ECLI:NL:RBNNE:2016:2747

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
18.036911-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en een verboden wapen

Op 3 mei 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Assen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 oktober 2015 opzettelijk cocaïne en een verboden wapen in zijn bezit had. De verdachte, bijgestaan door mr. S. Urcun, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 64,341 gram cocaïne en een gaspistool. Tijdens de zitting op 22 april 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij de drugs voor een vriend in bewaring had, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De officier van justitie concludeerde dat de ten laste gelegde feiten bewezen konden worden, terwijl de verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf vanwege de zorg voor zijn kinderen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Tevens werd het in beslag genomen bedrag van € 300,00 aan de verdachte teruggegeven, omdat dit bedrag niet gerelateerd was aan de bewezenverklaarde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 6 mei 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/036911-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 mei 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 april 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 oktober 2015, te [pleegplaats] , in elk geval in de gemeente
Assen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 64,341 gram, in elk geval
een hoeveelheid, van een materiaal bevattende Cocaine, zijnde cocaine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 13 oktober 2015 te [pleegplaats] , in elk geval in de gemeente
Assen, een wapen van categorie III, te weten een gaspistool (van het merk
ME, type 8 Combat, kaliber 8 mm (knal- en gaspatronen), voorhanden heeft
gehad.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe gewezen op het feit dat de politie een onderzoek heeft gedaan bij verdachte op grond van meldingen dat hij zou dealen en bij die doorzoeking drugs in de woning heeft aangetroffen. Ook is een gaspistool aangetroffen in de woning. De officier van justitie acht de verklaring die verdachte heeft gegeven dat hij de drugs voor een vriend in bewaring had volstrekt ongeloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet heeft gedeald in drugs, maar niet kan ontkennen dat de drugs in zijn woning zijn aangetroffen. Verdachte had het gaspistool al zo lang in huis dat hij vergeten was dat hij dat in bezit had.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 april 2016;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 10 november 2015, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015277609 d.d. 7 december 2015, inhoudende de relatering van [verbalisant 1] ;
3. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2015.10.21.017, d.d. 29 oktober 2015 opgemaakt door [deskundige] , op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 25 januari 2016, inhoudende de relatering van [verbalisant 2] .
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 april 2016;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 10 november 2015, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015277609 d.d. 7 december 2015, inhoudende de relatering van [verbalisant 1] ;
3. een proces-verbaal d.d. 4 november 2015, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 13 oktober 2015 te [pleegplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 13 oktober 2015 te [pleegplaats] een wapen van categorie III, te weten een gaspistool (van het merk ME, type 8 Combat, kaliber 8 mm (knal- en gaspatronen), voorhanden heeft
gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf in verband met de zorg die verdachte niet alleen voor zijn eigen drie kinderen heeft, maar ook voor de zes kinderen van zijn overleden schoonzuster. Hierdoor heeft verdachte gewoonweg geen tijd om een werkstraf te doen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte wordt verweten dat hij een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad. Dit is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stof waarvan het gebruik meestal leidt tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs vaak gepaard gaat met andere vormen van (gewelds- en vermogens-) criminaliteit.
Voorts heeft verdachte heeft een verboden wapen voorhanden gehad. Dit is bij wetgeving strafbaar gesteld ter beheersing van het legale wapenbezit en bestrijding van het illegale wapenbezit. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. Het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar niet in de afgelopen vijf jaren.
De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren opleggen met aftrek van voorarrest.
Het onvoorwaardelijke deel is daarbij gelijk aan het voorarrest zodat de proeftijd van drie jaren een stok achter de deur voor verdachte zal zijn hem ervan te weerhouden zich in de toekomstopnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis opleggen om recht te doen aan de ernst van de feiten. Hierbij merkt de rechtbank op dat de door de verdediging bepleite straf geen recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat zij, evenals de officier van justitie, geen geloof hecht aan de verklaring van verdachte dat hij de cocaïne voor een vriend, waarvan hij de naam niet heeft genoemd, tijdelijk in bewaring had.

Inbeslaggenomen goederen

Onder verdachte is een bedrag van € 300,00 in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat dit beslag aan verdachte wordt teruggegeven, nu dit bedrag met de bewezenverklaarde feiten niets te maken heeft.
De raadsman heeft gepleit voor teruggave van het beslag aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten € 300,00, moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.

Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
87 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt de teruggave van € 300,00 aan veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.H.A. Fransen, voorzitter, O.J. Bosker en
M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 mei 2016.
Mr. Bosker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.