ECLI:NL:RBNNE:2016:4384

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
C/18/165114 / PR RK 16-71
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot verzekeringsplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 18 februari 2016 een wrakingsverzoek behandeld van Atlantis Crew Management Ltd en haar werknemers tegen mr. P.G. Wijtsma, rechter in de afdeling bestuursrecht. Het wrakingsverzoek werd ingediend omdat verzoekers van mening waren dat mr. Wijtsma eerder in andere procedures hen in het ongelijk had gesteld, wat zou kunnen duiden op partijdigheid. Mr. Wijtsma heeft niet berust in de wraking en heeft zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het wrakingsverzoek zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van mr. Wijtsma objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank benadrukte dat het enkele subjectieve oordeel van verzoekers niet voldoende was om tot toewijzing van het wrakingsverzoek te komen. De rechtbank concludeerde dat mr. Wijtsma in zijn hoedanigheid als rechter niet partijdig was en dat de beoordeling van de WOB-zaken en de verzekeringsplichtzaken verschillende toetsingskaders hebben. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak kon worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/165114 / PR RK 16-71
Beslissing van 18 februari 2016
inzake
Atlantis Crew Management Ltd,
gevestigd te Cyprus,
en (een aantal van) haar werknemers,
verzoekers,
advocaat mr. J.H. Weermeijer, kantoorhoudende te Riethoven,
tegen
mr. P.G. WIJTSMA,
rechter in de afdeling bestuursrecht in de rechtbank Noord-Nederland.

1.Procesverloop

1.1.
Bij faxbericht van 16 februari 2016 heeft mr. Weermeijer namens verzoekers een verzoek ingediend tot wraking van mr. Wijtsma, bovengenoemd, in de procedures met de volgende zaaknummers: 14/3781, 14/4890 tot en met 14/4892, 14/4946, 14/4947, 14/4955 tot en met 14/4958, 14/4961 tot en met 14/4969, 14/4971 tot en met 14/4975, 14/4977, 14/4979, 14/4980, 14/4983, 14/4984, 14/5030, 14/5032 tot en met 14/5040, 14/5042, 15/2056, 15/2060, 15/2064, 15/2154, 15/2614, 15/2616, 16/42 tot en met 16/48, 16/50 tot en met 16/84, 16/86, 16/87 en 16/89 tot en met 16/103, welke zaken door mr. Wijtsma worden behandeld ter zitting op 18 februari 2016 om 10.00 uur.
1.2.
Mr. Wijtsma heeft niet berust in de wraking. Bij brief van 16 februari 2016 heeft hij een reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 18 februari 2016 door de wrakingskamer behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • mr. Weermeijer, namens verzoekers;
  • mr. Wijtsma.

2.Beoordeling

Feiten
2.1.
Ter motivering van een besluit van 21 augustus 2015 heeft de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de SVB) overwogen dat aan verzoekster alle verklaringen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) zijn overgelegd waar het verzoek van Atlantis Crew Management Ltd betrekking op heeft. Bij voornoemd besluit is het bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2015 ongegrond verklaard. Mr. Weermeijer heeft namens Atlantis Crew Management Ltd beroep ingesteld tegen dit besluit en heeft tevens gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Deze zaken zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de zaaknummers LEE 15/4741 en LEE 15/4797. Op 5 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de zaak behandeld ter zitting, waarbij mr. Wijtsma de behandelend rechter was. Bij mondelinge uitspraak van 5 februari 2016, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, is het beroep ongegrond verklaard en is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
2.2.
Voorafgaand aan de behandeling van bovengemelde zaken had mr. Weermeijer namens Atlantis Crew Management Ltd een wrakingsverzoek jegens mr. Wijtsma ingediend. Dit wrakingsverzoek is door de rechtbank afgewezen.
2.3.
Voorts heeft mr. Weermeijer namens verzoekers beroep ingesteld tegen de besluiten van 12 december 2015 van de SVB, welke zaken bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de zaaknummers: 14/3781, 14/4890 tot en met 14/4892, 14/4946, 14/4947, 14/4955 tot en met 14/4958, 14/4961 tot en met 14/4969, 14/4971 tot en met 14/4975, 14/4977, 14/4979, 14/4980, 14/4983, 14/4984, 14/5030, 14/5032 tot en met 14/5040, 14/5042, 15/2056, 15/2060, 15/2064, 15/2154, 15/2614, 15/2616, 16/42 tot en met 16/48, 16/50 tot en met 16/84, 16/86, 16/87 en 16/89 tot en met 16/103. Deze procedure heeft betrekking op de verzekeringsplicht in het kader van de sociale verzekeringen.
Standpunten van partijen
2.4.
Mr. Weermeijer voert namens verzoekers het volgende aan.
2.4.1.
Mr. Wijtsma heeft in bovengemelde WOB-zaken bij uitspraak van 5 februari 2016 ten onrechte overwogen dat de SVB de verzochte stukken, weliswaar geanonimiseerd, heeft overgelegd. Echter niet alle stukken waren door de SVB overgelegd, zodat het procesdossier derhalve niet volledig is. Door de SVB is in de verzekeringsplichtzaken na de uitspraak van 5 februari 2016 nog een groot aantal verklaringen overgelegd. Mr. Wijtsma wist in zijn hoedanigheid als behandelend rechter in de verzekeringsplichtzaken dat er veel meer verklaringen zijn dan door de SVB in de WOB-zaken waren overgelegd. Met de kennis van de aanhangige verzekeringsplichtzaken is het onbegrijpelijk dat mr. Wijtsma in de WOB-zaken niet inzag dat het dossier niet volledig was.
2.4.2.
Daarbij komt dat mr. Wijtsma als voorzieningenrechter bij mondelinge uitspraak van 5 februari 2016 een beslissing heeft genomen op het ingestelde beroep. Gelet op zijn kennis en ervaring moet hij hebben geweten dat hij in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter niet een beslissing op het beroep had kunnen nemen. Verzoekers stellen zich dan ook op het standpunt dat nog niet is beslist op het ingestelde beroep. Verzoekers kunnen dan ook niet anders dan aannemen dat door de emotie naar aanleiding van het eerste wrakingsverzoek jegens mr. Wijtsma, dan wel door de bijzondere voorkeur van mr. Wijtsma voor de SVB, hij deze bijzondere beslissing heeft genomen.
2.4.3.
Mr. Wijtsma heeft ter zitting toegelicht waarom hij niet in de wraking berust.
Hij heeft, kort gezegd, aangevoerd dat de WOB-zaken en de onderhavige zaken verschillende toetsingskaders hebben, zodat er geen belemmering is dat hij beide procedures behandelt. Voorts heeft hij er op gewezen dat hij in de WOB-procedure als voorzieningenrechter gebruik heeft gemaakt van de in artikel 8:86, eerste lid, Awb gegeven mogelijkheid van "kortsluiting".
Beoordeling
2.5.
Ingevolge artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.6.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in relatie ook tot artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van een verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het onderhavige verzoek beoordelen.
2.7.
De rechtbank overweegt dat voor zover verzoekers hebben aangevoerd dat bij uitspraak van 5 februari 2016 van de voorzieningenrechter in de WOB-zaken, bij de rechtbank bekend onder de zaaknrs. LEE 15/4741 en LEE 15/4797, door mr. Wijtsma een onjuiste beslissing is genomen, deze grond niet kan leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. In bovengemelde WOB-zaken heeft mr. Wijtsma gebruik gemaakt van zijn in artikel 8:86, eerste lid, Awb gegeven bevoegdheid om in de voorlopige voorzieningsprocedure onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Dat mr. Wijtsma dusdoende een beslissing heeft genomen ten aanzien van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, alsmede op het ingestelde beroep duidt niet op vooringenomenheid of op de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Indien Atlantis Crew Management Ltd het niet eens is met de beslissing van mr. Wijtsma dan staat het haar vrij om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.8.
Voorts overweegt de rechtbank dat de beoordeling van het WOB-verzoek een ander toetsingskader kent dan de beoordeling van de verzekeringsplichtzaken, als hierboven vermeld. Om deze reden bestaan er geen beletselen om beide zaken door dezelfde rechter te laten behandelen. De beoordeling van de WOB-zaken door mr Wijtsma rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat in de onderhavige verzekeringsplichtzaken aan de zijde van mr. Wijtsma sprake is van partijdigheid of de schijn van partijdigheid, zoals door verzoekers is gesteld.
2.9.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat het een rechter niet vrij staat om zonder de toestemming van partijen de inhoud van een procesdossier van de ene zaak ambtshalve te betrekken bij de beoordeling van een andere zaak. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat mr. Wijtsma, zoals hij ook bij de behandeling heeft verklaard, ten tijde van de beoordeling van de WOB-zaken de inhoud van het dossier van de zaken van verzoekers jegens de SVB met betrekking tot de verzekeringsplicht van haar werknemers niet kende. Dat dit anders is geweest is niet gebleken.
2.10.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan om te veronderstellen dat mr. Wijtsma partijdig is, dan wel de schijn van partijdigheid over zich heeft afgeroepen in de procedures met de zaaknummers 14/3781, 14/4890 tot en met 14/4892, 14/4946, 14/4947, 14/4955 tot en met 14/4958, 14/4961 tot en met 14/4969, 14/4971 tot en met 14/4975, 14/4977, 14/4979, 14/4980, 14/4983, 14/4984, 14/5030, 14/5032 tot en met 14/5040, 14/5042, 15/2056, 15/2060, 15/2064, 15/2154, 15/2614, 15/2616, 16/42 tot en met 16/48, 16/50 tot en met 16/84, 16/86, 16/87 en 16/89 tot en met 16/103.
Het wrakingsverzoek van verzoekers dient dan ook te worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. P.J. Duinkerken (voorzitter), P.W.Th. Buijtenhuijs en S. Stenfert-Kroese en door eerstgenoemde uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
aw