ECLI:NL:RBNNE:2016:2879

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
18.920089-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte tot werkstraf voor het verbergen van een minderjarige

Op 31 mei 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk verbergen van een minderjarige. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond tussen 24 en 29 augustus 2014, waarbij de verdachte de minderjarige, die zich onttrokken had aan het wettig gezag, verborgen hield en niet meldde aan de autoriteiten waar zij verbleef. De verdachte was op de hoogte van de zoektocht naar de minderjarige door de politie en justitie.

Tijdens de zitting op 17 mei 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij pas op de tweede dag van het verblijf van de minderjarige bij hem, zich bewust werd van haar leeftijd. De officier van justitie concludeerde dat het ten laste gelegde bewezen kon worden, en de rechtbank oordeelde dat de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig had bekend. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, aangezien er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

De officier van justitie had een werkstraf van 40 uren geëist, subsidiair 20 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de aard en ernst van het feit, de persoon van de verdachte, en de vordering van de officier van justitie. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.920089-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 mei 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te 5615 RA [pleegplaats 2] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2016.
De verdachte is verschenen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks 24 augustus 2014 tot en met 29 augustus 2014 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] [geboortedatum slachtoffer] ), die zich onttrokken had aan het wettig over haar gestelde gezag (te weten de ouderlijke macht) of opzicht van degene die het toezicht over haar uitoefende, heeft verborgen en/of aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie en/of politie heeft onttrokken,
immers heeft verdachte toen aldaar die [slachtoffer] vanuit [pleegplaats 1] naar [pleegplaats 2] vervoerd en/of (vervolgens) onderdak verschaft, en heeft hij niet aan de politie gemeld waar zij verbleef terwijl hij wist dat zij door bovengenoemde autoriteit(en) werd gezocht;
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Relatieve bevoegdheid van de rechtbank Noord-Nederland

De officier van justitie heeft aangegeven dat bewezen kan worden dat verdachte buiten het arrondissement Noord-Nederland wist dat [slachtoffer] minderjarig was en dat zou er mogelijk kunnen toe leiden dat de rechtbank Noord-Nederland zich niet bevoegd acht.
De rechtbank merkt hierover op dat de verdenking tegen verdachte een aanvang heeft genomen binnen het arrondissement Noord-Nederland namelijk de plaats [pleegplaats 1] . Daarmee ontstaat de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Noord-Nederland. Dat verdachte zijn handelen die tot verdenking van een strafbaar feit buiten het arrondissement Noord-Nederland heeft voortgezet maakt dit niet anders.
Beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op de tweede dag dat [slachtoffer] bij hem was, wist dat zij minderjarig was en dat hij tegen haar heeft gezegd dat die aanwezigheid problemen zou geven. Verdachte heeft dat ook op de terechtzitting zo verklaard.
Het standpunt ter verdediging
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij op de tweede dag er achter kwam dat [slachtoffer] nog maar 17 jaren oud was en dat hij toen tegen haar heeft gezegd dat haar aanwezigheid problemen zou geven. Op derde dag heeft verdachte contact gehad met zijn moeder en de wijkagent. Verdachte heeft toen tegen [slachtoffer] gezegd dat zij er voor moest zorgen dat zij werd opgehaald.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op voormeld standpunt van de verdachte volstaat de rechtbank ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 mei 2016;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 augustus 2014, opgenomen op pagina 16 ev van het dossier met nummer 2014066628 d.d. 29 september 2014, inhoudende de verklaring van [persoon] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 26 augustus 2014 tot en met 29 augustus 2014 in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] [geboortedatum slachtoffer] ), die zich onttrokken had aan het wettig over haar gestelde gezag te weten de ouderlijke macht heeft verborgen en aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie en politie heeft onttrokken,
immers heeft verdachte toen aldaar die [slachtoffer] onderdak verschaft, en heeft hij niet aan de politie gemeld waar zij verbleef terwijl hij wist dat zij door bovengenoemde autoriteiten werd gezocht;
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk een minderjarige die zich onttrokken heeft aan het wettig over hem gesteld gezag verbergen en aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie en politie onttrekken.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het bewezen verklaarde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft bij haar eis betrokken het tijdsverloop in onderhavige zaak, de relatief korte periode van het feit, het geringe leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] , alsmede dat verdachte geen relevante documentatie heeft.
Standpunt ter verdediging
De verdachte heeft de rechtbank er op gewezen dat hij en [slachtoffer] verliefd op elkaar waren en dat zij op haar verzoek met hem is meegegaan. Op het moment dat verdachte de werkelijk leeftijd van [slachtoffer] vernam werd de situatie duidelijk anders. Uiteindelijk heeft verdachte tegen [slachtoffer] gezegd dat zij naar huis moest gaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft de minderjarige [slachtoffer] enige dagen onttrokken aan het over haar gesteld gezag en heeft niet direct de politie ingelicht over het feit dat [slachtoffer] bij hem was terwijl hij wel wist dat zij zonder medeweten van haar stiefvader bij hem verbleef. Verdachtes handelen heeft tot grote ongerustheid bij de familie van [slachtoffer] alsmede tot forse inzet van politiecapaciteit geleid.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf betrokken het standpunt van de officier van justitie en hetgeen door verdachte is aangevoerd zoals hiervoor is weergegeven.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 280 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van
40 urenonbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
20 dagenzal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2016.
Mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.