ECLI:NL:RBNNE:2016:2748

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
18.229557-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling en veroordeling voor eenvoudige mishandeling met werkstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en eenvoudige mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 25 oktober 2015, waarbij de verdachte met zijn auto het slachtoffer aanreed. De verdachte verklaarde dat hij in een parkeervak stond en achteruit moest rijden om weg te komen. Het slachtoffer stond achter zijn auto en volgens de verdachte was er sprake van een noodweersituatie. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer had aangereden, wat zou kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor de poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend was, omdat er onvoldoende bewijs was voor het bestanddeel 'meer dan geringe snelheid'. De verdachte werd daarom vrijgesproken van deze beschuldiging. Echter, de rechtbank achtte de eenvoudige mishandeling wel bewezen, omdat de verdachte het slachtoffer had aangereden terwijl deze tegen zijn auto stond. De rechtbank legde een werkstraf op van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de rechtbank onvoldoende informatie had om de hoogte van de geleden schade te beoordelen. De rechtbank oordeelde ook dat de benadeelde partij niet ontvankelijk was in zijn vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. Tot slot gelastte de rechtbank de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf, omdat de verdachte deze voorwaarde had geschonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/229557-15
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/136852-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 mei 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de politierechter van 17 februari 2016 en van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 22 april 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Scholtmeijer, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2015 te [pleegplaats] , gemeente
Ooststellingwerf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, door terwijl [slachtoffer] tegen de auto van verdachte aan stond
achteruit te rijden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] bij de auto
vandaan werd geslingerd
en vervolgens, terwijl [slachtoffer] voor de auto staat,
met meer dan geringe snelheid op [slachtoffer] in te rijden, waardoor
[slachtoffer] is aangereden en op/tegen de motorkap en/of de linker
buitenspiegel van de auto terecht is gekomen, terwijl de uitvoering van
dat misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 oktober 2015 te [pleegplaats] , gemeente Ooststellingwerf
[slachtoffer] heeft mishandeld door,
terwijl [slachtoffer] tegen de auto van verdachte aan stond achteruit te
rijden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] bij de auto vandaan werd
geslingerd
en vervolgens, terwijl [slachtoffer] voor de auto staat,
met meer dan geringe snelheid op [slachtoffer] in te rijden, waardoor
[slachtoffer] is aangereden en op de motorkap terecht is gekomen.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat met name [getuige] heeft verklaard dat hij verdachte geen moeite heeft zien doen om het slachtoffer niet te raken. Het handelen van verdachte had de uiterlijke verschijningsvorm van een bewuste aanrijding. Dit kan worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van een noodweersituatie doordat [slachtoffer] op verdachte af is gestapt. Verdachte werd hierdoor als het ware gegijzeld door de ontstane situatie. Verdachte had slechts de intentie om weg te komen uit de situatie en [slachtoffer] wilde bij verdachte verhaal halen. Er was bij verdachte in het geheel geen opzet in het spel.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake was van psychische overmacht. Verdachte heeft zich, zo goed en kwaad als mogelijk was, gered met de situatie en niet moedwillig de confrontatie opgezocht.
Het oordeel van de rechtbank
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, aangezien voor het bestanddeel "meer dan geringe snelheid" onvoldoende, bewijs in het dossier aanwezig zijn. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 22 april 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 25 oktober 2015 was ik in [pleegplaats] . Ik stond in een parkeervak tussen twee andere auto's. Ik moest eerst achteruit rijden om weg te kunnen komen uit dat parkeervak. [slachtoffer] stond ineens bij mijn bestuurdersraam naast de auto. Hij is daarna, om mij te beletten weg te rijden, achter mijn auto gaan staan met zijn rug naar de auto toe. Ik wilde weg. Hij draaide zich om en toen kon ik een stukje achteruit rijden. Plotseling stond hij voor mijn auto en belandde op mijn motorkap.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 26 oktober 2015, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015311869 d.d. 29 november 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Gisteren, zondag 25 oktober 2015 zat ik in mijn auto aan de [straatnaam] te [pleegplaats] . Ik was bezig met mijn boardcomputer te resetten. Op een gegeven moment zag ik dat de Volvo van [verdachte] rechts schuin achter mij stond.
Ik stond naast de auto van [verdachte] . Ik zag dat de auto stapvoets achteruit begon te rijden. Ik stond min of meer tegen [verdachte] zijn auto aan, op het moment dat [verdachte] dit zag, hoorde ik door het lawaai van de motor dat hij gas gaf. Vervolgens werd ik min of meer gelanceerd.
Ik stond toen inmiddels ter hoogte van de linker koplamp van [verdachte] zijn auto op ongeveer een meter afstand. Ik krijg niet de tijd om weg te komen ik hoor aan de motor dat [verdachte] wederom hard optrekt en zonder dat ik er erg in heb beland ik op de motorkap van [verdachte] zijn Volvo. Ik voelde een harde klap op de zijkant van mijn rechterknie. Ik rol vervolgens over mijn rechterzij en klap met mijn rechter pols op de linker spiegel van [verdachte] zijn Volvo. Dit ging met een behoorlijke klap. Ik heb ook nog steeds pijn aan mijn rechterknie en rechterpols.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 25 oktober 2015, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Het volgende moment dat ik naar buiten kijk, zie ik dat mijn overbuurman achter die zwarte Volvo staat. Ik zag toen dat die Volvo achteruit reed en daarbij mijn overbuurman aanreed. De overbuurman stond met de rug naar die Volvo toe. Ik had het idee dat hij moedwillig werd aangereden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake was van noodweer. De situatie was niet dermate bedreigend dat verdachte zo mocht reageren en er was ook geen sprake van onmiddellijke en wederrechtelijke aanval op zijn lijf of leven. Verdachte had een telefoon in de auto en had de politie moeten bellen. Bovendien heeft verdachte deze reactie tot op zekere hoogte uitgelokt door zich bewust in deze buurt te begeven waarvan hij wist dat [slachtoffer] en zijn ex daar woonden. Van psychische overmacht is onder de gegeven omstandigheden evenmin sprake.
Voorts is niet aannemelijk geworden dat verdachte in een zodanige hevige gemoedstoestand terecht is gekomen dat noodweerexces kan worden aangenomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2015 te [pleegplaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door,
terwijl [slachtoffer] tegen de auto van verdachte aan stond achteruit te rijden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] bij de auto vandaan werd geslingerd en vervolgens, terwijl [slachtoffer] voor de auto staat, op [slachtoffer] in te rijden, waardoor [slachtoffer] is aangereden en op de motorkap terecht is gekomen.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1 subsidiair mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Verdachte had de confrontatie niet aan moeten gaan, maar de politie moeten bellen. Daarmee heeft hij zelf bijgedragen aan de ontstane situatie.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten aanzien van verdachte is bewezen verklaard dat hij de partner van zijn ex-vrouw heeft mishandeld door hem met zijn auto aan te rijden. Door zijn handelen heeft verdachte pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en bovendien van de laatste veroordeling voor bedreiging (tegen hetzelfde slachtoffer) nog in de proeftijd liep.
Gezien het feit dat verdachte de afgelopen jaren voor geweldsfeiten is veroordeeld acht de rechtbank een werkstraf passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank een minder ernstig feit bewezen acht.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij deels kan worden toegewezen. De benadeelde partij heeft een aantal dagen niet kunnen werken en deze kosten kunnen worden vergoed. Hij is niet op de zitting geweest op 17 februari 2016, dus de reiskosten hiervoor dienen te worden afgewezen. De immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 400,- aangezien de benadeelde partij ook een rol had in het incident. Totaal kan een bedrag van 812,46 aan de benadeelde partij worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De vordering dient voor het overige te worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij aangezien hij voor de strafbare feiten vrijspraak heeft bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat zij niet over voldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Op grond van het dossier is duidelijk dat bij de benadeelde partij door de wijze waarop hij in de situatie heeft gehandeld sprake zou kunnen zijn van eigen schuld. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de mate van eigen schuld en vervolgens de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 2 oktober 2015, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op
17 oktober 2015.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 10 december 2015 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 2 oktober 2015 voorwaardelijk opgelegde werkstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 30 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/136852-15:
Gelast de tenuitvoerlegging van de werkstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 2 oktober 2015, te weten: een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.H.A. Fransen, voorzitter, O.J. Bosker en M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2016.
Mr. Bosker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.