 10 oktober 2015, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [getuige 3] ;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 februari 2016;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het proces-verbaal van de politie Noord-Nederland d.d. 1 september 2015, opgenomen op pagina PL0100-2015145930 van het dossier met nummer 11 e.v. d.d. 1 september 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 10 oktober 2015 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen met dat opzet
- [slachtoffer] aan haar haren heeft getrokken en
- [slachtoffer] in haar gezicht heeft geknepen en
- [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geschopt en
- [slachtoffer] tegen het lichaam heeft gestompt en
- toen [slachtoffer] op de grond lag, op haar lichaam is gesprongen en met een voet op haar lichaam heeft gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
(parketnummer 18.113830.15)
hij op 23 mei 2015 te [pleegplaats] zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan en door haar hoofd tegen een ruit te duwen.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1.poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel

2.mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 13 april 2016, opgemaakt door L.H.W.M. Kaiser, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 14 maart 2016, opgemaakt door A.K. Wieringa, psycholoog.
De conclusies van de psycholoog luiden, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van alcoholafhankelijkheid, in remissie onder toezicht, misbruik van cocaïne in remissie onder toezicht, een posttraumatische stress-stoornis (voorlopige diagnose) en verder is er sprake van een verzwakte persoonlijkheidsopbouw met cluster-B trekken, te weten narcistische, borderline en antisociale trekken. Differentiaal diagnostisch kan bij verdachte gesproken worden van een verstandelijke beperking in de vorm van lichte zwakzinnigheid. Dit gaat gepaard met een verzwakte persoonlijkheidsopbouw, gekenmerkt door een beperkte stressbestendigheid, een rigide egocentrisch perspectief, impulsiviteit en zwakke copingsmogelijkheden.
Gebrekkige cognitieve vermogens, empathisch onvermogen, verhoogde krenkbaarheid als gevolg van een rigide egocentrische instelling, beperkte stressbestendigheid, een instabiele affectregulatie en instabiele agressieregulatie in de vorm van een kort lontje zijn de dysfuncties die een bepalende rol speelden in het ontstaan van het tenlastegelegde. Op grond van het voorgaande adviseert de psycholoog de rechtbank om verdachte voor het tenlastegelegde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De psychiater concludeert dat er ten tijde van het delict sprake was van een ziekelijke stoornis in de vorm van afhankelijkheid van alcohol en misbruik van cocaïne, een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een verzwakte persoonlijkheidsopbouw met cluster B kenmerken, waardoor hij zijn wil in verminderde mate kon bepalen. De psychiater acht verdachte volgens de zogenoemde driepuntsschaal verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend zij het in sterk verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Het opleggen van de maatregel TBS
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte de maatregel ter beschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Gebleken is dat verdachte onvoldoende probleembesef heeft en daarmee is een ambulante behandeling alsook een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar. De kans dat verdachte zich niet aan afspraken zal houden is daarvoor te groot.
Nu er geen ander alternatief voorhanden is en veroordeelde wel een behandeling nodig heeft, zo blijkt ook uit de rapportages van de deskundigen, kan de officier van justitie niet anders dan een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eisen. De strafbare feiten laten deze maatregel toe en de deskundigen hebben dit ook geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is geëist en een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Verdachte heeft zich daartoe ter zitting bereid verklaard om aan behandeling en daaraan verbonden voorwaarden mee te zullen werken.
De rechtbank
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd.
Verdachte is onderzocht door zowel een psychiater als een psycholoog. Beiden komen tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een verstandelijke beperking die gepaard gaat met een verzwakte persoonlijkheidsopbouw, gekenmerkt door een beperkte stressbestendigheid, een rigide egocentrisch perspectief, impulsiviteit en zwakke copingsmogelijkheden.
Daarbij geven zij aan dat er sprake is van een hoog recidiverisico.
Beiden komen ook tot de conclusie dat ambulante behandeling gedoemd is te mislukken en dat klinische opname noodzakelijk is, omdat alleen behandeling in een klinische setting, met duidelijke regels, zinvol is. Bovendien dient er een strak juridisch kader te zijn omdat verdachte zich, gelet op zijn persoonlijkheidsstructuur, zonder een dergelijk kader aan de behandeling zal onttrekken. Op grond hiervan achten de deskundigen een behandeling middels een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf of een voorwaardelijke ter beschikkingstelling niet aangewezen. De noodzakelijke behandeling zal, aldus de deskundigen, alleen plaats kunnen vinden binnen een ter beschikking stelling met dwangverpleging. De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de adviezen verenigen en neemt deze over.
Aan de wettelijke vereisten voor een ter beschikking stelling wordt voldaan. Bij verdachte is ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens vastgesteld. De rechtbank acht bewezen dat verdachte misdrijven heeft begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, terwijl er sprake is van een hoog recidivegevaar, waardoor de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel eist.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, namelijk een poging tot zware mishandeling van zijn vriendin. Verdachte en zijn vriendin hebben geluk gehad dat het bij een poging is gebleven en dat zijn vriendin niet daadwerkelijk zeer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Volgens de deskundigen is een klinische behandeling noodzakelijk en heeft een dergelijke behandeling slechts kans van slagen bij een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Op grond van de ernst van het feit, het hoge recidiverisico en de adviezen van de gedragsdeskundigen en het advies van de reclassering, zal de rechtbank deze maatregel opleggen. De rechtbank zal tevens bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu de veiligheid van personen de verpleging vereist. De rechtbank heeft bij deze beslissing nadrukkelijk betrokken dat het gaat om een zware maatregel en dat verdachte geen noemenswaardig strafblad heeft met betrekking tot geweldsmisdrijven, doch ziet de oplegging van deze maatregel als enige reële mogelijkheid om recidive in de toekomst te voorkomen, terwijl de ernst van het feit het opleggen van deze maatregel rechtvaardigt.
De rechtbank constateert voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, nu verdachte wordt veroordeeld voor een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel begaan tegen zijn levensgezel en een mishandeling begaan tegen zijn levensgezel.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, naast de ter beschikkingstelling met dwangverpleging ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte dient als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te worden aangemerkt. De rechtbank acht het aangewezen dat de behandeling van verdachte prioriteit krijgt boven verdere bestraffing en dat de behandeling zo spoedig mogelijk een aanvang neemt. De rechtbank zal daarom de duur van de gevangenisstraf beperken tot de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 27, 37a, 37b, 38e, 45, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 139 dagen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Stelt vast dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. B.I. Klaassens, voorzitter, O.J. Bosker en
M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2016, terwijl mr. O.J. Bosker buiten staat is dit vonnis mede te ondertekenen.