ECLI:NL:RBNNE:2016:3165

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
18.930263-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf ter zake van mensensmokkel

Op 24 maart 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte heeft op 16 september 2014 vier personen geholpen bij hun wederrechtelijke inreis in Nederland door hen met zijn auto van Duitsland naar Nederland te vervoeren. Tijdens de terechtzitting op 10 maart 2016 heeft de verdachte bekend dat hij deze personen, die vluchtelingen uit Syrië waren, naar Ter Apel wilde brengen om asiel aan te vragen. De officier van justitie concludeerde dat het ten laste gelegde bewezen kon worden, terwijl de verdachte aanvoerde dat hij niet wist dat de toegang tot Nederland wederrechtelijk was.

De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder proces-verbalen van de Koninklijke Marechaussee en de verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat zijn handelen illegaal was, en verwierp zijn verweer. De rechtbank achtte het ten laste gelegde bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de persoon van de verdachte en de vordering van de officier van justitie.

De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden geëist, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank volgde deze eis, rekening houdend met de ouderdom van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met de bepaling dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/930263-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 maart 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonplaats ] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 maart 2016.
De verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 september 2014 te of bij [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Emmen, in elk geval in Nederland, (een) ander(en), te weten [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag
tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem/hun daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] in zijn, verdachtes, auto vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting het hem ten laste gelegde bekend, met dien verstande dat hij niet zou hebben geweten dat de toegang tot Nederland van [persoon 1] , [persoon 2] ,
[persoon 3] en [persoon 4] wederrechtelijk was. De politie zou in het proces-verbaal van zijn verhoor ten onrechte hebben opgenomen dat hij ten tijde van het plegen van het delict wel van die wederrechtelijkheid op de hoogte was.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van verdachte dat de politie zijn verklaring onjuist in het proces-verbaal heeft opgenomen overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het onderhavige proces-verbaal. Het proces-verbaal is door twee verbalisanten op ambtseed opgemaakt en de daarin neergelegde verklaring van verdachte wordt op het door hem bestreden onderdeel ondersteund door de verklaring van [persoon 2] , inhoudende dat verdachte hen eerst niet mee wilde nemen omdat hij bang was om in de problemen te komen met de politie. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van verdachte en acht de betreffende verklaring bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, d.d. 16 september 2014, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier met nummer PL27NN/14-005067, d.d. 27 november 2014, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Op dinsdag 16 september 2014 zagen wij op de Rijksweg A37 ter hoogte van de gemeente Emmen een personenauto rijden. Wij zagen dat er vijf personen in de personenauto zaten. Na staandehouding bleken dit te zijn de bestuurder, [verdachte] , en vier passagiers te weten, [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] . Ik, eerste verbalisant, hoorde [verdachte] zeggen dat hij de personen een lift had gegeven van Dortmund in Duitsland naar Nederland.
2. De door verdachte op de terechtzitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 16 september 2014 [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] in mijn auto vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd. Ik wist dat het vluchtelingen uit Syrië waren. Ze wilden asiel aanvragen in ter Apel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, d.d. 18 september 2014, opgenomen op pagina 70 e.v van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
(p. 68) V: Wist je dat het illegaal was?
A: Ja, ik wist dat het verboden was.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, d.d. 16 september 2014, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [persoon 2] :
(p. 40) In een supermarkt in Dortmund hebben wij een Arabisch lijkende man aangesproken en gesmeekt om ons naar Ter Apel in Nederland te brengen. Deze man wilde het eerst niet doen, omdat hij bang was om in de problemen te komen met de politie.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 september 2014 te of bij [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Emmen, anderen, te weten [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4] in zijn, verdachtes, auto vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd, terwijl verdachte wist dat die toegang wederrechtelijk was.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Het een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, terwijl hij weet dat die toegang wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de ouderdom van de zaak en de omstandigheid dat verdachte heeft gehandeld uit medeleven met de vier betrokkenen en niet uit winstbejag. Voorts heeft verdachte de moeite genomen om vanuit Polen ter terechtzitting te verschijnen.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft aangegeven zich in de strafeis van de officier van justitie te kunnen vinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel, waarbij hij vier personen behulpzaam is geweest bij de wederrechtelijke inreis in Nederland. Verdachte doorkruist daarmee het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte gelet op de ouderdom van de zaak en op de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Voorts is niet gebleken dat verdachte heeft gehandeld uit winstbejag. De rechtbank zal een straf opleggen conform de eis van de officier van justitie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen en 14a. 14b, 14c, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. L.G. Wijma en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2016.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.