ECLI:NL:RBNNE:2016:4614

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
C/19/112227 / HA ZA 15-234
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake opstalrecht en kooprecht tussen Verkeerpark Assen Recreatie B.V. en Gemeente Assen

In deze zaak, uitgesproken op 19 oktober 2016 door de Rechtbank Noord-Nederland, staat de rechtsverhouding tussen de besloten vennootschap Verkeerpark Assen Recreatie B.V. (hierna: VPA) en de Gemeente Assen centraal. VPA vordert dat de Gemeente gehouden is om de onroerende zaak, voorheen kadastraal bekend als gemeente Assen, sectie O, nummer 916, thans kadastraal bekend gemeente Assen, sectie O, nummer 1207, in vrije en onbezwaarde eigendom aan haar te leveren tegen betaling van een bedrag van € 58.537,65. Dit bedrag is gebaseerd op de verlaagde retributie die in een eerdere overeenkomst is vastgesteld. De Gemeente heeft verweer gevoerd en stelt dat VPA tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de Intentieverklaring, waardoor de Gemeente de overeenkomst rechtsgeldig heeft kunnen ontbinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat VPA het kooprecht heeft zoals bedoeld in de notariële vestigingsakte van 29 augustus 1991. De rechtbank oordeelt dat VPA aan de verplichtingen uit de Intentieverklaring heeft voldaan door het verkeerspark gedurende 22 jaar te exploiteren. De Gemeente heeft niet gemotiveerd waarom de verlaging van de retributie niet zou blijven gelden na de sluiting van het verkeerspark in 2013. De rechtbank concludeert dat VPA het recht heeft om de blote eigendom van het perceel te kopen tegen betaling van de resterende retributietermijnen over de jaren 2015, 2016 en 2017, en dat de Gemeente gehouden is om aan VPA te betalen voor de gemaakte buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van de Gemeente in reconventie worden afgewezen, omdat de ontbinding van de Intentieverklaring niet rechtsgeldig is gebleken.

De rechtbank veroordeelt de Gemeente in de proceskosten en wijst de vorderingen van VPA toe, met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht inzake de tekortkoming van de Gemeente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/112227 / HA ZA 15-234
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERKEERSPARK ASSEN RECREATIE B.V.,
gevestigd te Assen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
VPA,
advocaat mr. R.P. van Boven te Assen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ASSEN,
zetelend te Assen,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
de Gemeente,
advocaat mr. F.J. van Beek te Arnhem.

1.De procedure in conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 december 2015;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte in conventie met wijziging van eis van 16 maart 2016;
  • de door de Gemeente ten behoeve van de comparitie overgelegde producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 maart 2016;
  • de akte na comparitie, tevens akte wijzing van eis van VPA van 22 juni 2016;
  • de akte na comparitie van de Gemeente van 22 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
Op 2 oktober 1986 is Verkeerspark Assen Holding B.V. (hierna: VAH) opgericht. VAH had onder meer ten doel een verkeerspark te doen exploiteren.
Op diezelfde dag is ook VPA opgericht. Een van de doelen van VPA was het exploiteren van een verkeerspark.
2.2.
Op 8 augustus 1988 heeft de Gemeente aan VAH een perceel bouwgrond verkocht ten behoeve van de exploitatie van een verkeerspark. Verder zijn de Gemeente en VAH overeengekomen dat de exploitant van het verkeerspark over een tweede perceel kon beschikken. Daartoe hebben zij een recht van opstal gevestigd voor de duur van 30 jaren, ingaande op 1 januari 1988, op het perceel destijds kadastraal bekend gemeente Assen, sectie O, nummer 916 en nu kadastraal bekend gemeente Assen, sectie O, nummer 1207 (hierna: het perceel).
De notariële vestigingsakte van 29 augustus 1991 vermeldt onder meer het volgende:
1. De opstalhoudster is verplicht jaarlijks op (…) 31 december van elk jaar, voor het eerst
verschenen op (…) 31 december 1988, aan de gemeente te voldoen een retributie van (…) ƒ 71.055,21, berekend naar (…) 7% bij een dertigjarige annuïteit van de waarde van het opstalrecht bij uitgifte, zijnde (…) ƒ 881.727,--, exclusief omzetbelasting.
2. Indien de retributie niet tijdig wordt betaald, wordt deze, voor elke maand dat de betaling te
laat geschiedt, verhoogd met (…) 1% per maand van het achterstallige bedrag.
(…)
5. De opstalhoudster mag het recht van opstal (…) slechts vervreemden na vooraf verkregen
schriftelijke toestemming van het college van burgemeester en wethouders der gemeente Assen.
(…)
6. De opstalhoudster heeft tot (…) 31 december 2017 het recht van koop van de blote eigendom
van voormeld perceel. (…) Voor berekening van de waarde van de blote eigendom, tezamen met het recht van opstal wordt uitgegaan van de aanvangswaarde bij vestiging van het recht van opstal, zijnde (…)ƒ 881.727,--, exclusief omzetbelasting. Op deze waarde wordt in mindering gebracht de jaarlijkse aflossingen, berekend in de jaarlijks verschuldigde retributie.
(…)
7. Na verkrijging van de blote eigendom heeft voormelde opstalhoudster en of haar rechtsverkrijgende schriftelijke toestemming nodig van het college van burgemeester en wethouders indien tot vervreemding van de eigendom wordt overgegaan.
VAH heeft het in eigendom verkregen perceel en het perceel in 1988 en 1989 bouwrijp gemaakt, er nutsvoorzieningen aangelegd, de percelen bestraat en bebouwd.
2.3.
Vanwege tegenvallende exploitatieresultaten van het verkeerspark hebben de toenmalige aandeelhouders van VAH in 1991 (waaronder de Gemeente voor 66,75%) gezocht naar een andere exploitant. Die werd gevonden in de heer [exploitant] . In het verlengde hiervan hebben de Gemeente en [exploitant] op 5 december 1991 een overeenkomst gesloten, door hen (en door de rechtbank hierna) Intentieverklaring genoemd.
De Intentieverklaring bevat onder meer de volgende bepalingen:
de gemeente Assen verkoopt het in haar bezit zijnde aandelenpakket in De Verkeerspark Assen Holding B.V. aan de heer [exploitant] , waarbij in acht wordt genomen, dat de heer [exploitant] voor het totale aandelenpakket in de holding f. 1,-- is verschuldigd, waarmee het huidige negatief vermogen van de holding tot f. 1,-- positief is teruggebracht;
deze transactie vindt verder plaats onder de volgende bedingen:
1. De heer [exploitant] verplicht zich het Verkeerspark Assen voort te zetten op basis van going
concern, hetgeen inhoudt, dat het Verkeerspark Assen wordt gecontinueerd met in achtneming van de doelstelling als neergelegd in artikel 2, onder a, van de statuten op het moment van overdracht luidende:
“het leveren van een bijdrage aan de verkeerseducatie voor personen van alle leeftijden door middel van het exploiteren van een recreatief verkeerspark en automuseum.”
Onder deze doelstelling is niet begrepen de exploitatie van het automuseum.
(…)
4. De gemeente Assen zal de retributie, verschuldigd voor het opstalrecht verlagen tot f.43.000,--
per jaar exclusief BTW.
2.4.
Op 28 februari 1992 hebben (onder anderen) de Gemeente, als verkoper, enerzijds en [exploitant] , handelend voor zich in privé en in zijn hoedanigheid van directeur van Exploitatie en onroerend goed maatschappij [de B.V.] (inmiddels [Beheer B.V.] geheten), anderzijds een akte Aandelenoverdracht opgesteld, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
verklaren:
- dat verkopers aan de ondergetekende sub 2, in hoedanigheid als onder a genoemdrechtbank: lees [exploitant] in privé)
, hebben verkocht de hierna te noemen aandelen;
- dat genoemde ondergetekende hierbij deze aandelen doorverkoopt aan (…) Exploitatie en
onroerend goed maatschappij [de B.V.] , hierna te noemen: de koper;
- dat verkopers voormelde doorverkoop erkennen en ter voldoening aan de op hen rustende verplichting tot levering, aan koper leveren (…) vierhonderd aandelen in (…) Verkeerspark Assen Holding B.V. (…) zulks voor de prijs van in totaal één gulden (Fl. 1,--) (…)
Voormelde verkoop en overdracht zijn aangegaan onder de volgende bepalingen en bedingen:
(…)
5. De gemeente Assen en de koper verbinden zich jegens elkaar tot nakoming van de afspraken, welke zijn neergelegd in de op 5 december 1991 met betrekking tot deze aandelentransactie door partijen ondertekende intentieverklaring,
(…)
9. Partijen doen over en weer afstand van het recht om, uit welken hoofde ook, ontbinding van deze koopovereenkomst te vorderen.
2.5.
In 1998 heeft VAH haar naam gewijzigd in [de holding]
2.6.
[de holding] heeft het opstalrecht op het perceel verkocht en bij notariële akte van 13 februari 2006 geleverd aan VPA. De notariële akte bevat de volgende bepaling:
Verkoper verklaart dat voormelde retributie van (…) f. 71.055,21 bij intentieverklaring getekend op (…) 05-12-1991 door de gemeente Assen is verlaagd naar (…) f. 43.000,00, zijnde (…) € 19.512,55
De Gemeente heeft bij brief van 3 februari 2006 toestemming gegeven voor de verkoop van het opstalrecht aan VPA. Daarbij deelde de Gemeente mee:
Overigens gaan wij ervan uit dat de nieuwe opstalhouder in het vervolg de jaarlijks verschuldigde retributie zal voldoen.
2.7.
Vanwege teruglopende bezoekersaantallen en grote verliezen in de jaren 2009 tot en met 2012 heeft VPA het verkeerspark in oktober 2013 gesloten.
2.8.
Op 13 februari 2014 deelde een ambtenaar van de Gemeente bij e-mail mee:
Voor het in eigendom verkrijgen van het perceel O 1207 moet (vanaf 2012) nog een bedrag van € 117.075,30 excl. BTW plus de verschuldigde rente (tot heden ruim € 2.400) worden betaald.
Bij e-mailbericht van 27 oktober 2014 werd namens de Gemeente aan VPA als waarde van de blote eigendom van het perceel opgegeven een bedrag van € 825.258,26 per 31 december 2014 en van € 948.245,96 per 31 december 2017.
2.9.
Op 19 december 2014 heeft VPA de Gemeente verzocht mee te werken aan de levering aan haar van het perceel voor een bedrag van € 78.050,20 exclusief BTW.
2.10.
Op 6 maart 2015 heeft de Gemeente [exploitant] gesommeerd het verkeerspark te openen en bij uitblijven daarvan (partiële) ontbinding van de Intentieverklaring aangekondigd. Bij brief van 27 november 2015 aan [exploitant] (en van 27 januari 2016 aan [Beheer B.V.] ) heeft de advocaat van de Gemeente de Intentieverklaring ontbonden. Bij brief van 27 november 2015 heeft de advocaat van de Gemeente aan VPA geschreven:
Aangezien (…) VPA (…) door aanvaarding van het in artikel 4 van de Intentieverklaring opgenomen derdenbeding als partij tot de Intentieverklaring is toegetreden, is de Gemeente gerechtigd en gehouden de Intentieverklaring ook jegens VPA te ontbinden. Middels deze brief wordt de Intentieverklaring ook jegens VPA ontbonden.
2.11.
De (verlaagde) retributietermijnen zijn betaald tot en met het jaar 2014.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
VPA vordert, na herhaalde wijziging van eis, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1. voor recht verklaart dat de Gemeente gehouden is om tegen betaling van € 58.537,65,
subsidiair € 109.461,25 althans een in goede justitie te bepalen bedrag (te vermeerderen met omzetbelasting en, uiterst subsidiair, met een bedrag gelijk aan 1% per maand over dat deel van de retributietermijn(en) die niet op de vervaldatum is/zijn betaald) de onroerende zaak voorheen kadastraal bekend als gemeente Assen, sectie O, nummer 916, thans kadastraal bekend gemeente Assen, sectie O, nummer 1207, in vrije en onbezwaarde eigendom aan VPA te leveren;
2. voor recht verklaart dat de Gemeente jegens VPA toerekenbaar tekort is geschoten door
het perceel niet te willen leveren aan VPA nadat VPA hieromtrent op 19 december 2014 schriftelijk had verzocht en VPA vanwege dit feit veroordeelt om aan VPA een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. de Gemeente veroordeelt om aan VPA - ter zake buitengerechteljke kosten - te betalen
€ 1360,38, te vermeerderen met wettelijke rente;
4. de Gemeente veroordeelt in de kosten van het geding en de nakosten.
VPA baseert haar vordering op de stelling dat zij gebruik kan maken van het in de notariële vestigingsakte van 29 augustus 1991 opgenomen recht de blote eigendom van het perceel te kopen. Daarbij moet de prijs volgens haar worden berekend aan de hand van de verlaagde retributie, zodat de prijs € 58.537,65 bedraagt (de retributie over de jaren 2015, 2016 en 2017). Het feit dat het verkeerspark in 2013 is gesloten, doet naar de mening van VPA niets af aan het recht op koop tegen een met de verlaagde retributie samenhangende prijs. Toen de retributie werd verlaagd, is afgesproken dat het verkeerspark going concern zou worden voortgezet. Daaraan is ruimschoots voldaan door na de Intentieverklaring het verkeerspark 22 jaar lang te exploiteren. Van een tekortkoming aan de kant van VPA is geen sprake en van ontbinding van de Intentieverklaring kan daarom geen sprake zijn. Dat laatste ook al omdat ontbinding in de akte Aandelenoverdracht van 28 februari 1992 is uitgesloten.
3.2.
Gemeente voert verweer. Zij stelt dat artikel 4 van de Intentieverklaring moet worden gezien als een derdenbeding dat door VAH is aanvaard doordat VAH de verlaagde retributie is gaan betalen. Artikel 4 Intentieverklaring behelst volgens de Gemeente een gedeeltelijke afstand van de retributiebetaling om baat; tegenover de gedeeltelijke afstand staat de verplichting van het going concern exploiteren van het verkeerspark. Doordat VPA het verkeerspark heeft gesloten, handelt zij naar de mening van de Gemeente in strijd met artikel 1 van de Intentieverklaring. En omdat VPA daar ondanks de ingebrekestelling van de Gemeente in is blijven volharden, heeft de Gemeente de Intentieverklaring rechtsgeldig ontbonden. Het recht om de Intentieverklaring te ontbinden is volgens de Gemeente niet uitgesloten in de akte Aandelenoverdracht van 28 februari 1992. Nu de Intentieverklaring is ontbonden, kan VPA de blote eigendom van het perceel slechts kopen tegen betaling van een met de oorspronkelijke retributie samenhangende prijs, vermeerderd met rente. De Gemeente becijfert dat op een bedrag van € 526.326,09 (inclusief rente) over de jaren 1992 tot en met 2014 aangevuld met de retributie (indien nodig aangevuld met rente) van jaarlijks € 32.243,45 over de jaren 2015 tot en met 2017.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Gemeente vordert dat de rechtbank VPA uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling van € 526.326,09, vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 292.810,47 en tot betaling van proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
De Gemeente legt de in conventie beschreven ontbinding van de Intentieverklaring aan haar vordering ten grondslag. Door de ontbinding moet VPA naar de mening van de Gemeente de door de Gemeente geleverde prestatie ongedaan maken. Die prestatie bestaat uit het feit dat zij afstand heeft gedaan van het hogere retributiebedrag. Daarom moet VPA aan de Gemeente het verschil tussen de oorspronkelijke retributie van ƒ 71.055,21 (€ 32.243,45) en de bij de Intentieverklaring verlaagde retributie van ƒ 43.000,00 (€ 19.512,55) aan de Gemeente betalen over de jaren 1992 tot en met 2014. Volgens de Gemeente is dit verschil telkens opeisbaar aan het eind van ieder jaar. Daarom vordert de Gemeente per datum instellen van haar eis een bedrag van € 233.515,62 aan wettelijke rente.
3.5.
VPA betwist dat zij partij is bij de Intentieovereenkomst. Zij is ook niet door aanvaarding van een derdenbeding tot die overeenkomst toegetreden. Verder is volgens VPA geen sprake van een tekortkoming en al helemaal niet van een die ontbinding rechtvaardigt. Ten slotte verzetten de redelijkheid en billijkheid zich tegen ontbinding.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De Gemeente heeft zich niet verzet tegen de eiswijzigingen. De rechtbank zal daarom bij haar beoordeling van het geschil uitgaan van de gewijzigde eis zoals onder 3.1. weergegeven.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat VPA het kooprecht heeft zoals bedoeld in artikel 6 van de notariële vestigingsakte van 29 augustus 1991. Hoewel de Gemeente ook wel heeft betoogd dat dit recht pas bestaat op 31 december 2017, heeft zij in haar conclusie van antwoord onder nummer 20 erkend dat dit recht gedurende de looptijd van het opstalrecht bestaat. Dat sluit aan bij de tekst van genoemd artikel 6 ("tot 31 december 2017") en ook bij de stellingen van VPA. Nu de Gemeente niet heeft gemotiveerd waarom artikel 6 anders zou moeten worden uitgelegd, gaat de rechtbank ervan uit dat VPA het bedoelde kooprecht nu al heeft. De vraag is vervolgens tegen welke prijs dit recht kan worden uitgeoefend.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat VPA de blote eigendom van het perceel voor € 0,00 zou kunnen verkrijgen als zij het verkeerspark zou hebben opengehouden en zij de verlaagde retributie trouw zou zijn blijven betalen tot en met het jaar 2017. Volgens VPA kan de kooprijs daarom worden bepaald door de nog verschuldigde retributies over de jaren 2015, 2016 en 2017 op te tellen. De Gemeente meent echter dat het kooprecht tegen een met de verlaagde retributie samenhangende prijs alleen geldt als VPA ook artikel 1 van de Intentieverklaring zou hebben nageleefd en het verkeerspark tot en met 2017 zou openhouden.
De Intentieverklaring betreft een overeenkomst tussen de Gemeente en de heer [exploitant] . Aan de Gemeente kan worden toegegeven dat artikel 4 van de Intentieverklaring ertoe strekte VAH een zelfstandig vorderingsrecht met betrekking tot verlaging van de retributie te geven jegens de Gemeente. VPA heeft dit niet betwist. Artikel 4 van de Intentieverklaring kan dan ook worden opgevat als een derdenbeding in de zin van artikel 6:253 BW. Volgens de Gemeente heeft VAH het beding aanvaard door de verlaagde retributie te gaan betalen. Ook hier heeft VPA niets tegenin gebracht. Omdat verklaringen in gedragingen besloten kunnen liggen (artikel 3:37 BW), gaat de rechtbank ervan uit dat VAH het derdenbeding inderdaad heeft aanvaard. VAH geldt daarom als partij bij de Intentieverklaring (artikel 6:254 BW). Dat brengt mee dat artikel 1 van de Intentieverklaring ook VAH en, na levering van het opstalrecht aan VPA, ook VPA aangaat.
4.4.
De vraag is vervolgens hoe de artikelen 1 en 4 van de Intentieverklaring in hun samenhang moeten worden uitgelegd.
Volgens VPA is met artikel 1 niet bedoeld dat het verkeerspark ten eeuwigen dage zou moeten worden voortgezet ongeacht de resultaten van het park. De exploitatie is 22 jaar voortgezet en de schulden aan de Gemeente zijn afgelost. Daarmee is aan de voortzettingsclausule meer dan voldaan. De Gemeente stelt daartegenover dat de afstand van een deel van de retributie (artikel 4) samenhangt met het voortzetten van het verkeerspark (artikel 1). De verlaging van de retributie heeft een voorwaardelijk karakter. Daarom geldt de verlaagde retributie en de daarmee samenhangende verlaagde koopprijs alleen als het verkeerspark wordt gecontinueerd.
Bij de uitleg van de artikelen 1 en 4 van de Intentieverklaring komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op wat zij in dit opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechtbank stelt vast dat artikel 1 Intentieverklaring geen enkele termijn noemt; het artikel rept alleen van de verplichting om op basis van going concern voort te zetten. Artikel 4 Intentieverklaring verwijst op geen enkele manier naar de verplichting van artikel 1, laat staan dat er invulling wordt gegeven aan de duur van die verplichting. Uit de Intentieverklaring en uit wat partijen daarover hebben gesteld leidt de rechtbank af dat de Gemeente redelijkerwijs mocht verwachten dat VAH serieus werk zou maken van de exploitatie van het verkeerspark. Uit de bepalingen over de financieringen in artikel 3 blijkt dat er minstens sprake was van een meerjarenplan. Daar is met 22 jaar ruimschoots aan voldaan. Waarom de Gemeente artikel 1 in samenhang met artikel 4 zo zou mogen uitleggen dat de voortzettingsverplichting dezelfde duur zou hebben als het opstalrecht, is de rechtbank niet duidelijk. De verwijzing naar de financiële offers die de Gemeente zich heeft getroost, overtuigen de rechtbank niet. Zo heeft de Gemeente niet tegengesproken dat de schulden aan de Gemeente zijn afgelost en heeft zij op de comparitie toegegeven dat als het verkeerspark in 1991 niet aan de heer Jasper zou zijn verkocht, zij zelf in het park had moeten investeren.
Daar komt nog bij dat de rechtbank hiervoor al heeft vastgesteld dat VPA een kooprecht had gedurende de looptijd van het opstalrecht. Dat betekent onvermijdelijk dat zich een situatie had kunnen voordoen waarin VPA vóór het staken van de exploitatie in 2013 van het kooprecht tegen de verlaagde koopprijs gebruik zou maken waarna zij, eenmaal eigenaar van het perceel, de exploitatie alsnog zou kunnen staken. De onder 2.8. vermelde e-mail van 13 februari 2014 geeft voeding aan deze gedachte. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de Gemeente niet gemotiveerd heeft weersproken dat de bedrijfsresultaten van het verkeerspark zodanig waren dat, nadat alternatieven niet haalbaar bleken, geen andere optie restte dan sluiting van het park.
Tegen de achtergrond van al voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat VAH en VPA aan de voortzettingsverplichting van artikel 1 Intentieverklaring hebben voldaan.
Nu aan artikel 1 Intentieverklaring is voldaan, valt niet in te zien waarom de verder ongeclausuleerde verlaging van de retributie in artikel 4 Intentieverklaring niet onverkort zou zijn blijven gelden na sluiting van het verkeerspark.
4.5.
Uit alles wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat van ontbinding van de Intentieverklaring geen sprake kan zijn en dat VPA het recht heeft de blote eigendom van het perceel te kopen tegen betaling van de nog resterende retributietermijnen over de jaren 2015, 2016 en 2017, te weten € 58.537,65. Met betrekking tot de termijn over 2015 stelt VPA dat zij deze nog niet heeft voldaan omdat zij zich op een opschortingsrecht beroept. De Gemeente stelt dat VPA dat recht niet heeft, omdat VPA al eerder in verzuim was met betaling van de retributie en omdat VPA nooit heeft verzocht gebruik te mogen maken van het kooprecht tegen betaling van het juiste bedrag. Nu de Gemeente aan deze opmerkingen geen consequentie verbindt in de zin van bijvoorbeeld een renteverplichting in de zin van artikel 2 van de vestigingsakte van 29 augustus 1991, de rechtbank vaststelt dat VPA bij inleidende dagvaarding is uitgegaan van het juiste bedrag en partijen het erover eens zijn dat alle eerdere termijnen zijn voldaan, zal de rechtbank de primaire vordering van VPA toewijzen.
4.6.
VPA heeft gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Gemeente jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten door het perceel niet te willen leveren aan VPA nadat VPA hieromtrent op 19 december 2014 schriftelijk had verzocht. De Gemeente heeft hier tegenin gebracht dat VPA nimmer heeft verzocht gebruik te mogen maken van het kooprecht tegen betaling van het juiste bedrag.
De rechtbank constateert dat VPA in haar brief van 19 december 2014 een koopprijs aanbood van € 78.050,20. Dat betreft de retributie over de jaren 2013 tot en met 2016. Ten onrechte bood VPA niet aan ook de retributie over het jaar 2017 te betalen. Daarmee bood VPA € 19.512,55 te weinig en weigerde de Gemeente niet zonder grond de blote eigendom van het perceel aan VPA te leveren. De gevorderde verklaring voor recht en de daarop gebaseerde verwijzing naar de schadestaatprocedure zullen dan ook worden afgewezen.
4.7.
VPA heeft gesteld buitengerechtelijke kosten te hebben moeten maken en begroot deze op een bedrag van € 1.360,38. De Gemeente erkent dat VPA dergelijke kosten heeft gemaakt en acht het gevorderde bedrag redelijk. De rechtbank zal deze vordering toewijzen.
4.8.
Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VPA worden begroot op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 1.909,00
- salaris advocaat
2.235,00(2,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.221,84
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
4.10.
De Gemeente baseert haar vordering op de stelling dat zij de Intentieverklaring rechtsgeldig heeft ontbonden. Gelet op het oordeel in conventie ontvalt aan de vordering van de Gemeente iedere grondslag. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VPA worden begroot op:
- salaris advocaat €
894,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00)
Totaal € 894,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht verklaart dat de Gemeente gehouden is om tegen betaling van € 58.537,65 (te vermeerderen met omzetbelastingen) de onroerende zaak voorheen kadastraal bekend als gemeente Assen, sectie O, nummer 916, thans kadastraal bekend gemeente Assen, sectie O, nummer 1207, in vrije en onbezwaarde eigendom aan VPA te leveren;
5.2.
veroordeelt de Gemeente om aan VPA te betalen een bedrag van € 1360,38, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van 20 oktober 2015;
5.3.
veroordeelt Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van VPA tot op heden begroot op € 4.221,84;
5.4.
veroordeelt de Gemeente in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 5.2., 5.3. en 5.4. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van VPA tot op heden begroot op € 894,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. van Weringh en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 279/EW