Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
"interventie bij onderzoek werkplek, kantoor met omgevingsgeluiden"heeft [verzoekster] contact opgenomen met de organisatie "5xBeter" om bij wijze van contra-expertise advies in te winnen over de ontstane situatie rond de werkplek van [verweerster] en haar ziekmelding. Tot een second opinion door "5xBeter" is het niet gekomen.
3.Het verzoek
habe wenig/habe nichts-verweer gevoerd, onder verwijzing naar in het geding gebrachte financiële stukken.
4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek
- in reactie op het eerdere ontbindingsverzoek van [verweerster] - zonder enige onderbouwing - voor het eerst aan te voeren dat [verweerster] niet goed zou functioneren;
- vervolgens de discussie te openen omtrent beëindiging van het dienstverband omdat dit ook in het belang van [verweerster] zou zijn;
- ineens en na ziekmelding minder dan het gebruikelijke loon te betalen;
- in weerwil van het mediationadvies van de bedrijfsarts [verweerster] (ruim een maand nadat voormeld advies is gegeven) te sommeren te verschijnen bij één-op-één-gesprekken louter om druk te willen uitoefenen om [verweerster] te bewegen in te stemmen met einde dienstverband;
- in strijd met de wettelijke plicht van [verzoekster] de werkplek aan te passen, [verweerster] te sommeren werkzaamheden te gaan verrichten bij een ander bedrijf, zonder te onderzoeken of deze werkzaamheden, gelet op de beperkingen van [verweerster] , wel passend zijn;
- fouten in de loonbetalingen te laten continueren en vanaf de ziekmelding geen loonspecificaties meer te verstrekken;
- ook na het laatste deskundigenoordeel over de tekortschietende re-integratie inspanningen van [verzoekster] en ondanks sommatie daartoe geen aanstalten te maken om de arbeidsplaats van [verweerster] alsnog aan te passen.
5.De beoordeling in de zaak van het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling). Uit artikel 7:699 lid 3 onder g BW volgt dat van de hierin genoemde "redelijke grond" voor een ontbinding slechts sprake is indien een arbeidsverhouding zodanig is dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Uitgangspunt voor de kantonrechter is dat er sprake moet zijn van een ernstige en duurzame verstoring. Het is daarbij in beginsel niet van belang wat de oorzaak van de verstoorde arbeidsverhouding is, en ook niet aan wie die te wijten is. Dit neemt niet weg dat de kantonrechter de nodige terughoudendheid zal betrachten in gevallen waarin de verstoorde verhouding(en) in overwegende mate is (zijn) veroorzaakt door de werkgever. In een dergelijk geval zal niet snel worden geoordeeld dat in redelijkheid niet van de werkgever gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier naar het oordeel van de kantonrechter voor. Daarover wordt het volgende overwogen.
habe wenig/ habe nichtsverweer gevoerd en daartoe de jaarstukken over 2013 en 2014 in het geding gebracht. De kantonrechter acht deze onderbouwing onvoldoende, nu de stukken zoals [verweerster] ook heeft gesteld, slechts zien op de periode 2012 tot en met 2014 en niet op het meest recente jaar 2015. Tevens heeft [verzoekster] verzuimd een onderbouwde prognose af te geven. Op basis van de overgelegde stukken is de kantonrechter er wel van overtuigd dat [verzoekster] - dat ook nog een relatief kleine onderneming is - niet geacht kan worden ruim in haar (financiële) jasje te zitten, maar de kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om te concluderen dat [verzoekster] zich in een dermate penibele financiële situatie bevindt dat sprake is van betalingsonmacht die het toekennen van een billijke vergoeding in de weg staat.
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. In dit licht bezien wordt de door [verweerster] onderbouwde schadebegroting (grotendeels) gepasseerd. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. De kantonrechter heeft bij de bepaling van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding in dit geval mee laten wegen het ernstige verwijt dat [verzoekster] gemaakt kan worden ter zake het niet voldoen aan haar re-integratieverplichtingen. Voorts heeft de kantonrechter ook rekening gehouden met de financiële situatie van [verzoekster] , waarvan - zoals hiervoor is overwogen - niet vast is komen te staan dat deze aanleiding geeft tot het afwijzen van een billijke vergoeding, maar waarvan - gelet op de stellingen van [verzoekster] - wel kan worden aangenomen dat deze aanleiding geeft om de hoogte van de billijke vergoeding te matigen. Tevens acht de kantonrechter in dit verband van belang dat er uiteindelijk wel tot mediation is overgegaan door [verzoekster] en dat niet gesteld of gebleken is dat [verzoekster] zich, toen het mediationtraject eenmaal liep, hier niet serieus voor heeft ingezet. Alles afwegende ziet de kantonrechter in het onderhavige geval aanleiding om de billijke vergoeding vast te stellen op € 20.000,00 bruto.
6.De beslissing
vrijdag 28 oktober 2016;