ECLI:NL:RBNNE:2016:2991

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
K L 4849647 \ CV EXPL 16-2128 (E)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot afgifte van een bootje door ex-partner op basis van retentierecht wegens onbetaalde stallingskosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige partners, [A] en [B], over de afgifte van een bootje. De partijen hadden van 1995 tot 2008 een niet-huwelijkse affectieve relatie en waren gezamenlijk eigenaar van het bootje. Na de beëindiging van hun relatie heeft [B] een stallingsovereenkomst gesloten met [C], waarbij het bootje op het terrein van [C] werd gestald. [C] weigerde echter de afgifte van het bootje aan [A] en beroept zich op een retentierecht vanwege openstaande stallingskosten en reparatiekosten die door [B] niet zijn voldaan.

[A] vorderde in deze procedure dat de kantonrechter [B] zou veroordelen om het bootje aan haar af te geven, op straffe van een dwangsom. [B] voerde verweer en stelde dat [A] bekend was met de stallingsovereenkomst en dat zij geen rechten kon ontlenen aan de afspraken die hij met [C] had gemaakt. De kantonrechter oordeelde dat [B] als enige contractpartij bij de stallingsovereenkomst verantwoordelijk was voor de betalingsverplichtingen en dat [A] geen (betalings)verplichtingen jegens [C] had.

De kantonrechter concludeerde dat [B] zijn verplichtingen niet nakwam, waardoor de afgifte van het bootje aan [A] werd belemmerd. De rechter oordeelde dat [C] zich op een retentierecht kon beroepen zolang [B] niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed. Uiteindelijk werd [B] veroordeeld om het bootje aan [A] af te geven, met een dwangsom van € 7.500,- per dag tot een maximum van € 30.000,-. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 4849647 \ CV EXPL 16-2128

vonnis van de kantonrechter d.d. 28 juni 2016

inzake

[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.Pieters,
tegen

[B] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [A] en [B] worden genoemd.

Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 15 maart 2016,
- het proces-verbaal van comparitie van 13 mei 2016 en de ter gelegenheid hiervan door [B] overgelegde stukken en aantekeningen ter zitting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
In een brief van 31 mei 2016 heeft [B] om aanpassing van het proces-verbaal van comparitie verzocht. Mr. Pieters heeft desgevraagd kenbaar gemaakt hiertegen bezwaar te maken. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. Nu er sprake is van een kennelijke vergissing in de verklaring van [A] (2e regel), zal deze als volgt worden verbeterd: “
Dat het bootje bij[C]was gestald, had niet mijn voorkeur.” De overige opmerkingen van [B] laat de rechtbank buiten beschouwing, nu deze geen betrekking hebben op fouten en/of onvolkomenheden in het proces-verbaal van de terechtzitting.

Motivering

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van ongeveer 1995 tot 13 september 2008 een niet-huwelijkse affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Partijen hadden gezamenlijk een bootje genaamd “ [het bootje] ” (hierna te noemen: het bootje) in eigendom.
2.3.
[B] heeft op 27 september 2008 een stallingsovereenkomst gesloten met
[C] te [woonplaats] (hierna te noemen: [C] ), zijnde het bedrijf van een bevriende relatie van [B] . Uit hoofde van de stallingsovereenkomst heeft het bootje vanaf ongeveer oktober 2008 tot en met heden op het terrein van [C] gestaan.
2.4.
Bij eindvonnis van 1 december 2010 heeft de toenmalige rechtbank Leeuwarden het bootje toebedeeld aan [A] onder gehoudenheid om wegens overbedeling aan [B] een bedrag van € 7.500,- te betalen.
2.5.
[C] weigert afgifte van het bootje aan [A] en beroept zich daartoe op een retentierecht wegens openstaande stallingskosten ad € 5.777,73 (tot september 2015) en reparatiekosten ad € 273,40.
2.6.
Bij e-mail van 31 augustus 2015 heeft [A] aan [B] verzocht om de betalingsverplichtingen uit hoofde van de stallingsovereenkomst jegens [C] na te komen. Hieraan heeft [B] geen gehoor gegeven.
3.De vordering
3.1.
[A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [B] veroordeelt het bootje genaamd “ [het bootje] ” aan [A] af te geven, op straffe van een dwangsom van €7 500,- per dag, te maximeren tot een bedrag van € 30.000,-, voor iedere dag, waarbij een gedeelte van een dag voor een hele heeft te gelden waarin [B] nalatig mocht zijn aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen, althans een dusdanige beslissing zoals de kantonrechter in goede justitie mocht menen te behoren.
3.2.
[B] voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.Het geschil en de beoordeling daarvan
4.1.
[A] legt - samengevat - het volgende aan haar vordering ten grondslag. [B] is op grond van het verdelingsvonnis gehouden tot afgifte van het bootje aan [A] . De afspraken die [B] met [C] heeft gemaakt regarderen [A] niet. [B] dient ervoor zorg te dragen dat het bootje door [C] wordt afgegeven aan [A] .
4.2.
[B] betwist de vordering. Daartoe voert hij - samengevat - het volgende tot zijn verweer aan. [A] was al voor de verdeling bekend met de ligplaats van het bootje en heeft zich nooit tegen de stallingsovereenkomst verzet. Vanaf de datum van het verdelingsvonnis komt de eigendom van het bootje volledig aan [A] toe en dient zij alle lasten daarvan te dragen.
4.3.
De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. Alleen [B] is contractpartij bij de met [C] gesloten stallingsovereenkomst. Uit dien hoofde is hij gehouden tot nakoming van de betalingsverplichtingen ter zake van de stallingskosten. Datzelfde geldt voor de reparatiekosten, nu de kantonrechter uit de verklaring ter comparitie van [B] opmaakt dat hij degene is die aan [C] opdracht tot reparatie heeft gegeven. Of [A] al dan niet bekend was met de ligplaats van het bootje en/of het bestaan van de stallingsovereenkomst doet niet ter zake. Ook met die wetenschap kan zij niet geacht worden (mede-)contractpartij van [C] te zijn geworden en/of anderszins enige (betalings)verplichting jegens [C] op zich te hebben genomen. Doordat [B] zijn verplichtingen jegens [C] niet nakomt, belet hij de afgifte van het bootje aan [A] . [C] kan zich op grond van artikel 3:291 lid 2 BW namelijk ook jegens [A] op een retentierecht beroepen, zolang [B] niet alle openstaande kosten aan [C] heeft voldaan. [B] heeft het geheel in zijn macht om, door zijn verplichtingen jegens [C] alsnog na te komen, de afgifte van het bootje aan [A] te bewerkstelligen. Na volledige betaling aan [C] vervalt immers het ingeroepen retentierecht. In dit verband merkt de kantonrechter voorts op dat [B] zijn - door [A] betwiste - stelling dat hij niet in staat is om de openstaande kosten te voldoen, niet nader heeft onderbouwd aan de hand van bijvoorbeeld een overzicht van zijn inkomsten en zijn (vaste) lasten. [B] zal dan ook, gelet op het voorgaande, tot afgifte veroordeeld worden. Daaraan zal de gevorderde dwangsom worden verbonden, mede gelet op het feit dat tegen (de hoogte van) de dwangsom geen verweer is gevoerd. Een proceskostenveroordeling zal achterwege worden gelaten, nu deze niet gevorderd is.

Beslissing

5.De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [B] om het bootje genaamd “ [het bootje] ” aan [A] af te geven, op straffe van een dwangsom van € 7500,- per dag, tot een maximum van € 30.000,-, voor iedere dag, waarbij een gedeelte van een dag voor een hele heeft te gelden, waarin [B] nalatig mocht zijn hieraan te voldoen,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M. Sanna, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
752