ECLI:NL:RBNNE:2016:4242

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
18/730052-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen van amfetamine met verwerping van onrechtmatig binnentreden

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die zich gedurende twee jaar schuldig heeft gemaakt aan het dealen van amfetamine. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van amfetamine in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 januari 2016. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat er onrechtmatig was binnentreden in de woning van de verdachte, omdat er voldoende concrete verdenking was om een bevel tot binnentreden af te geven. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Het in beslag genomen geldbedrag van € 250,-- werd verbeurd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de voorgeschiedenis van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor zijn verslaving. De verdachte had eerder veroordelingen voor soortgelijke feiten en de rechtbank achtte het belangrijk dat hij begeleid werd door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730052-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/056100-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 juli 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. [naam]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juli 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Burgum.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 januari 2016, in elk geval in het jaar 2014 en/of het jaar 2015 en/of het jaar 2016 (tot en met 18 januari 2016) te [pleegplaats] en/of (elders) in de gemeente Dongeradeel, en/of (elders) in de provincie Fryslân, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een
hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2016, te [pleegplaats] , in elk geval in de gemeente Dongeradeel, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 107,94 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine en/of (ongeveer) 17, in elk geval een aantal, pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Verweer raadsman

Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat er onrechtmatig is binnengetreden in de woning van verdachte, omdat er onvoldoende concrete verdenking was om een bevel tot binnentreden ter aanhouding van verdachte af te geven. Verdachte is hierdoor in zijn belangen geschaad, omdat met geweld zijn woning is binnengetreden. Verdachte dient in de strafmaat hiervoor te worden gecompenseerd, aldus de raadsman.
Het standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is aangevoerd dat er geen sprake is van het onrechtmatig binnentreden in de woning van verdachte. Door de politie is in het proces-verbaal gerelateerd dat zij onderzoek heeft gedaan naar de verkoop van amfetamine in [pleegplaats] . In dit onderzoek zijn diverse getuigen gehoord. Vervolgens heeft de politie de informatie uit de getuigenverhoren gecombineerd en op grond van deze informatie is onderzoek in het politiesysteem gedaan. Op basis van deze informatie kon verdachte als verdachte worden aangemerkt. Door de officier van justitie is opdracht gegeven verdachte buiten heterdaad aan te houden en ter aanhouding van verdachte werd door de hulpofficier van justitie een "Machtiging tot het binnentreden van een woning" afgegeven.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de stukken blijkt dat al gedurende lange tijd bij de politie te [pleegplaats] meldingen binnenkwamen van de handel in zowel soft- als harddrugs. Per 11 januari 2016 is daarom een team samengesteld om nader onderzoek naar deze handel in drugs te doen. Tijdens het onderzoek werd [naam] gehoord. Tap verklaarde dat [medeverdachte] haar speed altijd haalde bij [naam] , die vlakbij [medeverdachte] woonachtig was. Uit het opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [naam] niet geheel zeker is van deze naam. [naam] verklaarde tijdens haar verhoor dat [medeverdachte] speed geleverd krijgt van ene [naam] uit [pleegplaats] . Volgens haar heet deze [naam] of [naam] bij zijn achternaam. Op grond van deze informatie is door de politie een zoekslag in het politiesysteem gemaakt. Zij zagen dat er op de [straatnaam] te [pleegplaats] een [verdachte] woonachtig is. Vaststaat dat de woning van [verdachte] vlakbij de woning van [medeverdachte] staat en dat [verdachte] antecedenten heeft in zake de Opiumwet. Op grond van deze informatie is door de officier van justitie opdracht gegeven verdachte buiten heterdaad aan te houden en ter aanhouding van verdachte werd door de hulpofficier van justitie een "Machtiging tot het binnentreden van een woning" afgegeven. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie en de hulpofficier van justitie op grond van voornoemde informatie redelijkerwijs tot de verdenking van [verdachte] als betrokken in de handel van amfetamine konden komen. De machtiging tot het binnentreden van de woning van verdachte is daarom rechtmatig afgegeven en de woning van verdachte is rechtmatig binnengetreden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1. (met uitzondering van het medeplegen) en 2. ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman zijn geen bewijsverweren gevoerd. De raadsman heeft echter wel betoogd dat verdachte in de ten laste gelegde periode voor december 2014 enkel amfetamine heeft verstrekt, maar niet heeft verkocht. Na december 2014 is verdachte met de verkoop van amfetamine gestart, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft van het hem tenlastegelegde niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend dat hij in de ten laste gelegde periode voor december 2014 amfetamine heeft verkocht. De rechtbank acht op grond van na te noemen bewijsmiddelen dit gedeelte van het onder 1. tenlastegelegde evenwel wettig en overtuigend bewezen.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 5 juli 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2014 tot de dag van mijn aanhouding, op 19 januari 2016, was ik een dagelijks gebruiker van amfetamine. In de periode vanaf 1 januari 2014 tot het najaar van 2014 verstrekte ik aan vrienden en bekenden amfetamine. Ook legden we in die periode met zijn allen wel eens geld bij elkaar waarna ik de amfetamine voor ons kocht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 20 januari 2016, opgenomen op pagina 105 van het dossier met nummer PL0100-2016015800 d.d. 18 maart 2016, inhoudende als verklaring van [naam] :
Ik koop ongeveer 10 gram speed bij [verdachte] voor 50 euro, ongeveer een keer per twee of drie weken. Ik gebruik en koop vanaf januari 2014 speed bij [verdachte] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 21 januari 2016, opgenomen op pagina 179 van het dossier met nummer PL0100-2016015800 d.d. 18 maart 2016, inhoudende als verklaring van verdachte:
[naam] geeft aan dat hij sinds januari 2014 per twee à drie weken gemiddeld 10 gram speed per keer van mij kocht. Dit klopt. Ik herken dit wel.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het hierna onder 1. en 2. bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 juli 2016;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 20 januari 2016, opgenomen op pagina 172 van het dossier met nummer PL0100-2016015800 d.d. 18 maart 2016, inhoudende de verklaring van verdachte;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 19 januari 2016, opgenomen op pagina 81 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] ;
4. een kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 19 januari 2016, opgenomen op pagina 2 van voornoemd dossier, inhoudende de vastlegging van de inbeslagname;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 16 februari 2016, opgenomen op pagina 145 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van de verbalisanten [naam] en [naam] ;
6. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 24 februari 2016, opgenomen op pagina 157 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van rapporteur [naam] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 januari 2016 te [pleegplaats] en elders in de provincie Fryslân, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde amfetamine, telkens, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 19 januari 2016 te [pleegplaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine en 17 pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en MDMA, telkens, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
ten aanzien van het verkopen en afleveren:
de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het verstrekken en vervoeren:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (hierna VNN) en de verplichting mee te werken aan een ambulante behandeling door VNN.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, verdachte een kortere periode heeft verkocht dan is ten laste gelegd, onrechtmatig in de woning van verdachte is binnengetreden en dat verdachte thans gemotiveerd is mee te werken aan een ambulante behandeling en een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf een negatieve invloed op zijn motivatie kan hebben.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door VNN op 27 juni 2016, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een periode van twee jaren schuldig gemaakt aan het dealen van amfetamine in [pleegplaats] . Verdachte is begonnen met het dealen door geld in te zamelen van vrienden en kennissen om vervolgens gezamenlijk amfetamine in te kopen. Na ongeveer een jaar is verdachte grote hoeveelheden amfetamine in gaan kopen voor de handel en werd geld verdienen belangrijk. Verdachte leverde onder meer amfetamine aan een andere dealer in [pleegplaats] .
De handel in verdovende middelen is strafbaar gesteld om de volksgezondheid te beschermen. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs ernstige schade kan berokkenen aan de gebruikers daarvan en kan leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan drugshandel en het gebruik van drugs vaak gepaard met andere vormen van (gewelds- en vermogens-) criminaliteit.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij ten tijde van het plegen van de feiten eerder was veroordeeld in zake de Opiumwet en dat hij van één zo'n veroordeling in een proeftijd liep. Uit voornoemd uittreksel blijkt echter ook dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Verdachte is in februari 2016 veroordeeld voor het bezit van harddrugs, terwijl dat feit ook gezamenlijk met de onderhavige feiten had kunnen worden afgedaan. De rechtbank zal hier bij het bepalen van de straf rekening mee houden.
Voor het bepalen van de straf neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS in aanmerking. Voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs gedurende een periode van zes tot twaalf maanden geldt als oriëntatiepunt, voor een first-offender, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. Voor het dealen gedurende een periode van twee jaren met recidive zijn geen oriëntatiepunten gegeven. In dit licht acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf als uitgangspunt passend.
De rechtbank zal hier echter ten gunste van verdachte van afwijken. De rechtbank neemt, anders dan de officier van justitie heeft gedaan, hierbij in aanmerking dat de periode dat verdachte intensief heeft gedeald ongeveer een jaar betreft. Ook heeft verdachte weliswaar eerdere veroordelingen ter zake van het plegen van overtredingen van de Opiumwet, maar heeft hij nog niet eerder een gevangenisstraf ondergaan en is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een persoon met een forse voorgeschiedenis is. Hij was in het verleden verslaafd aan heroïne, maar heeft dankzij behandeling deze verslaving in de hand. Thans is er sprake van een amfetamineverslaving. De rechtbank is van oordeel dat om recidive te voorkomen het belangrijk is dat verdachte wordt begeleid door de reclassering en wordt behandeld voor zijn verslaving. De reclassering ziet ook mogelijkheden om verdachte te behandelen. De voorkeur gaat hierbij uit naar een klinische behandeling, maar verdachte heeft laten weten hiervoor niet gemotiveerd te zijn. Op deze wijze heeft zo'n behandeling geen kans van slagen. De reclassering heeft ook aangegeven dat er een mogelijkheid voor ambulante behandeling is. Hierbij is wel opgemerkt dat het risico op onttrekken aan de voorwaarden als hoog wordt ingeschat. De rechtbank wil echter verdachte toch deze kans geven.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, de verplichting tot meewerken aan een ambulante behandeling, de verplichting tot het aangaan en onderhouden van dagbesteding en indien de reclassering dit nodig acht de verplichting om mee te werken aan begeleid wonen dan wel woonbegeleiding, passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 250,--.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzet zich niet tegen verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het inbeslaggenomen geldbedrag van € 250,-- vatbaar voor verbeurdverklaring nu dit geheel of grotendeels door middel van het onder 1. ten laste gelegde feit is verkregen en aan verdachte toebehoort.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 14 juni 2013, in de strafzaak met parketnummer 18/056100-13, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 juni 2013.
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 juni 2016 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt echter dat bij onherroepelijk vonnis van de politierechter Groningen (moet zijn: van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden) op 3 februari 2016 reeds de volledige tenuitvoerlegging van één maand gevangenisstraf, behorende bij de strafzaak met parketnummer 18/056100-13, is gelast. Nu de gehele voorwaardelijke straf reeds bij onherroepelijk vonnis was tenuitvoergelegd op het moment dat de officier van justitie de tenuitvoerlegging heeft gevorderd, zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering na voorwaardelijke veroordeling.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a. 56,57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (hierna VNN) op het adres Oostergoweg 6 in Leeuwarden;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan diagnostisch onderzoek en indien, geïndiceerd zich onder behandeling zal stellen van VNN of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich, op aanwijzing van de reclassering, verplicht tot het aangaan en onderhouden van dagbesteding en indien de reclassering dit nodig acht zal meewerken aan begeleid wonen dan wel woonbegeleiding.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen geldbedrag van € 250,--.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/730052-16:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering na voorwaardelijke veroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. E.G.C. Groenendaal, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2016.
Mr. E.G.C. Groenendaal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Bunk
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Zandstra-Alkema
locatie Leeuwarden,