ECLI:NL:RBNNE:2016:4979

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
C/18/157880 / HA ZA 15-138
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen van het beklemrecht en verjaring van vorderingen in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Steunstichting "H.D. Guyot" en meerdere gedaagden over het vervallen van een beklemrecht op percelen cultuurgrond. De stichting, eiseres, vorderde onder andere de verklaring voor recht dat het beklemrecht op de percelen is vervallen, alsook ontruiming van de percelen en betaling van achterstallige beklemhuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, die het beklemrecht in bezit hebben, gedurende een periode van meer dan drie jaar geen beklemhuur hebben betaald. Echter, de rechtbank oordeelde dat het beklemrecht niet van rechtswege vervalt zonder expliciete bepalingen in de beklembrief of een overeenkomst die dit regelt. De stichting beriep zich op het gewoonterecht in Groningen, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat er geen concrete uitspraken of bewijsstukken waren die de stelling van de stichting ondersteunden. De rechtbank verklaarde de stichting niet-ontvankelijk in haar vorderingen tegen gedaagde 4 en wees de vorderingen tegen gedaagden 1 t/m 3 af. Tevens werd de stichting veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in beklembrieven en de rol van verjaring in civiele vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/157880 / HA ZA 15-138
Vonnis van 20 juli 2016
in de zaak van
de stichting
STEUNSTICHTING "H.D. GUYOT",
gevestigd te Haren,
eiseres,
advocaat: mr. S.A. Frijling te Groningen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Etchingham,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Etchingham,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Rotterdam,
4.
[gedaagde 4],
wonende te Pietersbierum,
gedaagden,
advocaat: mr. R.J.G. Bäcker te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Stichting Guyot of de stichting, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] worden genoemd. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zullen hierna gezamenlijk als [gedaagden 1 t/m 3] (enkelvoud) worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Stichting Guyot is een in de gemeente Haren gevestigde stichting. Zij is (bloot) eigenaar van een drietal percelen cultuurgrond nabij de Friesestraatweg te Grijpskerk, kadastraal bekend gemeente Grijpskerk, sectie C, nummers 44, 45 en 1065, tezamen ongeveer vijf hectare groot (hierna: de Percelen te noemen).
2.2.
De eigendom van de Percelen is bij beklembrief van 4 juli 1783 bezwaard met een recht van beklemming dat sinds 1859 in bezit is bij de familie [gedaagden 1 t/m 3] . Aan de beklemming is de verplichting verbonden voor de beklemde meier(s) om jaarlijks op midwinter bij achterafbetaling een beklemhuur aan stichting Guyot te betalen van € 23,42.
2.3.
In de periode tot 1997 was mevrouw [beklemde meier] de beklemde meier. Door haar overlijden in 1997, hebben haar vier kinderen - ieder voor ¼ onverdeeld aandeel - het recht van beklemming onder algemene titel verworven.
2.4.
Op 16 februari 2007 is een akte van verdeling verleden, waarbij het beklemrecht op de Percelen is toegedeeld aan twee van de vier kinderen, te weten de heer [gedaagde 3] (gedaagde sub 3) en de heer [naam 1] . Daarbij is aan de heer [gedaagde 3] ¾ deel van het beklemrecht op de Percelen toebedeeld en aan de heer [naam 1] ¼ deel toebedeeld.
2.5.
De heer [naam 1] is op 7 december 2012 overleden. Privé (gedaagde sub 4) is destijds benoemd tot executeur van de nalatenschap van de heer [naam 1] .
2.6.
Uit het kadastrale register volgt dat de zonen van de heer [naam 1] , te weten [gedaagde 1] (gedaagde sub 1) en [gedaagde 2] (gedaagde sub 2), door vererving beklemgerechtigden van de helft van het gedeelte van het beklemrecht van de heer [naam 1] zijn geworden, aldus ieder voor ⅛ deel.
2.7.
Van het overlijden van mevrouw [beklemde meier] en de vererving en verdeling van het recht van beklemming op de Percelen is door [gedaagden 1 t/m 3] geen mededeling gedaan aan stichting Guyot. Stichting Guyot is hiervan door raadpleging van de uittreksels uit de kadastrale registratie op de hoogte geraakt.
2.8.
[gedaagden 1 t/m 3] heeft de Percelen momenteel verpacht als landbouwgrond. Op de percelen is geen bebouwing aanwezig.
2.9.
Vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2012 is de beklemhuur aanvankelijk onbetaald gelaten. Op 15 september 2015, na het uitbrengen van de dagvaarding in deze zaak, heeft [gedaagden 1 t/m 3] de beklemhuur voor de jaren 2010, 2011 en 2012 aan stichting Guyot betaald.

3.Het geschil

3.1.
Stichting Guyot vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om:
a. gezien de tekortkoming van [gedaagden 1 t/m 3] in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de beklemming, te verklaren voor recht dat het beklemrecht op de Percelen (kadastraal bekend Gemeente Grijpskerk, sectie C, nummers 44, 45 en 1065) is vervallen;
[gedaagden 1 t/m 3] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de Percelen met het zijne en de zijnen te verlaten en te ontruimen en aan de Stichting ter beschikking te stellen;
[gedaagden 1 t/m 3] hoofdelijk, zo de één betaalt de ander tot het bedrag van die betaling zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van in goede justitie te bepalen geschenk als bedoeld onder de punten 15 tot en met 17 van de dagvaarding;
[gedaagden 1 t/m 3] hoofdelijk, zo de een betaalt de ander tot het bedrag van die betaling zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 70,26, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2006, althans in ieder geval vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagden 1 t/m 3] hoofdelijk, zo de één betaalt de ander tot het bedrag van die betaling zal zijn bevrijd, te veroordelen tot opgave en betaling van een bedrag van de ten onrechte gegenereerde pacht- en/of huuropbrengsten na verval van de beklemming, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2006, althans in ieder geval vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagden 1 t/m 3] hoofdelijk, zo de één betaalt de ander tot het bedrag van die betaling zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van de proceskosten, waaronder begrepen de wettelijke rente over de proceskosten binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis.
3.2.
[gedaagden 1 t/m 3] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst stelt de rechtbank op grond van de onweersproken stelling van [gedaagden 1 t/m 3] vast dat [gedaagde 4] geen beklemgerechtigde is en ook anderszins geen rechten heeft ten aanzien van de Percelen. Nu Stichting Guyot de op basis daarvan door [gedaagde 4] en [gedaagden 1 t/m 3] ingenomen stelling dat zij jegens [gedaagde 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard niet heeft weersproken, zal de rechtbank Stichting Guyot jegens [gedaagde 4] niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen.
4.2.
Tussen partijen is in de kern genomen in geschil het antwoord op de vraag of het recht van beklemming van [gedaagden 1 t/m 3] - wegens het onbetaald laten van beklemhuur gedurende een periode van tenminste drie jaren - van rechtswege is vervallen.
4.3.
Voor de beoordeling van voormelde vraag geldt het bepaalde in artikel 1654 van het oude Burgerlijk Wetboek (oud BW) als uitgangspunt. Bedoeld artikel luidt als volgt:
Het regt van beklemming en van altijddurende beklemming, geboren uit overeenkomst, of door andere wettige middelen ingesteld, wordt door de aan hetzelve eigene bepaling en bedongene voorwaarden, en bij gebreke van deze, door de plaatselijke gewoonten, geregeerd.
4.4.
Uit deze bepaling volgt dat het beklemrecht in de eerste plaats onderhevig is aan hetgeen bij de totstandkoming daarvan is overeengekomen. In dit geval staat vast dat de eigendom van de Percelen bij beklembrief van 4 juli 1783 is bezwaard met het recht van beklemming. De desbetreffende beklembrief is thans echter niet meer beschikbaar. Daardoor kan de beklembrief geen uitkomst bieden bij de beantwoording van de vraag of destijds tussen de eigenaar en de beklemde meier is bedongen dat het recht van beklemming vervalt ingeval van niet-betaling van de beklemhuur over drie achtereenvolgende jaren. Dat deze voorwaarde mondeling is overeengekomen, is door Stichting Guyot niet gesteld.
4.5.
Stichting Guyot beroept zich evenwel op het gewoonterecht in de provincie Groningen. Volgens de stichting is ingevolge dat gewoonterecht vervallenverklaring aan de orde indien de beklemhuur gedurende een termijn van ten minste drie jaren niet is voldaan. In dat verband verwijst zij naar een artikel van [naam 2] ("
Vervallenverklaring van het recht van beklemming", WPNR no. 4779) alsmede naar een uitspraak van de rechtbank Winschoten van 11 januari 1890.
4.6.
[gedaagden 1 t/m 3] stelt dat vervallenverklaring van het beklemrecht alleen mogelijk is indien de beklembrief expliciet in dat recht voorziet en betwist het door Stichting Guyot ingenomen standpunt over de inhoud van het gewoonterecht op dit punt. Volgens haar is [naam 2] de enige auteur die meent dat vervallenverklaring van het beklemrecht mogelijk is zonder dat daaromtrent bepalingen zijn opgenomen in de beklembrief. In de literatuur wordt - zo stelt [gedaagden 1 t/m 3] - algemeen aangenomen dat de vervallenverklaring van het beklemrecht ten gevolge van het niet betalen van de beklemhuur gedurende een periode van drie achtereenvolgende jaren enkel mogelijk is ingeval dat als zodanig is opgenomen in de beklembrief. [gedaagden 1 t/m 3] heeft ter zake diverse citaten aangehaald van gezaghebbende auteurs als [namen] .
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat Stichting Guyot uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het gewoonterecht op dit punt. Uit de door [gedaagden 1 t/m 3] aangehaalde citaten volgt dat de desbetreffende auteurs allen een ander standpunt innemen dan [naam 2] , namelijk dat de mogelijkheid van caduciteit enkel bestaat indien daaromtrent bepalingen zijn opgenomen in de beklembrief, althans dat uitdrukkelijk is overeengekomen. Daaraan kan niet afdoen dat, zoals Stichting Guyot bij conclusie van repliek stelt, deze auteurs in de loop der jaren het recht van beklemming zouden hebben willen inpassen in en modelleren naar het nieuwe Burgerlijk Wetboek. In het licht van het voorgaande heeft Stichting Guyot ter onderbouwing van haar stelling niet kunnen volstaan met een verwijzing naar een enkele auteur. Ook de verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Winschoten kan haar niet baten. Uit dat vonnis blijkt immers niets over het gewoonterecht op dit punt. In die zaak was sprake van een beklembrief die de bepaling bevatte dat "
indien de meier 3 achtereenvolgende jaren huur ten achteren zou zijn, de beklemming weder aan den eigenaar zou vervallen, met alles wat zich op den grond bevindt, zonder eenige uitzondering".
4.8.
Verder stelt Stichting Guyot in het algemeen dat uit jurisprudentie van de rechtbanken uit de provincie Groningen blijkt dat volgens het gewoonterecht het beklemrecht vervallen dient te worden verklaard indien gedurende tenminste drie jaren de beklemhuur niet wordt betaald. Nu de stichting in dit verband geen concrete uitspraken heeft aangehaald en deze de rechtbank ook ambtshalve niet bekend zijn, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. Ditzelfde geldt voor de niet nader onderbouwde stelling van de stichting dat de meeste notarissen in de provincie Groningen onderschrijven dat caduciteit ingeval van niet-betaling van de beklemhuur tot het gewoonterecht behoort. Gelet op het voorgaande kan niet worden aangenomen dat een beklemrecht volgens het gewoonterecht van rechtswege vervalt ingeval drie achtereenvolgende jaren geen beklemhuur is betaald. Dit betekent dat de vordering van Stichting Guyot ter zake van de verklaring voor recht zoals hiervoor geformuleerd onder rechtsoverweging 3.1 onder a zal worden afgewezen. Ook brengt dit mee dat de vordering tot het verlaten en ontruimen van de Percelen alsmede de vordering tot betaling van de gegenereerde pacht- en/of huuropbrengsten na verval van de beklemming (en de daarover gevorderde rente) die in het verlengde van de gevorderde verklaring voor recht zijn ingesteld zullen worden afgewezen.
4.9.
Stichting Guyot vordert verder betaling van de achterstallige beklemhuur voor de jaren 2006, 2007 en 2008. [gedaagden 1 t/m 3] stelt zich op het standpunt dat deze vordering is verjaard, gelet op de verjaringstermijn van vijf jaren voor periodieke vordering zoals bepaald in artikel 3:308 BW.
4.10.
De rechtbank overweegt dat Stichting Guyot op zichzelf niet heeft betwist dat de vordering tot betaling van de beklemhuur voor bedoelde jaren is verjaard. De stichting stelt echter dat het beroep op verjaring in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe voert zij aan dat [gedaagden 1 t/m 3] zich niet bij haar heeft gemeld na het overlijden van mevrouw [beklemde meier] en de stichting dus niet bekend was met de persoon die zij moest aanschrijven met betrekking tot de betaling van de beklemhuur. Dat [gedaagden 1 t/m 3] zich niet heeft gemeld bij de stichting nadat zij het recht van beklemming had verworden is tussen partijen niet in geschil. Deze omstandigheid kan er naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer toe leiden dat een beroep op verjaring door [gedaagden 1 t/m 3] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zo heeft Stichting Guyot [gedaagden 1 t/m 3] in verband met deze procedure immers wel weten te traceren en is door haar niet gesteld dat, laat staan waarom dit eerder niet tot de mogelijkheden behoorde. Deze stelling van Stichting Guyot zal de rechtbank daarom als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd passeren. Gelet op het voorgaande is de vordering met betrekking tot de betaling van de beklemhuur voor de jaren 2006, 2007 en 2008, alsmede de daarover gevorderde rente, verjaard, zodat die zal worden afgewezen.
4.11.
Stichting Guyot heeft niet betwist dat de vordering tot voldoening van een geschenk is verjaard. De rechtbank gaat daar dan ook van uit en zal deze afwijzen.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Stichting Guyot worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van [gedaagden 1 t/m 3] en [gedaagde 4] worden begroot op € 904,00 aan salaris (2 punten volgens tariefgroep II) en € 285,00 aan griffierecht, te vermeerderen met rente. Ook zal Stichting Guyot in de nakosten worden veroordeeld, te vermeerderen met rente.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart Stichting Guyot niet-ontvankelijk in haar vordering jegens [gedaagde 4] ;
5.2.
wijst de vordering jegens [gedaagden 1 t/m 3] af;
5.3.
veroordeelt Stichting Guyot in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden 1 t/m 3] en [gedaagde 4] tot op heden begroot op totaal € 1.189,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt Stichting Guyot in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 aan salaris van de advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak ingeval de stichting niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type:mb