ECLI:NL:RBNNE:2016:4944

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2296
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor vestiging McDonald’s restaurant met drive-thru in Sneek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning aan McDonald’s Nederland B.V. voor de vestiging van een restaurant met drive-thru in Sneek. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân op 19 april 2016. Corlijnen B.V., een concurrent, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, evenals een andere eiser die geen belanghebbende werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat Corlijnen niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij niet in hetzelfde marktsegment opereert als McDonald’s en bovendien te ver van de nieuwe locatie is gevestigd. De rechtbank overweegt dat de vergunninghouder, McDonald’s, een aanvraag heeft ingediend die in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat er onder bepaalde voorwaarden toch een vergunning kan worden verleend. De rechtbank heeft de beroepsgronden van Corlijnen, waaronder de zorgen over parkeerplaatsen en de impact op de binnenstad, ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de vergunning terecht is verleend en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/2296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2016 in de zaak tussen

Corlijnen B.V. en [eiser], te [plaats],

eisers,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Buren).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
McDonald’s Nederland B.V., te Amsterdam (gemachtigden: mr. Y. Mijhad en mr. C.M. den Outer).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan McDonald’s Nederland B.V. (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van het vestigen van een McDonald’s restaurant met drive-thru op het perceel plaatselijk bekend [adres 1] te Sneek. De vergunning is verleend voor de activiteiten bouw van een fastfoodrestaurant met drive-thru, de aanleg van een inrit/uitweg, het plaatsen van reclame en strijdig planologisch gebruik.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2016. Namens eisers is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is [vergunninghouder] verschenen, bijgestaan door de gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 23 december 2014 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het vestigen van een McDonald’s restaurant met drive-thru op het perceel plaatselijk bekend [adres 1] te Sneek.
1.1.
Van 31 juli 2015 tot en met 11 september 2015 heeft de ontwerpbeschikking voor het vestigen van een McDonald’s restaurant met drive-thru in strijd met het bestemmingsplan op het perceel plaatselijk bekend [adres 1] te Sneek ter inzage gelegen. Per brief van 8 september 2015 hebben eisers een zienswijze ingediend tegen de ontwerp beschikking.
1.2.
Bij het bestreden besluit is een omgevingsvergunning verleend voor het vestigen van een McDonald’s restaurant met drive-thru op het perceel plaatselijk bekend [adres 1] te Sneek. De vergunning is verleend voor de activiteiten bouw van een fastfoodrestaurant met drive-thru, de aanleg van een inrit/uitweg, het plaatsen van reclame en strijdig planologisch gebruik.
2. Het project voorziet in de bouw van een restaurant (circa 520 m² bvo), een terras ten behoeve van het restaurant, een drive-thru functie, 53 parkeerplaatsen, drie vlaggenmasten prullenbakken en menuborden.
3. Vergunninghouder voert aan dat eisers geen belanghebbende zijn bij de verleende omgevingsvergunning. Corlijnen B.V. (Corlijnen) kan volgens vergunninghouder niet als concurrent worden aangemerkt. Weliswaar is in 2008 een omgevingsvergunning ten behoeve van het vestigen van een bouwmarkt met ondergeschikte horeca op het perceel [adres 2] aan de rechtsvoorganger van Corlijnen verleend, maar het gaat hier om volledig verschillende horecaconcepten; vergunninghouder en Corlijnen zijn aldus volgens vergunninghouder niet werkzaam in hetzelfde marktsegment. [eiser], eigenaar van het perceel [adres 2], kan volgens vergunninghouder evenmin als belanghebbende worden aangemerkt, omdat zijn perceel op bijna 300 meter van onderhavig perceel is gelegen en [eiser] vanaf zijn perceel geen zicht zal hebben op het McDonald’s restaurant.
3.1.
Op grond van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.1.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (onder meer de uitspraak van 7 maart 2007, in zaak nr. 200606317/1) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Van een concurrentiebelang is slechts sprake indien de onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als de in het project voorziene bedrijvigheid.
3.1.2.
De rechtbank overweegt dat Corlijnen ontwikkelaar is van de locatie [adres 2], gelegen op bijna 300 meter van het perceel [adres 1]. Ter zitting is gebleken dat Corlijnen al langere tijd plannen heeft om op de locatie [adres 2] zelfstandige horeca te vestigen en dat Corlijnen in dit verband, onbestreden, onder meer gesprekken heeft gevoerd met vergunninghouder. Naar het oordeel van de rechtbank is Corlijnen als projectontwikkelaar aldus in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam als de in het project voorziene bedrijvigheid.
3.1.3.
De rechtbank overweegt vervolgens dat het perceel [adres 2] in eigendom is van [eiser]. Zoals hiervoor is overwogen ligt dit perceel op 300 meter van het perceel [adres 1]. Niet in geschil is dat Otte vanaf zijn perceel geen zicht heeft op het McDonald’s restaurant. Nu ook overigens niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang kan worden afgeleid, is [eiser] geen belanghebbende bij het bestreden besluit. Het beroep, voor zover ingediend door [eiser], dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Op het perceel plaatselijk bekend [adres 1] te Sneek is het bestemmingsplan “Bedrijvenpark De Hemmen A7” (het bestemmingsplan) van toepassing. Op grond van het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’. Binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met milieucategorie 4 van de als bijlage bij de regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten (met uitzondering van detailhandel en Bevi-inrichtingen) toegestaan. Daarnaast zijn gronden bestemd voor nutsdoeleinden, infrastructurele voorzieningen, groenvoorzieningen en water. Horecavestigingen zijn toegestaan, mits bestaand op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Onder voorwaarden kan medewerking worden verleend aan de vestiging van nieuwe kleinschalige horeca-inrichtingen.
5. Niet in geschil is dat het project niet voldoet aan het bestemmingplan, omdat het (nieuw) vestigen van een restaurant met een drive-thru op onderhavige locatie niet is toegestaan. De afmetingen van de beoogde bebouwing zijn wel in overeenstemming met de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Corlijnen heeft dit niet bestreden. De vlaggenmasten van acht meter hoog die buiten het bouwvlak zullen worden gesitueerd, zijn hoger dan de toegestane vijf meter.
6. Verweerder heeft voor de verlening van de omgevingsvergunning toepassing gegeven aan artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in samenhang met de artikelen 2.10 en 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo.
7. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo voor zover thans van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten derde, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
8. Corlijnen heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd tegen het plan. De rechtbank zal eerst bespreken of en zo ja, in hoeverre het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat de beroepsgronden van Corlijnen tot vernietiging van het besluit leiden.
8.1.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met deze bepaling de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin Corlijnen door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van Corlijnen.
8.2.
Corlijnen betoogt dat in het project in onvoldoende parkeerplaatsen wordt voorzien.
8.2.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder een parkeernorm van tien parkeerplaatsen per 100 m² heeft toegepast. Deze parkeernorm strekt ertoe te waarborgen dat de komst van McDonald’s niet leidt tot parkeeroverlast voor de directe omgeving. De afstand tussen de beoogde locatie van de McDonald’s en het perceel [adres 2] is bijna 300 meter. Corlijnen heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze en in welke mate deze norm haar regardeert. Gelet hierop strekt het betoog dat in het project in onvoldoende parkeerplaatsen wordt voorzien niet rechtstreeks ter bescherming van de belangen van Corlijnen.
8.3.
Corlijnen stelt dat in de verleende omgevingsvergunning ten aanzien van de reclame nergens is aangegeven of deze wordt verlicht van binnenuit en/of van buitenaf.
8.3.1.
De rechtbank overweegt dat de vergunning ten aanzien van reclame uitingen is verleend op grond van artikel 4.7.2. van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV). De APV heeft als doel reclame uitingen te beperken ten behoeve van een goede omgevingskwaliteit, de verkeersveiligheid en ter voorkoming van overlast voor gebruikers van onroerend goed in de nabijheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Corlijnen niet aannemelijk gemaakt op welke wijze de bepaling in de APV zou strekken tot de behartiging van zijn concurrentie belangen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat, onbestreden, door de tussenliggende gebouwen en door de geringe hoogte van het McDonald’s restaurant de McDonald’s niet direct zichtbaar is vanaf de locatie [adres 2]. De verkeersveiligheidsnorm strekt voorts niet tot de bescherming van het exclusieve belang van Corlijnen en evenmin kan gesproken worden van een verwevenheid van het algemene belang met dat van Corlijnen.
8.4.
Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van Corlijnen over het aantal parkeerplaatsen en de reclame-uitingen niet inhoudelijk te worden besproken.
9. Corlijnen stelt verder dat de komst van de nieuwe McDonald’s niet werkgelegenheidsbevorderend is, omdat het slechts een verplaatsing betreft van de
McDonald’s uit de binnenstad. Dit is door de franchisenemer van de McDonald’s duidelijk aangegeven. In de vestiging in de binnenstad werkt ongeveer 75% van het personeel dat zal komen te werken in de nieuwe vestiging. Het werkelijk aantal nieuwe banen zal dus aanzienlijk minder zijn dan wordt voorgespiegeld.
9.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder in dit verband heeft opgemerkt dat McDonald’s te kennen heeft gegeven dat in eerste instantie geen sprake zal zijn van de sluiting van de vestiging in de binnenstad. Hierdoor is wel sprake van een toename van het aantal banen. Verweerder vindt het van belang om de werkgelegenheid binnen de gemeente te stimuleren. Door aan onderhavig project mee te werken, kan verweerder hieraan bijdragen. Het restaurant zal voor extra werkgelegenheid zorgen, omdat in totaal circa 90-100 nieuwe banen worden gecreëerd. Dit zijn veelal parttime banen, omgerekend zal dit circa 25-30 fte zijn. Ongeacht of de vestiging in de binnenstad zal sluiten, zal de werkgelegenheid toenemen. De rechtbank ziet in hetgeen Corlijnen heeft aangevoerd geen grond om aan het voorgaande te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Corlijnen wijst er voorts op dat door het project een horecavestiging zal sluiten in de binnenstad, terwijl het vigerende horecabeleid is gericht op versterking van de aantrekkelijkheid van de binnenstad. Het toestaan door de gemeente van de McDonald’s staat dus haaks op het gewenste en vigerende beleid van de versterking van de binnenstad.
10.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 30 januari 2014 heeft de gemeenteraad besloten om planologisch in te stemmen met de bouw van een McDonald’s restaurant met een drive-thru en verwijsmast met een maximale bouwhoogte van zes meter. Ten tijde van dit besluit was geen horecabeleid vastgesteld voor de nieuwe gemeente Súdwest-Fryslân. Om die reden is in het raadsvoorstel het horecabeleid uit 2007 van de voormalige gemeente Sneek aangehaald. In dit oude horecabeleid was opgenomen dat horecavoorzieningen zoveel mogelijk in de binnenstad moeten worden geconcentreerd. Als uitzondering op dit beleid kon wel medewerking worden verleend aan een initiatief dat naar aard en schaal niet paste in de binnenstad, maar een nieuw concept was dat een verrijking van het totale aanbod kan betekenen. Dergelijke aanvragen moesten van geval tot geval worden beoordeeld, waarbij bescherming van het woon- en leefklimaat van belang was.
Op 30 november 2014 is het nieuwe horecabeleid voor de gemeente Súdwest-Fryslân in
werking getreden. Dit nieuwe beleid heeft dezelfde strekking als het voorheen geldende
beleid. Wel is daarbij opgenomen dat voor het vestigen van nieuwe horecavoorzieningen het
bestemmingsplan het uitgangspunt moet zijn. Voor de bebouwde kom van Sneek geldt in hoofdlijnen dat er geen bestemmingsplannen zijn die grootschalige horeca-activiteiten toestaan. De bestaande horeca is wel positief bestemd. Hierin is dus het uitgangspunt dat de horecavoorzieningen geconcentreerd moeten worden in de binnenstad tot uitdrukking gebracht. In de binnenstad zijn sporadische mogelijkheden opgenomen om een kleinschalige horecagelegenheid te beginnen.
Onderhavig project past volgens verweerder qua aard en omvang niet in de binnenstad aangezien dit betrekking heeft op een fastfoodrestaurant met een drive-thru. Een drive-thru zal een verkeersstroom met zich meebrengen dat niet passend is in de binnenstad. Daarom is een drive-thru vlakbij een snelweg op een bedrijventerrein wel een goede locatie. Op deze
locatie kunnen de verkeersstromen op een goede manier plaatsvinden. Een fastfoodketen trekt een publiek dat normaal gesproken niet voor een snelle lunch/diner de binnenstad in zou rijden. Daarbij komt dat sprake zal zijn van een verrijking van het totale aanbod zodat op de regel dat horeca in de binnenstad moeten worden geconcentreerd een uitzondering kan worden gemaakt. De rechtbank ziet in hetgeen Corlijnen heeft aangevoerd geen grond om aan het voorgaande te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep, voor zover ingediend door Corlijnen, dient ongegrond te worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover ingediend, door [eiser] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover ingediend, door Corlijnen B.V. ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.T. Hofman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.