ECLI:NL:RBNNE:2016:4000

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
LEE 16/2487
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met nadeelcompensatie voor exploitatie raamprostitutie-inrichtingen in Groningen

Op 31 augustus 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer LEE 16/2487. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening dat is ingediend door een verzoeker uit Groningen, die nadeelcompensatie eist vanwege het verbod op het exploiteren van raamprostitutie-inrichtingen in het A-kwartier te Groningen. Dit verbod is vastgesteld door de burgemeester van Groningen en is per 1 januari 2016 van kracht. De verzoeker, eigenaar van zes panden in het A-kwartier, heeft zijn panden tot dat moment verhuurd aan derden voor raamprostitutie. Na de afwijzing van zijn verzoek om nadeelcompensatie door het college van burgemeester en wethouders, heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2016 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.A. Westers, zijn situatie toegelicht. Hij stelde dat hij afhankelijk is van de inkomsten uit de exploitatie van de panden en dat hij in financiële problemen verkeert door het verbod. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat in bestuursrechtelijke financiële geschillen over schadevergoeding doorgaans geen spoedeisend belang aanwezig is, omdat een eventuele schadevergoeding later alsnog kan worden uitgekeerd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker zijn stellingen over de spoedeisendheid niet voldoende heeft onderbouwd. De uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, in aanwezigheid van griffier mr. H.A. Hulst, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/2487
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2016 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te Groningen, verzoeker
(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. S.H. Spoormans).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van verzoeker tot het verlenen van nadeelcompensatie afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door
mr. I. Simonides.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft de burgemeester van Groningen artikel 1 van bijlage 10 bij de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 gewijzigd vastgesteld. Dit besluit tot wijziging heeft tot gevolg gehad dat het exploiteren van prostitutie-inrichtingen in het A-kwartier te Groningen vanaf 1 januari 2016 niet meer is toegestaan. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Verzoeker is eigenaar van zes panden in de Hoekstraat en de Vishoek, gelegen in het A-kwartier te Groningen. Tot 1 januari 2016 verhuurde hij vijf van deze panden aan derden die deze panden exploiteerden als raamprostitutie-inrichtingen. Het zesde pand exploiteerde verzoeker, eveneens tot 1 januari 2016, zelf als raamprostitutie-inrichting.
1.3.
Op 24 maart 2015 heeft verzoeker in verband met het verbod op het exploiteren van prostitutie-inrichtingen in het A-kwartier bij verweerder een verzoek om nadeelcompensatie op grond van de Algemene Nadeelcompensatie Verordening gemeente Groningen ingediend.
2.1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat in bestuursrechtelijke financiële geschillen over schadevergoeding in beginsel geen sprake is van spoedeisend belang zoals bedoeld in bovengenoemd artikel. Onomkeerbare gevolgen doen zich in het algemeen immers niet voor omdat, mocht uiteindelijk blijken dat de betrokkene terecht aanspraak maakt op schadevergoeding, het betreffende bedrag alsnog uitbetaald kan worden.
Dit is anders indien het uitblijven van een betaling voor de betrokkene zal leiden tot een financiële noodsituatie.
2.3.
In het verzoekschrift heeft verzoeker gesteld dat hij afhankelijk is van de inkomsten uit de exploitatie van raamprostitutie, dat hij vanaf 1 januari 2016 geconfronteerd wordt met kosten en dat hij niet meer in staat is om al zijn financiële verplichtingen na te komen.
2.4.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter tweemaal gevraagd om een toelichting op het gestelde spoedeisende belang. Verzoeker heeft geantwoord dat de behandeling van het verzoek om nadeelcompensatie heel lang heeft geduurd, dat verweerder ten onrechte niet instemt met een behandeling van het bezwaar als rechtstreeks beroep, dat de in financieel opzicht penibele situatie voortduurt ondanks de recente verkoop van de panden in kwestie, dat verzoeker geen inkomsten meer heeft als belegger, dat verzoeker frequent wordt aangeschreven door deurwaarders en dat het daarbij gaat om diverse rekeningen voor bijvoorbeeld gas en licht en premie ziektekostenverzekering.
2.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker zijn stellingen over de spoedeisendheid op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de nog lopende bezwaarprocedure in een financiële noodsituatie zal geraken.
2.6.
Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat niet is voldaan aan het vereiste van spoedeisendheid.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.