ECLI:NL:RBNNE:2016:440

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
4668373 AR VERZ 15-48
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding tussen Stichting Vanboeijen en regiomanager

In deze zaak heeft Stichting Vanboeijen verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verweersters] te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft de zaak behandeld na een verzoekschrift van Vanboeijen, dat op 10 december 2015 was ingediend. De verweerster, die sinds 1 januari 2013 als regiomanager bij Vanboeijen werkzaam was, heeft zich verweerd tegen het verzoek en betwist dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie. Tijdens de zitting op 27 januari 2016 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Vanboeijen heeft gesteld dat de verstoorde arbeidsverhouding voortkwam uit het gedrag van [verweersters] en haar samenwerking met [MT-lid 1]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs was van een verstoorde relatie met de huidige leiding van Vanboeijen, aangezien de betrokken personen niet meer werkzaam waren bij de organisatie. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat Vanboeijen onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de verstoorde arbeidsverhouding en dat er geen reden was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft het verzoek van Vanboeijen afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van [verweersters].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer.: 4668373 AR VERZ 15-48
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:671b BW van 10 februari 2016
De Stichting
Stichting Vanboeijen,
gevestigd en kantoorhoudende te Assen,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. G. Ham,
tegen
[verweersters],
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mevrouw mr. X. den Drijver.
Partijen zullen hierna Vanboeijen en [verweersters] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Vanboeijen heeft bij verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 december 2015, een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweersters] heeft op 15 januari 2016 een verweerschrift met producties ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft Vanboeijen bij brief van 15 januari 2016 nog een productie toegezonden.
1.2.
Op 27 januari 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. Beide gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder besproken is.
1.3.
De beschikking is daarna bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Vanboeijen levert ondersteuning en begeleiding aan kinderen, volwassenen en ouderen met een verstandelijke handicap.
2.2.
[verweersters] , geboren op [geboortedatum verweerster] 1958, is op 1 januari 2013 in dienst getreden bij Vanboeijen in de functie van regiomanager, met een salaris van laatstelijk (per 1 januari 2016) van € 6.829,83 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en een onkostenvergoeding. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Gehandicaptenzorg (hierna: de CAO) van toepassing.
2.3.
[verweersters] maakt als regiomanager deel uit van het managementteam (hierna: MT) van Vanboeijen. Naast [verweersters] bestond dit MT tot voor kort uit de bestuurder de heer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ), mevrouw [MT-lid 1] (hierna: [MT-lid 1] ) en de heer [MT-lid 2] (hierna: [MT-lid 2] ).
2.4.
Per 1 februari 2014 is voormalig bestuurder [voormalig bestuurder] opgevolgd door [bestuurder] .
2.5.
Op 11 mei 2015 heeft Vanboeijen bij de kantonrechter in deze rechtbank een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [MT-lid 1] ingediend. Aan dit verzoek lag een door Vanboeijen gestelde onherstelbaar verstoorde arbeids- en vertrouwensrelatie tussen [MT-lid 1] en [bestuurder] ten grondslag. Bij beschikking van 11 juni 2015 heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen (
zaaknummer: 4113990 \ EJ VERZ 15-52).
2.6.
Op 17 juni 2015 heeft er een zogenaamde "vertrouwensbijeenkomst" plaatsgevonden in de Kluut. [bestuurder] en de regiomanagers hebben tijdens deze bijeenkomst het personeel medegedeeld dat zij ieder de verplichting op zich namen om aan het herstel van het vertrouwen te gaan werken. Er is in die periode ook gesproken over het opstarten van een mediation- dan wel coachingstraject om onder meer de samenwerking binnen het MT te verbeteren. Dit traject is in augustus 2015 opgestart.
2.7.
Op 12 juli 2015 heeft de Raad van Toezicht, mede op aandringen van de Medezeggenschapsraad en de Centrale verwantenraad, een extern onderzoeker, de heer Remco Berendsen van Berendsen Management & Raadgeving B.V. (hierna: de onderzoeker), opdracht gegeven om onderzoek te doen binnen Vanboeijen. In het rapport van de onderzoeker staat dat:
De onderzoeksopdracht was om in kaart te brengen:
1. Of er sprake is van problematiek binnen Vanboeijen, zo ja
2. Wat de aard, inhoud en omvang van die problematiek betreft en
Vervolgens een advies en beoordeling te geven over de vraag
3. Wat de oplossingsrichting zou moeten c.q. kunnen zijn om de problematiek blijvend weg te nemen opdat de organisatie Vanboeijen naar de toekomst toe een goed leven van de cliënten en mooi werk voor de medewerkers ook daadwerkelijk kan borgen.(…)
De onderlinge relaties tussen bestuurder, MT en teamleiders en de samenwerking binnen het MT waren tevens onderwerpen van dit onderzoek. Uit de Raad van Toezicht, de Medezeggenschapsraad en de Centrale verwantenraad is een klankbordgroep van zes personen geformeerd. Het onderzoek is in afstemming met deze klankbordgroep uitgevoerd.
2.8.
De onderzoeker heeft alle medewerkers strikte vertrouwelijkheid toegezegd en heeft gedurende tien weken 85 gesprekken gevoerd met 118 personen binnen diverse geledingen van Vanboeijen. Daarnaast zijn er (verschillende) gesprekken geweest met de Raad van Toezicht, de Medezeggenschapsraad, de Centrale verwantenraad, het bestuur en het MT.
2.9.
De onderzoeker heeft 24 september 2015 een terugkoppeling van zijn bevindingen gegeven aan [bestuurder] . [bestuurder] is gelet op de uitkomst van deze bevindingen op 30 september 2015 afgetreden. De heer [interim-bestuurder 1] (hierna: [interim-bestuurder 1] ) is door de Raad van Toezicht per 1 oktober 2015 als interim-bestuurder aangesteld. Op 13 oktober 2015 heeft de onderzoeker met de leden van het MT gesproken over zijn bevindingen. [MT-lid 2] is na afloop van dit gesprek ook teruggetreden uit zijn functie.
2.10.
[MT-lid 1] , [verweersters] en [interim-bestuurder 1] hebben op 15 oktober 2015 een gesprek gevoerd over de bevindingen van de onderzoeker. [interim-bestuurder 1] heeft [MT-lid 1] en [verweersters] na afloop van dit gesprek op hun verzoek vrijgesteld van werkzaamheden en hen twee weken de tijd gegeven om zich te beraden op hun positie. Eind oktober 2015 heeft [verweersters] aangegeven haar werk weer te willen oppakken.
2.11.
Op 1 november 2015 heeft de onderzoeker op verzoek van [interim-bestuurder 1] een tussentijdse rapportage opgemaakt waarbij hij een lijst van voorbeelden met betrekking tot het acteren van [MT-lid 1] en [verweersters] heeft bijgevoegd. Hierop staat onder meer het volgende vermeld:
1. Als voorbeeld van de aangetroffen onveiligheid kunnen dienen het feit dat enkele teamleiders in een individueel gesprek met de onderzoeker aangeven hun functie naar hun eigen inschatting niet goed te kunnen vervullen. Dat durven zij echter niet met hun managers (zowel Karin [MT-lid 1] als [verweersters] ) te bespreken omdat zij dan niet weten wat er gebeurt.(…)
3. [verweersters] zegt in een teamleidersoverleg "Wij zijn het binnen het MT er als MT niet over eens met de bestuurder" om vervolgens het (gekleurde) standpunt van het MT in het overleg uiteen te zetten.(…)
5. In een regio-overleg zegt [verweersters] openlijk dat zij een "conflict heeft met de bestuurder".
6. [verweersters] praat over de problemen binnen het MT en met de bestuurder, in kleinere kring met als (impliciete) oproep "om elkaar te steunen".
7. Karin [MT-lid 1] en [verweersters] dragen vanaf de binnenkomst van [bestuurder] letterlijk uit "dat hij een verborgen agenda heeft" en "een andere koers wil gaan varen" dan zij dat zouden willen.(…)
9. Een medewerker geeft aan in een gesprek met eigen ogen waargenomen te hebben hoe door Karin [MT-lid 1] en [verweersters] (negatief) gesproken wordt over specifieke teamleiders/medewerkers. Dat geeft hen een onveilig gevoel.(…)
10. Diverse medewerkers geven aan meegemaakt te hebben hoe beide MT-leden (negatief) praten over de bestuurder.(…)
14. Karen [verweersters] is volgens gesproken medewerkers weinig inhoudelijk, mist inhoudelijke kennis om goede inhoudelijke discussies te kunnen voeren en heeft moeite met feedback om te gaan. Zij weet dan regelmatig niet weg te blijven bij de sfeer van intimidatie gericht erop om controle te houden op haar aansturing.
15. Teamleiders geven breed aan dat , zeker na juni 2015, [verweersters] hen heeft gekleurd ten aanzien van de bestuurder ( [bestuurder] ); zij stak haar negatieve beoordeling van [bestuurder] als bestuurder en person niet onder stoelen of banken.(…)
17. Alle gesprekspartners zeggen zonder uitzondering dat de bestaande situatie onhoudbaar is en zo niet langer kan en mag voortbestaan.
18. Na het vertrek is steevast opgemerkt dat het vertrek van [bestuurder] als bestuurder de problematiek niet oplost; daarvoor moet meer gebeuren.
19. Er wordt veelvuldig openlijk afgevraagd of de MT-leden nog wel zicht hebben op de realiteit.
20. De dames [MT-lid 1] en [verweersters] worden door een aantal als zeer "intimiderend" ervaren.(…)
24. De heer [bestuurder] was niet alleen het probleem en zijn vertrek dus ook niet alleen de oplossing.
2.12.
[interim-bestuurder 1] heeft [MT-lid 1] en [verweersters] op 2 november 2015 in afwachting van de definitieve rapportage van de onderzoeker verder vrijgesteld van werkzaamheden en later op non-actief gesteld op grond van de CAO. Een door [verweersters] gedaan verzoek om inzage in de tussentijdse rapportage van de onderzoeker is later door Vanboeijen afgewezen vanwege de vertrouwelijkheid van deze rapportage.
2.13.
Op 17 november 2015 heeft de onderzoeker zijn definitieve rapport (hierna: het rapport) uitgebracht. In het rapport is onder meer weergegeven dat:
De kiem voor de problematiek binnen Van boeijen lijkt, voorzover een preciezer tijdstip aangeduid moet worden, gelegd te zijn medio 2011.
In die periode heeft de oud bestuurder, de voorganger van [bestuurder] , [MT-lid 1] als zijn opvolger voorgedragen. Dit advies is niet overgenomen door de Raad van Toezicht. Uit het rapport volgt dat de problematiek binnen Vanboeijen in de loop der jaren een zodanige omvang en dynamiek heeft gekregen dat deze:
in 2015 door niemand meer (met gezag) kon worden omgebogen en opgelost.
Als conclusie heeft de onderzoeker in het rapport onder meer het volgende geadviseerd:
In dit onderzoek is duidelijk geworden dat door toedoen van MT-leden en bestuurder de organisatie niet meer met vertrouwen en gezag, bestuurd en gemanaged wordt. Het zijn bestuurder en MT-leden zelf geweest die met hun gedrag en handelen hun eigen positie, gezag en vertrouwen in de organisatie hebben aangetast. Dat in een zodanige mate dat de organisatie hen breed niet meer in staat acht nog een vertrouwenspositie binnen de organisatie te kunnen gaan innemen. Dat is gelet op de uitdagende omstandigheden waarvoor Vanboeijen nu staat (stilstand ROL, financiële druk en organisatorische onrust) wel noodzakelijk. Wil Vanboeijen naar de toekomst toe de bestaande problematiek en intern ontstane sfeer van onveiligheid, geslotenheid en niet-aanspreken kunnen doorbreken, zal er nu spoedigst weer met gezag bestuurd en gemanaged moeten worden door mensen die het belang van Vanboeijen op het netvlies hebben en niet belast zijn met hetgeen geschied is en aan gedrag vertoond werd. Vanboeijen wordt geadviseerd zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk te voorzien in een nieuw (vast) bestuur en nieuw management waarin mensen werken die in staat en bereid zijn met elkaar op transparante wijze krachtig de organisatie gereed te maken voor de toekomstige uitdagingen. (…) Het is van eminent belang dat de organisatie veilig en open wordt gemaakt waarbij medewerkers verantwoordelijkheid mogen nemen waar zij dat kunnen en waar cliënten en verwanten betrokken worden bij beslissingen.(…)
Er dient een breuk aangebracht te worden met het verleden.(…)
Aan de Raad van Toezicht wordt geadviseerd met dit rapport in de hand kritisch terug te blikken op het recente verleden en het eigen functioneren daarbij.(…)
In de achterliggende jaren lijkt de Raad van Toezicht op een aantal moeilijke momenten, mogelijk door angst en/of schroom voor een confrontatie, zaken niet (duidelijk) besproken en besloten te hebben. In de toekomst zou dat anders moeten.(…)
2.14.
Bij brief van 20 november 2015 heeft Vanboeijen de termijn van non-actiefstelling van [MT-lid 1] en [verweersters] met ingang van 23 november 2015 met toepassing van de CAO met zes weken verlengd. In antwoord op een brief van [verweersters] is door Vanboeijen op 23 november 2015 schriftelijk medegedeeld dat zij voor 24 november 2015 geen inzage in het rapport zal krijgen.
2.15.
Op 24 november 2015 heeft de onderzoeker het rapport op drie verschillende bijeenkomsten gepresenteerd aan medewerkers en verwanten. [verweersters] is bij één van deze presentaties, in Meppel, aanwezig geweest.
2.16.
Bij brief van 25 november 2015 is zijdens Vanboeijen aan [verweersters] medegedeeld dat er op basis van het rapport geen enkele mogelijkheid voor een verdere vruchtbare samenwerking aanwezig is en dat Vanboeijen besloten heeft op korte termijn een verzoek tot ontbinding bij de kantonrechter in te dienen. Verder is medegedeeld dat de non-actiefstelling met toepassing van de CAO vanaf de datum van indiening van het ontbindingsverzoek wordt verlengd tot het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. In de brief van 27 november 2015 heeft de gemachtigde van [verweersters] hierop gereageerd.
2.17.
Op 4 december 2015 heeft Vanboeijen [verweersters] het rapport doen toekomen.
2.18.
Per 1 januari 2016 is er een nieuwe voorzitter van de Raad van Toezicht aangetreden.
2.19.
Op 25 januari 2015 is vanwege een verschil van inzicht tussen de Raad van Toezicht en [interim-bestuurder 1] , [interim-bestuurder 1] als interim-bestuurder afgetreden. De heer [interim-bestuurder 2] (hierna: [interim-bestuurder 2] ), lid van de Raad van Toezicht, heeft zijn taken tijdelijk overgenomen.
2.20.
Vanboeijen en [MT-lid 1] hebben op 26 januari 2016 een regeling getroffen ter beëindiging van haar dienstverband.

3.Het verzoek

3.1.
Vanboeijen verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweersters] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW, onder toekenning van de transitievergoeding ad
€ 8.159,35.
3.2.
Aan dit verzoek legt Vanboeijen ten grondslag dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van haar redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweersters] te laten voortduren. Vanboeijen verwijst ter onderbouwing van haar verzoek naar de tussentijdse rapportage en het rapport van de externe onderzoeker en maakt een vergelijking met het dossier (en het op 11 mei 2015 ingediende ontbindingsverzoek ten aanzien) van [MT-lid 1] . Vanboeijen stelt dat [verweersters] vanaf de aanvang van haar dienstverband sterk heeft aangeleund tegen [MT-lid 1] . Volgens Vanboeijen vormden de twee dames op negatieve wijze samen een blok tegen [bestuurder] . Hoewel het aanvankelijk leek alsof [MT-lid 1] hierin steeds het voortouw nam, blijkt uit het rapport dat [verweersters] hierin wel degelijk zelf ook een negatieve rol heeft gespeeld en [MT-lid 1] versterkte in haar gedrag dan wel haar hiertoe zelfs heeft aangezet. Vanboeijen wijst er op dat de onderzoeker heeft vastgesteld dat het [MT-lid 1] en [verweersters] zijn geweest die zogenaamde "spin" in de organisatie hebben ingebracht. "Spin" is door de onderzoeker verwoord als
"het gebruik maken van onware, misleidende en/of manipulatieve verhalen die erop gericht zijn een door iemand gewenst beeld te creëren van de situatie of met een doel ten eigen faveure".Ook hebben zij samen de vorming van "kampen" binnen Vanboeijen versterkt. Vanboeijen stelt verder dat de beide dames verantwoordelijk moeten worden gehouden voor de in het rapport benoemde gesloten, angst- c.q. afrekencultuur binnen de organisatie. Volgens Vanboeijen blijkt uit het rapport duidelijk dat met name door schuld en toedoen van [MT-lid 1] en [verweersters] er een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie tussen hen en [bestuurder] is ontstaan. Ook [interim-bestuurder 1] was volgens Vanboeijen van mening dat het op basis van het rapport onmogelijk was om [verweersters] in haar functie te handhaven en dat dit enkel frustrerend zou werken op het in te zetten veranderingsproces bij Vanboeijen. [interim-bestuurder 2] , de Raad van Toezicht, de Centrale Verwantenraad en de Medezeggenschapsraad zijn deze mening ook toegedaan. Dit blijkt naar zeggen van Vanboeijen tevens uit het feit dat de klankbordgroep zich unaniem kon vinden in (de conclusie van) het rapport. Terugkeer van [verweersters] zou naar stelling van Vanboeijen funest zijn voor de continuïteit van de organisatie en het proces van herstel dat sinds kort onder leiding van een nieuw bestuur en nieuw MT is ingezet en zou door een groot deel van de organisatie niet worden geaccepteerd. De bijval die de onderzoeker tijdens zijn presentatie kreeg, ondersteunt volgens Vanboeijen haar stelling dat er geen enkel draagvlak voor terugkeer van [verweersters] bestaat en zou leiden tot een onhoudbare situatie. Herplaatsing ligt gelet daarop en het verwijtbaar handelen van [verweersters] voor Vanboeijen niet in de rede.

4.Het verweer

4.1.
[verweersters] verweert zich tegen het verzoek en stelt primair dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen, met veroordeling van Vanboeijen in de proceskosten. [verweersters] merkt allereerst op dat Vanboeijen door het aanstellen van [interim-bestuurder 2] in strijd met de "Zorgbrede Governance Code" handelt. [verweersters] betwist verder de door Vanboeijen gestelde verstoorde verhouding en merkt op dat, voor zover die er al zou zijn, die enkel zou gelden voor de verhouding tussen haar en [bestuurder] . De gestelde problemen zijn door zijn vertrek en de (op handen zijnde) nieuwe samenstelling van de Raad van Toezicht en het MT geheel weggenomen. [verweersters] voert aan dat er geen enkel gesprek over een verstoorde arbeidsrelatie met haar heeft plaatsgevonden en geen constructieve pogingen zijn ondernomen om de onderlinge verhoudingen te herstellen. [interim-bestuurder 1] heeft na het vertrek van [bestuurder] zijn conclusie dat er een verstoorde arbeidsrelatie is enkel gebaseerd op het rapport en de tussentijdse rapportage. [verweersters] verzoekt om die tussentijdse rapportage wegens de strikte vertrouwelijkheid hiervan en het feit dat Vanboeijen deze eerst 15 januari 2016 heeft overgelegd, buiten beschouwing te laten. Zij merkt verder op dat de onderzoeker niet de opdracht had om te onderzoeken of sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie, maar dat Vanboeijen op basis van dit rapport wel de conclusie heeft getrokken dat hiervan sprake is. Het rapport is ook niet met haar besproken. [verweersters] kan zich onder meer wegens een door haar gesteld gebrek aan hoor en wederhoor niet vinden in de tussentijdse rapportage en het rapport. Zij betwist verder de in het rapport gemaakte verwijten en betwist dat zij vanaf de aanvang van haar dienstverband zo sterk heeft aangeleund tegen [MT-lid 1] als in het rapport gesteld. [verweersters] betwist daarbij ook de mede-veroorzaker te zijn van de door Vanboeijen genoemde "spin" in de organisatie en benadrukt dat er nooit een gesprek hierover dan wel over de andere gestelde verwijten met haar is aangegaan. [verweersters] merkt bovendien op dat uit het rapport blijkt dat de situatie die zich binnen Vanboeijen afspeelt in 2011 is ontstaan en dat dit moment ruim voor haar indiensttreding is gelegen. [verweersters] voert aan dat het belang van de organisatie van Vanboeien voor haar altijd voorop heeft gestaan en zij zich altijd als een zeer loyaal en coöperatief werknemer heeft opgesteld. [verweersters] wil daarom ook graag de kans krijgen om haar werkzaamheden te hervatten. Dat hiervoor onvoldoende draagvlak in de organisatie zou zijn, dan wel dat dit het wegens het ingezette veranderingsproces niet mogelijk zou zijn wordt door haar betwist.
4.2.
Bij toewijzing van het verzoek, verzoekt [verweersters] - onder verwijzing naar haar primaire stellingen - om haar de transitievergoeding van € 8.159,35 bruto toe te kennen alsmede een billijke vergoeding van € 50.000,00 wegens verwijtbaar handelen van Vanboeijen.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Voordat tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek zal worden overgegaan, maakt de kantonrechter eerst de volgende opmerkingen. [verweersters] heeft gesteld dat Vanboeijen met de aanstelling van de huidige interim-bestuurder [interim-bestuurder 2] in strijd met de "Zorgbrede Governance Code" handelt, op grond waarvan - zoals door haar gesteld - het niet mogelijk is dat de Raad van Toezicht het bestuur waarneemt. Vanboeijen heeft dit gemotiveerd betwist en gesteld dat de aanstelling van [interim-bestuurder 2] met toepassing van de statuten van Vanboeijen heeft plaatsgevonden. Nu [verweersters] dit niet heeft weersproken en ook geen inhoudelijke consequenties heeft verbonden aan haar stellingen op dit punt, gaat de kantonrechter hieraan voorbij. De kantonrechter zal eveneens geen gehoor geven aan het verzoek van [verweersters] om de door de onderzoeker gemaakte tussentijdse rapportage van
1 november 2015 buiten beschouwing te laten. Omdat de tussentijdse rapportage is achterhaald door het definitieve rapport van 17 november 2015, dat [verweersters] wel eerder in haar bezit had, en de inhoud van de tussentijdse rapportage aansluit op dit rapport, ziet de kantonrechter geen aanleiding om het verzoek van [verweersters] te honoreren. De kantonrechter acht hierbij van belang dat [verweersters] ter zitting voldoende gelegenheid heeft gekregen om de tussentijdse rapportage in haar verweer te betrekken terwijl zij van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt.
5.2.
De kantonrechter heeft zich er vervolgens van vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
5.3.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling van het verzoek voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. De kantonrechter neemt als uitgangspunt dat uit artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW, door Vanboeijen aan haar verzoek ten grondslag gelegd, volgt dat van de hierin genoemde "redelijke grond" voor een ontbinding slechts sprake kan zijn indien een verstoorde arbeidsverhouding zodanig is dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Uitgangspunt voor de kantonrechter is dan een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Naarmate de verstoring ernstiger is kan onder omstandigheden aan de duurzaamheid ervan minder zwaar worden getild.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat hem in de categorie zaken "verstoorde arbeidsverhouding" een a-typische zaak is voorgelegd. Dat bleek op de zitting toen er voor de kantonrechter niemand aanwezig was met wie [verweersters] de vermeend verstoorde arbeidsverhouding zou hebben. Dat blijkt ook uit het dossier waarin niet - zoals gebruikelijk - de werkgever aan het woord is, maar waarin Vanboeijen vertelt wat een ingeschakelde onderzoeker heeft gerapporteerd. Op de zitting waren geen personen aanwezig met wie [verweersters] een verstoorde relatie zou kunnen hebben, omdat deze allen niet meer werkzaam zijn bij Vanboeijen.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Vanboeijen naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op zoals hiervoor omschreven en bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW. De kantonrechter acht hiertoe in eerste instantie redengevend dat door Vanboeijen onvoldoende is gesteld noch is gebleken met wie van de binnen de organisatie nu nog werkzame personen [verweersters] op dit moment een verstoorde arbeidsrelatie zou hebben op grond waarvan er niet meer vruchtbaar tussen hen zou kunnen worden samengewerkt.
5.6.
De kantonrechter acht hierbij het volgende van belang. Los van de al dan niet aanwezige betrokkenheid van [verweersters] bij problematiek binnen de organisatie van Vanboeijen, is deze problematiek voor Vanboeijen in juli 2015 uiteindelijk de reden geweest om een extern onderzoek te laten verrichten in haar organisatie. Vast staat daarbij dat de onderlinge samenwerking en de relatie tussen de bestuurder [bestuurder] en het MT onderdeel uitmaakten van de door Vanboeijen aan de onderzoeker gegeven onderzoeksopdracht. Daargelaten het door [verweersters] hieromtrent gevoerde verweer, staat vast dat de onderzoeker in zijn rapport van 17 november 2015 - kort gezegd - heeft geconcludeerd dat er een breuk dient te worden aangebracht met het verleden. Hij heeft Vanboeijen om die reden geadviseerd om te voorzien in een nieuw bestuur en management. Uit de inhoud van het rapport en de in de tussentijdse rapportage gegeven voorbeelden blijkt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat de verhouding tussen de destijds bestuurder [bestuurder] en het MT (mede) aanleiding is geweest voor voornoemde conclusie en advies.
Met [verweersters] is de kantonrechter van oordeel dat voor zover er al sprake zou zijn geweest van een verstoorde arbeidsrelatie, die enkel zou gelden de verhouding tussen [bestuurder] enerzijds en [verweersters] en/of de overige leden van het MT anderzijds. Nu vast staat dat [bestuurder] niet meer werkzaam is bij Vanboeijen en de overige MT-leden evenmin, valt niet in te zien met wie [verweersters] de door Vanboeijen gestelde vertrouwensbreuk thans nog zou hebben. Ter zitting is niet gebleken dat er met de Raad van Toezicht een verstoorde relatie bestond.
5.7.
Dat [bestuurder] en de overige twee leden van het MT wel bij Vanboeijen zijn vertrokken - [bestuurder] en [MT-lid 2] na kennisname van het rapport en [MT-lid 1] na overleg - maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat daarom ook [verweersters] dient te vertrekken. Dat [verweersters] een verstoorde arbeidsrelatie zou hebben met de na [bestuurder] aangetreden interim-bestuurder [interim-bestuurder 1] , dan wel diens huidige vervanger [interim-bestuurder 2] , is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gesteld noch gebleken. Bovendien is ook [interim-bestuurder 1] door de Raad van Toezicht aan de kant gezet. Ditzelfde geldt voor de arbeidsrelatie tussen [verweersters] en de Raad van Toezicht. De kantonrechter acht hierbij van belang dat Vanboeijen in haar verzoek ook zelf steeds uitgaat van een tussen [verweersters] en [bestuurder] ontstane verstoorde arbeidsrelatie, maar hierbij de nadien aangetreden nieuwe interim-bestuurders(s) dan wel de Raad voor Toezicht of andere gremia binnen Vanboeijen niet specifiek noemt. Dat de hiervoor genoemde organen dan wel de (hieruit) ingestelde klankbordgroep binnen Vanboeijen zich achter het advies van het rapport scharen en om die reden unaniem van mening zijn dat het onmogelijk is om
[verweersters]in haar functie te handhaven, is door (de gemachtigde van) Vanboeijen gesteld, maar blijkt naar oordeel van de kantonrechter nergens uit. Het rapport biedt daarvoor onvoldoende basis. De in het rapport geschetste problemen en de in de tussentijdse rapportage genoemde voorbeelden, zien naar het oordeel van de kantonrechter niet specifiek op de arbeidsverhouding met [verweersters] maar meer op de ontstane problemen door verschillen van inzichten tussen [bestuurder] enerzijds en [verweersters] en/of [MT-lid 1] en/of het (voormalige) gehele MT anderzijds. Het feit dat er als gevolg van de problematiek kennelijk "kampen" zijn ontstaan in de organisatie en [verweersters] deel uit maakte van één van deze kampen is haast onvermijdelijk en zonder meer geen reden om tot toewijzing van het verzoek over te gaan. Dat [verweersters] de vorming van deze kampen zou hebben verstrekt dan wel - naast [MT-lid 1] - volledig verantwoordelijk moet worden gehouden voor de in het rapport benoemde gesloten, angst- c.q. afrekencultuur en veroorzaker van de zogenaamde "spin" in de organisatie, zoals door Vanboeijen gesteld, heeft de kantonrechter niet kunnen vaststellen.
5.8.
Anders dan Vanboeijen is de kantonrechter van oordeel dat de door Vanboeijen in haar verzoek gemaakte volledige vergelijking van [verweersters] met [MT-lid 1] niet terecht is. Alleen al het feit dat zijdens Vanboeijen in mei 2015 enkel voor [MT-lid 1] een ontbindingsverzoek is ingediend, maakt dat de situatie van [verweersters] een andere is dan de situatie van [MT-lid 1] . Vanboeijen heeft in dit verband ook zelf aangegeven dat directe confrontaties in hoofdzaak tussen [bestuurder] en [MT-lid 1] plaatsvonden. De kantonrechter betrekt hierbij ook dat uit het rapport blijkt dat de onderzoeker heeft geconstateerd dat de kiem van de problematiek binnen Vanboeijen medio 2011 is gelegd, terwijl vast staat dat [verweersters] pas sinds 1 januari 2013 werkzaam is bij Vanboeijen. De vergelijking met [MT-lid 1] gaat ook om die reden niet op. De in de rapportages specifiek op [verweersters] benoemde voorbeelden en gestelde verwijten zijn naar het oordeel van de kantonrechter door Vanboeijen onvoldoende concreet en van onvoldoende gewicht. De situatie tot mei 2015 laat de kantonrechter voor wat die is. Er is toen voor [verweersters] niet een ontbinding van de arbeidsovereenkomst gevraagd. Er bestaan geen gespreksverslagen waaruit opgemaakt kan worden dat [verweersters] zich tot mei 2015 heeft schuldig gemaakt aan een de arbeidsverhouding verstorende opstelling.
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat voor zover er al sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsrelatie die in overwegende mate te wijten is aan Vanboeijen.
Met [verweersters] is de kantonrechter van oordeel dat Vanboeijen te snel heeft aangestuurd op een beëindiging van het dienstverband terwijl ook de Raad van Toezicht in dit verband steken heeft laten vallen. Zo is door de huidige interim-bestuurder die destijds ook lid van de Raad van Toezicht was, ter zitting erkend dat er na een gesprek met [verweersters] in juli 2015 (te) lang is gewacht met de start van een mediation- dan wel coachingstraject om onder meer de samenwerking binnen het MT te verbeteren en is evenmin betwist dat er na juli 2015 geen gesprekken meer met [verweersters] zijn geweest. Daarnaast is door Vanboeijen onvoldoende gemotiveerd betwist dat de rapporten afkomstig uit het onderzoek van de externe onderzoeker niet met [verweersters] zijn besproken, ondanks herhaaldelijke verzoeken van haar daartoe en evenmin (tijdig) aan haar zijn toegezonden. De Raad van Toezicht heeft aangevoerd in haar functie geen direct contact te onderhouden met het MT, maar enkel met het bestuur. Die opstelling zal, naar het oordeel van de kantonrechter, in het algemeen wel juist zijn. Gelet echter op de, ook in het rapport beschreven problematiek binnen de organisatie van Vanboeijen en met name in de relatie bestuur - MT, had het volgens de kantonrechter op de weg van de Raad van Toezicht gelegen om in te grijpen en een actievere rol aan te nemen dan zij heeft gedaan. Omdat, voor zover er al sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, een belangrijk verwijt daarvoor aan Vanboeijen gemaakt kan worden, kan ook om die reden niet worden geoordeeld dat van Vanboeijen in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweersters] te laten voortduren.
5.10.
Dat er op basis van het rapport onvoldoende draagkracht in de organisatie zou zijn voor terugkeer van [verweersters] , dan wel dat dit frustrerend zou werken voor het in gang gezette veranderingsproces binnen Vanboeijen en dat dit zou leiden tot een onhoudbare situatie, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. [verweersters] heeft ter zitting aangegeven bereid te zijn om de problemen eventueel met behulp van coaching op te pakken. Het ligt nu op de weg van Vanboeijen om daar aan mee te werken en de verhoudingen te normaliseren. Vanboeijen dient daarbij voldoende inspanningen te verrichten om [verweersters] op goede wijze terug te laten keren op de werkvloer.
5.11.
Samenvattend:
[verweersters] die relatief kort in dienst is, kan slechts in beperkte mate hebben bijgedragen aan problematiek die jaren voor haar indiensttreding zou zijn ontstaan.
Mei 2015 bestond er voor Vanboeijen geen reden een ontbindingsprocedure te starten tegen (ook) [verweersters] . Niet duidelijk is geworden dat [verweersters] daarna zo ernstig uit de bocht is gevlogen, dat zij daardoor een verstoorde arbeidsverhouding heeft veroorzaakt.
Er bestaan geen verslagen van gesprekken van Vanboeijen met [verweersters] waarin zij wordt gewezen op een houding die kan leiden tot een verstoorde arbeidsverhouding.
Personen met wie de door Vanboeijen beweerde verstoorde arbeidsverhouding zou bestaan werken niet meer bij Vanboeijen.
5.12.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Vanboeijen zal afwijzen en de arbeidsovereenkomst dus niet zal ontbinden.
5.13.
Omdat Vanboeijen in het ongelijk wordt gesteld, zal zij tot betaling van de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [verweersters] conform de gebruikelijke tarieven vastgesteld op € 500,00 voor salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt Vanboeijen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de [verweersters] vastgesteld op € 500,00 aan salaris gemachtigde.
Aldus gegeven te Assen en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2016 door
mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter.
c: 368/ie