ECLI:NL:RBNNE:2016:2847

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
18.750059-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het voorhanden hebben van drugs en wapens

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van XTC, GHB en speed, evenals een stroomstootwapen en een patroonhouder. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte sinds haar aanhouding in 2015 geen drugs meer gebruikt en op de goede weg lijkt te zijn. De zaak kwam voort uit een onderzoek waarbij de verdachte op 5 september 2014 werd aangehouden. Bij de aanhouding werd in haar auto een grote hoeveelheid drugs aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van stelselmatige observatie door de politie, waardoor de officier van justitie ontvankelijk werd verklaard in de vervolging. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gevaar voor de volksgezondheid had gevormd door het voorhanden hebben van harddrugs en wapens.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750059-14
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/730213-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 mei 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2015, 29 oktober 2015, 28 januari 2016 en 26 april 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Uygul, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/750059-14
1.
zij in of omstreeks de periode van 5 september 2014 tot en met 6 september 2014 te of bij [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Leeuwarderadeel, opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ( in totaal) (ongeveer) 1005 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of
- ( in totaal) (ongeveer) 421 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB) ,
zijnde amfetamine en/of 4-hydroxyboterzuur (GHB) (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 6 september 2014 te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Leeuwarderadeel, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
3.
zij op of omstreeks 6 september 2014 te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Leeuwarderadeel, althans in Nederland, een (heren)fiets (racefiets, merk Koga Myata) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van een die (heren)fiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof;
parketnummer 18/730213-15
1.
zij op of omstreeks 23 april 2015 te [pleegplaats 2] , althans in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een woning gelegen aan of bij [straatnaam] , aldaar,
(in totaal) ongeveer 17 XTC-pillen, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of
(in totaal) ongeveer 1.583 gram speed, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 23 april 2015 te [pleegplaats 2] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, een onderdeel van een (vuur)wapen van categorie III, te weten een patroonmagazijn van een gaspistool, merk Tanfoglio, model GT 28, voorhanden heeft gehad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie:

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat in de zaak met parketnummer 18/750059-14 de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu sprake is geweest van vormverzuimen.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat een stelselmatige observatie heeft plaatsgevonden van zijn cliënt, zonder dat daartoe door de officier van justitie een bevel als bedoeld in artikel 126g Wetboek van Strafvordering (verder Sv.) is gegeven. De raadsman heeft er op gewezen dat in de periode januari 2014 tot september 2014 sprake is van meer dan 80 meldingen en/of mutaties. De politie reed minimaal twee keer per dagdienst bij verdachtes woning langs. In de nacht vonden onopvallende surveillances plaats en werden er actief kentekens genoteerd. Gelet op de duur, de plaats, de continuïteit, de frequentie en de intensiteit van de observaties kon, aldus de raadsman, een compleet beeld van verdachtes privéleven ontstaan en is daardoor sprake geweest van stelselmatige observatie.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat hij meermalen heeft verzocht alle relevante mutaties met betrekking tot de observaties over te laten leggen, maar dat nog steeds niet alle mutaties aan het dossier zijn toegevoegd. Nu niet is voldaan aan de opdracht van de rechtbank om alle mutaties aan het dossier toe te voegen en er sprake is geweest van stelselmatige observatie zonder dat door de officier van justitie een bevel is afgegeven, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft er op gewezen dat door [verbalisant 1] uitdrukkelijk is verklaard dat alle relevante mutaties zijn overgelegd en het verweer van de raadsman in zoverre derhalve verworpen dient te worden.
Zij heeft voorts aangevoerd dat er geen sprake is geweest van stelselmatige observatie en heeft hiertoe het volgende gesteld. Bij de wijkagent waren klachten uit de buurt gekomen. Bewoners noteerden kentekens van auto's die korte bezoekjes aan verdachte brachten, goederen in- en uitlaadden en weer weggingen. Dit gaf de politie de indruk dat er sprake zou kunnen zijn van drugshandel. Bovendien werden in die periode meerdere inbraken gepleegd in [pleegplaats 1] . Omdat de politie niet precies wist wat er speelde, reden agenten vaak langs de woning van verdachte, waarbij ze soms kortere of langere tijd stil stonden. Dit was, aldus de officier van justitie, niet zozeer gericht op verdachte maar meer op wat zich in de woning afspeelde.
Het ging om kortdurende observaties die geen compleet beeld van het privéleven van verdachte hebben opgeleverd. Bovendien veroorzaakt het noteren van kentekens door buurtbewoners geen inbreuk op verdachtes privacy, maar op de privacy van de kentekenhouders, aldus de officier van justitie.
Voor zover de rechtbank mocht oordelen dat wel sprake is geweest van een inbreuk op de privacy van verdachte, is deze inbreuk op de levenssfeer zo beperkt dat de algemene taakbeschrijving van artikel 3 van de Politiewet 2012 daarvoor voldoende legitimatie biedt.
Tot slot zou, wanneer de rechtbank wel uitgaat van een stelselmatige observatie, een vordering daartoe zonder meer zijn toegewezen, zodat kan worden volstaan met de enkele constatering van een vormverzuim, zonder daaraan gevolgen te verbinden
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat [verbalisant 1] op 9 oktober 2015 heeft gerelateerd dat de registraties uit het bedrijfsvoeringsysteem van de politie, betrekking hebbend op verdachte, in de periode van 1 januari 2014 tot 5 september 2014, in digitale vorm zijn aangeleverd. De rechtbank gaat er, met name gelet op dit op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, vanuit dat alle mutaties zijn gevoegd. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal van bevindingen en verwerpt het verweer van de raadsman dat niet aan de opdracht van de rechtbank is voldaan om alle relevante mutaties in het dossier te voegen.
Ten aanzien van de observaties overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW9338) blijkt dat artikel 126g Sv. een regeling geeft voor de observatie als opsporingsbevoegdheid voor zover deze 'stelselmatig' geschiedt en betrekking heeft op een bepaalde persoon. Dergelijk observaties kunnen enkel plaatsvinden op basis van een daartoe strekkend bevel van de officier van justitie. Stelselmatige observaties zijn volgens de Memorie van Toelichting bij artikel 126g Sv. zodanige observaties die als resultaat kunnen hebben dat een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands privéleven wordt verkregen. Als elementen die van belang zijn voor het antwoord op de vraag of een dergelijke vorm van observatie zich voordoet, worden in de Memorie van Toelichting de duur, de plaats en de intensiteit of frequentie van de observatie genoemd, alsmede het eventuele gebruik van een technisch hulpmiddel dat meer biedt dan alleen een versterking van de zintuigen. Volgens de Hoge Raad zijn voor de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte de omstandigheden bepalend, zoals de duur, de intensiteit, de plaats, het doel van de observaties en de wijze waarop deze hebben plaatsgevonden. Indien geen sprake is van observaties die geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te krijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012, daarvoor voldoende legitimatie biedt.
Op verzoek van de raadsman zijn door de rechter-commissaris verbalisanten gehoord. Uit de verhoren bij de rechter-commissaris is de rechtbank het volgende gebleken. [verbalisant 2] heeft -onder meer- verklaard dat aan de mutaties een melding over verdachte ten grondslag lag. Hoe vaak hij langs de woning reed, was meer berust op toeval dan dat het gericht was. Wel werd er specifiek gekeken naar auto's en personen die op bezoek kwamen. [verbalisant 2] heeft geen compleet beeld gekregen van het leven van verdachte door zijn observaties.
Dat kan naar zijn mening ook niet als er incidenteel langs een woning gereden wordt.
[verbalisant 3] heeft -onder meer- verklaard dat meldingen vanwege overlast in de buurt werden gedaan. Naar aanleiding van die meldingen werd verdachte meegenomen in de patrouilles en werd gekeken of er speciale voertuigen stonden. De politie heeft de buurvrouw van verdachte niet gevraagd op te letten. Als ze iets doorgaf, was dat op eigen initiatief. Er was geen plan van aanpak om verdachte in de gaten te houden. Agenten reden langs de woning en keerden even verderop op een parkeerterrein. Het langsrijden duurde een minuut. Ze hebben niet ergens verdekt opgesteld gestaan.
[verbalisant 4] heeft -onder meer- verklaard dat hij eenmaal bij de woning van verdachte heeft gestaan en kentekens heeft nagetrokken. Tijdens werkbesprekingen is niet gesproken over het observeren van verdachte.
[verbalisant 5] , destijds wijkagent, heeft -onder meer- verklaard dat er meldingen waren over lawaai van bezoekers die in de straat kwamen. Het ging om meldingen van auto's in de straat. Een buurvrouw noteerde de kentekennummers en [verbalisant 5] verifieerde deze. Er is op een bepaald moment besloten meer aandacht te geven aan het adres van verdachte en er werden extra patrouilles ingezet om waar te nemen welke personen daar kwamen en wanneer. Door de patrouilles werd een kwartiertje gekeken wat er op dat adres gebeurde. Er is, aldus [verbalisant 5] , nooit een compleet beeld van verdachte ontstaan. Er is niet gesproken over stelselmatige observatie. Overdag werd met opvallende politieauto's langsgereden en op de overige tijdstippen werd onopvallend gesurveilleerd. Die onopvallende surveillances hadden betrekking op [adres 1] , maar hielden ook verband met de golf van woninginbraken in [pleegplaats 1] in die tijd.
Uit de verklaringen van de verbalisanten bij de rechter-commissaris blijkt de rechtbank dat naar aanleiding van meldingen van overlast van buurtbewoners door de politie meer aandacht aan het adres van verdachte is gegeven. Daarbij werd , met enige regelmaat langs de woning van verdachte gereden, werd gekeerd op het naast die woning gelegen parkeerterrein en werden eventueel enkele kentekens genoteerd en geverifieerd. Dit vond telkens plaats vanaf de openbare weg. In enkele gevallen werd (hoogstens) een kwartier gekeken wat er op het adres gebeurde. Uit de verhoren blijkt voorts dat er geen gebruik van technische hulpmiddelen is gemaakt en nergens uit de verhoren blijkt dat in verdachtes woning is gekeken. Het is, aldus de rechtbank, mogelijk dat er een beperkte inbreuk op verdachtes privacy is gemaakt, maar deze inbreuk was niet van zodanige aard dat de observaties aangemerkt moeten worden als stelselmatig. De werkwijze van de politie kon zijn grondslag vinden in artikel 3 van de Politiewet 2012 en een bevel van de officier als bedoeld in artikel 126g Sv was daarom niet vereist. Het verweer van de raadsman wordt derhalve ook op die grond verworpen.
De rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

In de zaak met parketnummer 18/750059-14

Het standpunt van de officier van justitie
Op 5 september 2014 wordt verdachte, terwijl ze in haar auto rijdt, aangehouden. Het is verbalisanten ambtshalve bekend dat verdachtes rijbewijs ongeldig is verklaard wegens drugsgebruik. Verdachte maakte een versufte indruk. Verdachtes auto wordt, met toestemming van een hulp officier van justitie, doorzocht en in haar auto worden een blauwe en een rode tas aangetroffen. Verdachte erkent dat de blauwe tas met daarin een fles, van haar is. Verdachte verklaart dat de inhoud van de fles GHB is. In de rode tas wordt speed aangetroffen.
Verdachte verklaart dat zij de auto al twee weken in gebruik heeft, dat ze de auto schoon heeft gekregen en dat de meeste tassen van haar zijn. De verklaring van verdachte dat iemand de tas met speed in haar auto heeft laten liggen, is naar het oordeel van de officier van justitie ongeloofwaardig, gelet op de hoeveelheid aangetroffen speed en de waarde ervan.
Het onder 1. ten laste gelegde feit kan derhalve bewezen worden verklaard.
Vervolgens worden in verdachtes woning een stroomstootwapen en een fiets aangetroffen. Ten aanzien van het stroomstootwapen kan een bewezenverklaring volgen. Ten aanzien van de fiets dient verdachte te worden vrijgesproken, nu niet blijkt dat deze fiets gestolen is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat zich in het onderzoek een ernstig vormverzuim heeft voorgedaan dat onherstelbaar is. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 34 blijkt dat [verbalisant 4] constateert dat verdachte in haar auto stapt en wegrijdt, terwijl haar rijbewijs is ingevorderd. [verbalisant 4] constateert vervolgens dat verdachte grote pupillen heeft en dat ze een versufte indruk maakt. Op de vraag of de verbalisant in haar auto mag kijken, antwoordt verdachte ontkennend. Vervolgens relateert [verbalisant 4] dat hem ambtshalve bekend is dat verdachte GHB en wietgebruiker is en hij vraagt een hulp officier van justitie toestemming in de auto te kijken. Uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen blijkt echter niet dat er een redelijk vermoeden van schuld is geweest dat verdachte goederen vervoert als bedoeld in de Opiumwet. Hetgeen in de auto en later in de woning is aangetroffen moet daarom worden uitgesloten van het bewijs nu gelet op artikel 9 van de Opiumwet slechts een doorzoeking van de auto mag plaatsvinden wanneer sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Het enkele feit dat iemand bekend staat als gebruiker is onvoldoende voor dat redelijke vermoeden. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging wegens gebrek aan bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de speed in de auto. Nu uit het procesdossier niet duidelijk wordt waar de tas in de auto is aangetroffen, kan er niet vanuit worden gegaan dat de tas in het zicht lag en dat verdachte dus had moeten weten dat de tas er lag. Omdat een kilo speed niet zo groot is, is het ook mogelijk dat verdachte de tas niet heeft gezien. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat het niet de plicht van verdachte is geweest de auto helemaal te doorzoeken toen ze hem leende. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging.
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat dit feit bewezen verklaard kan worden.
Met de officier van justitie is de raadsman van oordeel dat verdachte van het onder 3. ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 34 van het procesdossier blijkt dat [verbalisant 4] een auto, waarvan hem ambtshalve bekend is dat deze wordt bestuurd door verdachte, ziet rijden. Na een stopteken vraagt de verbalisant de bestuurder, verdachte, om haar rijbewijs. Het is verbalisant ambtshalve bekend dat verdachte haar rijbewijs is ingevorderd in verband met het rijden onder invloed. [verbalisant 4] constateert dat verdachte grote pupillen heeft en een versufte indruk maakt. Ook heeft verdachte zweet op haar voorhoofd. Het is de verbalisant eveneens ambtshalve bekend dat verdachte gebruiker is van GHB en wiet en annex gelinkt wordt aan hennep. Omdat verdachte geen toestemming geeft in de auto te kijken, vraag [verbalisant 4] toestemming aan een hulp officier van justitie en deze verleent toestemming.
Na de verkregen toestemming kijken verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] in de auto. Op de bijrijdersstoel staat een blauwe tas. De tas is open. [verbalisant 4] ziet in de tas een doorzichtige fles met een doorzichtige vloeistof. Nadat verdachte de cautie is gegeven, deelt zij -desgevraagd- mee dat in de fles GHB zit. In de auto wordt tevens een rode plastic tas aangetroffen, met daarin een grote bak poeder, hetgeen na nader onderzoek amfetamine blijkt te zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de door [verbalisant 4] gerelateerde omstandigheden kunnen leiden tot een redelijk vermoeden van schuld van het vervoeren danwel aanwezig hebben van harddrugs en bestond om die reden de bevoegdheid zich toegang tot het voertuig te verschaffen en goederen in beslag te nemen. Van een vormverzuim is derhalve geen sprake en de rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Met betrekking tot het standpunt van de raadsman dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de speed in de auto, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat ze de auto, waarin de drugs zijn aangetroffen, geleend had van ene [voornaam] en dat ze de auto ongeveer twee weken in haar bezit had. De hele auto lag vol met tassen. De tassen waren van haar. Toen ze de auto kreeg, was deze leeg en lag nog niet vol met rotzooi. Verder constateert de rechtbank dat uit het verhoor van [verbalisant 3] bij de rechter-commissaris op 19 maart 2015 blijkt dat deze heeft verklaard dat de tas zichtbaar in de auto lag, voorin of op de achterbank. Gelet op het feit dat verdachte de auto reeds gedurende twee weken in haar bezit had, de auto leeg was toen zij hem ontving en de betreffende tas zichtbaar in de auto lag, acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in het voertuig. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht het onder 1. ten laste feit ten aanzien van zowel de GHB als de speed wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat, gelet op het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte, dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 3. ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard en zal verdachte van dat feit vrijspreken.

In de zaak met parketnummer 18/730213-15:

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat beide ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Met betrekking tot feit 1. heeft de officier van justitie aangegeven dat er sprake was van een gedetailleerde en concrete MMA-melding. Bovendien had verdachte antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Voornoemde melding samen met de antecedenten waren voldoende om de woning in te gaan en te kijken of er drugs in de woning waren. De politie heeft de woning niet doorzocht maar bevroren. Pas nadat de rechter-commissaris kwam, is de woning doorzocht.
Ten aanzien van feit 2. heeft de officier van justitie aangevoerd dat nu een deskundige de patroonhouder heeft onderzocht en heeft geconcludeerd dat dit voorwerp een (onderdeel van een) vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie is, dit voldoende is voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte van het onder 1. en 2. ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, nu zich hier eveneens een ernstig onherstelbaar vormverzuim heeft voorgedaan. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat slechts een anonieme melding van het aanwezig zijn van een GHB laboratorium de grondslag is geweest van het binnentreden en vervolgens doorzoeken van de woning. Die enkele melding is naar het oordeel van de raadsman onvoldoende concreet, nu de reden van wetenschap en de aanleiding van de melding onbekend zijn. Hetgeen in de woning is aangetroffen dient derhalve te worden uitgesloten van het bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het onder 1. ten laste feit bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat sprake is geweest van 1,5 gram speed.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde is de raadsman van oordeel dat een onderdeel van een wapen niet valt onder de Wet wapens en munitie en het derhalve niet strafbaar is een onderdeel van een wapen voorhanden te hebben. Bovendien kan een patroonhouder zonder munitie niet als wapen of als munitie worden gezien. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
In de onderhavige zaak werd gemeld dat zich in het pand aan [adres 2] te [pleegplaats 2] een GHB-laboratorium zou bevinden en dat de bewoonster, [verdachte] , harddrugs zou dealen. In overleg met de gebiedsofficier werd een last tot binnentreden gegeven. Deze last was gebaseerd op voornoemde melding en het gevaar voor brand bij fabricage van GHB, recente antecedenten ter zake van hetzelfde delict (uit 2014), recente antecedenten ter zake van de Opiumwet (handel), het feit dat [verdachte] was aangehouden nadat haar rijbewijs was ingevorderd op verdenking van rijden onder invloed terwijl ze GHB in de auto had en vermoedelijk onder invloed daarvan was en recidivegevaar.
De rechtbank is van oordeel dat de voldoende concrete en gedetailleerde anonieme melding in combinatie met relevante strafrechtelijke antecedenten voldoende grondslag kon bieden voor het betreden en doorzoeken van de betreffende woning en is van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim.
Uit het proces-verbaal verdovende middelen op pagina 11 van het procesdossier blijkt dat diverse hoeveelheden wit poeder zijn aangetroffen. Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 5 juni 2015 blijkt dat (ten minste) 0,394 gram, 0,429 gram en 0,760 gram, zijnde in totaal 1,583 gram, is onderzocht en positief getest op amfetamine. De rechtbank acht derhalve het aanwezig hebben van 1,583 gram speed en 17 Xtc-pillen wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet wapens en munitie zijn de bepalingen betreffende wapens mede van toepassing op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn. In de Circulaire wapens en munitie 2014 is de patroonhouder van een vuurwapen ook expliciet als een dergelijk onderdeel genoemd. Nu uit het proces-verbaal van de gecertificeerde vuurwapencoördinator blijkt dat de patroonhouder een dergelijk onderdeel is, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman en acht het onder 2. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/750059-14 onder 1. en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/730213-15 onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/750059-14
1.
zij in de periode van 5 september 2014 tot en met 6 september 2014 te [pleegplaats 1] , in de gemeente Leeuwarderadeel, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- in totaal 1005 gram van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en
- in totaal 421 gram van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB),
zijnde amfetamine en 4-hydroxyboterzuur (GHB) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
zij op 6 september 2014 te [pleegplaats 1] , in de gemeente Leeuwarderadeel, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
parketnummer 18/730213-15
1.
zij op 23 april 2015 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een woning gelegen aan de [straatnaam] , aldaar, 17 Xtc-pillen en in totaal 1,583 gram speed, zijnde MDMA en amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
zij op 23 april 2015 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Leeuwarden, een onderdeel van een vuurwapen van categorie III, te weten een patroonmagazijn van een gaspistool, merk Tanfoglio, model GT 28, voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/750059-15
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
parketnummer 18/730213-15
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het in de zaak met parketnummer 18/750059-14 onder 1. en 2. en het in de zaak met parketnummer
18/730213-15 onder 1. en 2. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gepleit voor een algehele vrijspraak ter zake beide tenlasteleggingen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden niet opportuun is. De raadsman heeft hierbij aangegeven dat niet alle feiten wettig en overtuigend te bewijzen zijn. Ook is verdachte niet eerder wegens de Opiumwet veroordeeld en dient de rechtbank acht te slaan op de ouderdom van de feiten. Nu uit het reclasseringsadvies blijkt dat het goed met verdachte gaat, ligt oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf meer in de rede.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportage, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van XTC, GHB en speed. Deze stoffen vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan leidt niet zelden tot ernstige verslavingsproblematiek hetgeen weer verwervingscriminaliteit tot gevolg kan hebben. Tot slot heeft verdachte een stroomstootwapen en een patroonhouder in haar bezit gehad. Het plegen van dergelijke strafbare feiten rechtvaardigt gelet op de aard en de ernst daarvan in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
Uit het uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 15 maart 2016 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet met betrekking tot de Opiumwet.
De reclassering Nederland heeft op 30 januari 2015 over verdachte gerapporteerd. Uit het rapport blijkt dat verdachte sinds september 2014 ondersteuning krijgt van [instantie] en dat ze sinds eind januari 2015 in [pleegplaats 2] woont. De reclassering schat de kans op recidive als laag gemiddeld in en zij adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat ze een bijstandsuitkering ontvangt en op zoek is naar werk. Sinds haar aanhouding in april 2015 gebruikt ze geen drugs meer en de ondersteuning door [instantie] is komen te vervallen.
Verdachte lijkt op de goede weg te zijn door geen harddrugs meer te gebruiken. De rechtbank acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de ouderdom van de feiten en verdachtes goede voornemen, niet meer opportuun. De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen. Voorts acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur noodzakelijk, om de verdachte er van te weerhouden dat zij in de toekomst opnieuw de fout in gaat.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geld ad € 79,00 moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/750059-14 onder 3. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/750059-14 onder 1. en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/730213-15 onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen € 79,00 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. A. Postma, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 mei 2016.
Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Sikkema
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Van Emst
locatie Leeuwarden,