Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
[gedaagde 6],
[gedaagde 7],
1.De procedure
2.De feiten
6. De beslissing
3.Het geschil
4.De beoordeling
De Tjongerschans. In dat overleg heeft de directie volgens Tjongerschans c.s. aan de orde gesteld dat eerder met [eiser] is afgesproken niet meer op persoonlijke titel met diverse gremia te corresponderen aangaande de problematiek met de verloskundigen en heeft de directie [eiser] verweten dat de door hem op 27 april 2010 aan [gedaagde 3] c.s., Tjongerschans en de tweedelijns verloskundigen verstuurde e-mail daarop een ernstige schending is. Gelet op dit verweer van Tjongerschans c.s. in de arbitrageprocedure en de inhoud van voormelde brieven van 25 november 2009 kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat hetgeen het Scheidsgerecht aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd “
van geheel anderen (feitelijken) inhoud”is dan wat partijen naar voren hebben gebracht (zie Hoge Raad 1 maart 1957, ECLI:NL:HR:1957:AG2019). [eiser] kan derhalve niet gevolgd worden in zijn stelling dat het vonnis op dit punt grond biedt voor gedeeltelijke vernietiging.
"in de zaak van eiser tegen de maatschap"had vermeld, brengt het achterwege laten daarvan niet met zich dat de beslissing van het Scheidsgerecht op dit punt een motivering ontbeert of dat sprake is van een motivering die zo gebrekkig is dat het met het ontbreken van een motivering gelijk is te stellen.