ECLI:NL:RBNNE:2016:3131

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
18.830012-15 ontn.
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 februari 2016 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie had op 13 oktober 2015 gevorderd dat de rechtbank het bedrag zou vaststellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat, en dat de verdachte een bedrag van € 9.179,- aan de staat zou moeten betalen. De behandeling van deze vordering vond plaats op 1 februari 2016, waar de verdachte, zijn raadsman mr. E. van der Meer, en de officier van justitie aanwezig waren.

Tijdens de zitting heeft de officier van justitie gepleit voor bewezenverklaring van diefstal in vereniging, vergezeld van bedreiging met geweld, en afpersing in vereniging. Tevens werd verzocht om de vordering van de benadeelde partij, die bestond uit € 23.689,39 aan materiële schade en € 1.900,- aan immateriële schade, volledig toe te wijzen. De raadsman van de verdachte steunde het standpunt van de officier van justitie en pleitte voor afwijzing van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft, gelet op de vordering van de benadeelde partij en de argumenten van de officier van justitie en de raadsman, besloten de vordering van de officier van justitie af te wijzen. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830012-15 (vordering tot ontneming)
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 februari 2016 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [verdachte] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] ,
hierna ook: [verdachte] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 13 oktober 2015 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan [verdachte] voornoemd de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 9.179,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 1 februari 2016. [verdachte] , diens raadsman, mr. E. van der Meer, en de officier van justitie zijn op de vordering gehoord.

Beoordeling

Ter terechtzitting van 1 februari 2016 heeft de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gerekwireerd tot bewezenverklaring van zowel de diefstal in vereniging voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, als de afpersing in vereniging.
De officier van justitie heeft tevens aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen. De vordering van de benadeelde partij bestaat uit
€ 23.689,39 aan materiële schade en € 1.900,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft ter zitting de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gehandhaafd. Indien door de rechtbank echter de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, heeft de officier van justitie verzocht om de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af te wijzen.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat hij zich kan vinden in het standpunt van de officier van justitie en dat de vordering moet worden afgewezen dan wel het aan de staat te betalen bedrag op nihil moet worden gesteld.
Nu de rechtbank bij vonnis van 15 februari 2016 de vordering van [benadeelde partij] volledig heeft toegewezen, zal de rechtbank overeenkomstig hetgeen door de officier van justitie en de raadsman is aangevoerd, de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2016.