ECLI:NL:RBNNE:2016:5037

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
C/18/171479 / KG ZA 16-304
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag na belangenafweging in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 november 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en BNL Timmerbedrijf B.V. [eiser], vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Pol, vorderde de opheffing van conservatoir beslag dat door BNL was gelegd op zijn bankrekening en onroerende zaken. BNL, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. de Vries, had eerder facturen gestuurd aan Villa Forte B.V., waarvan [eiser] (middellijk) bestuurder is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang was bij de vordering van [eiser].

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een conservatoir beslag kan worden opgeheven als er sprake is van ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht of als het beslag onnodig is. [eiser] stelde dat hij geen partij was bij de overeenkomst met BNL en dat de vorderingen waarop het beslag was gebaseerd ondeugdelijk waren. BNL voerde aan dat [eiser] als bestuurder van Villa Forte aansprakelijk kon worden gehouden.

Na een belangenafweging concludeerde de voorzieningenrechter dat, hoewel de vorderingen van BNL niet summierlijk ondeugdelijk waren, er een grote noodzaak bestond voor [eiser] om het beslag op te heffen, gezien zijn acute geldnood. De rechtbank besloot het beslag op te heffen en BNL te veroordelen in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/171479 / KG ZA 16-304
Vonnis in kort geding van 16 november 2016
in de zaak van
[voornaam] [eiser],
wonende te Groningen,
eiser,
advocaat mr. J.M. Pol te Assen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BNL TIMMERBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Wehe-den Hoorn,
gedaagde,
advocaat mr. K. de Vries te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en BNL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties);
  • de door BNL overgelegde producties;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van BNL.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten die vaststaan omdat ze enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn betwist.
2.2.
[eiser] is (middellijk) bestuurder van de besloten vennootschap Villa Forte B.V. (hierna: Villa Forte). Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel heeft zij als activiteiten de handel in onroerend goed en het beheer van onroerend goed.
2.3.
[eiser] is samen met mevrouw [naam] eigenaar van de locatie [adres] te Groningen.
2.4.
BNL heeft werkzaamheden verricht ten aanzien van deze locatie.
2.5.
Naar aanleiding van de vraag van BNL waar zij de facturen naar toe dient te sturen, heeft [eiser] per e-mailbericht van 3 mei 2016 geantwoord dat alle facturen op naam van Villa Forte moeten worden gesteld.
2.6.
BNL heeft de facturen vervolgens verzonden naar Villa Forte. Op de facturen heeft zij vermeld dat [voorletter] [eiser] opdrachtgever is.
2.7.
In totaal heeft BNL middels een twaalftal facturen een bedrag van € 347.830,23 voor de werkzaamheden aan de [straatnaam] aan Villa Forte in rekening gebracht. Villa Forte heeft hiervan € 221.653,85 betaald. Drie facturen, te weten de factuur van 17 juli 2016 en twee facturen van 4 augustus 2016, zijn onbetaald gelaten. Dit betreft een totaalbedrag van € 126.176,38.
2.8.
BNL heeft Villa Forte op 10 oktober 2016 en 19 oktober 2016 gesommeerd tot betaling. Daarbij heeft zij [eiser] naast Villa forte persoonlijk aansprakelijk gehouden voor betaling. Betaling bleef vervolgens uit.
2.9.
Begin november 2016 heeft BNL conservatoir beslag laten leggen op diverse onroerende zaken van [eiser] en bankrekeningen van [eiser] .
2.10.
[eiser] heeft BNL gesommeerd de beslagen op te heffen.
2.11.
Inmiddels is het beslag op het onroerend goed opgeheven alsmede het beslag op drie van de vier bankrekeningen. Alleen het beslag op de bankrekening van [eiser] met IBAN-nummer [rekeningnummer] is gehandhaafd. Op deze rekening staat een bedrag van € 148.580,46.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - opheffing van de door BNL gelegde beslagen alsmede een verbod voor BNL tot het leggen van (nieuwe) conservatoire beslagen ten laste van [eiser] op grond van de vordering(en) die BNL op [eiser] meent te hebben, één en ander met veroordeling van BNL in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten en te verhogen met de wettelijke rente.
Aan zijn vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat de vorderingen waar het conservatoir beslag op is gebaseerd ondeugdelijk zijn. [eiser] stelt dat hij geen partij is bij de overeenkomst. BNL is deze overeenkomst volgens [eiser] aangegaan met Villa Forte. Ook stelt hij dat hij niet als bestuurder van Villa Forte kan worden aangesproken, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria.
3.2.
BNL heeft - samengevat - als verweer gevoerd dat [eiser] haar wederpartij is. Voor zover Villa Forte als wederpartij moet worden aangemerkt, voert BNL aan dat [eiser] als bestuurder van Villa Forte aansprakelijk kan worden gehouden voor de betaling.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding ligt ter beoordeling voor de vraag of het door BNL gelegde conservatoir beslag moet worden opgeheven. De voorzieningenrechter stelt daarbij allereerst vast dat uit de aard van de beslaglegging en de omstandigheden die door [eiser] zijn gesteld een voldoende spoedeisend belang bij de vordering voortvloeit. De voorzieningenrechter overweegt voorts het volgende.
4.2.
Ingevolge art. 705 lid 2 Rv kan een conservatoir beslag worden opgeheven onder meer als sprake is van verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of als voor de vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. De beoordeling kan niet plaatsvinden los van een afweging van de wederzijdse belangen (vgl. HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT9060).
4.3.
[eiser] legt aan de vordering tot opheffing van het conservatoir beslag ten grondslag dat de vorderingen waarop het conservatoir beslag is gegrond summierlijk ondeugdelijk zijn. Dit is volgens [eiser] het geval omdat niet hij als de wederpartij van BNL bij de overeenkomst heeft te gelden, maar Villa Forte, en omdat hij niet als bestuurder van Villa Forte kan worden aangesproken.
4.4.
De vraag wie partij bij een overeenkomst is, moet worden beantwoord aan de hand van de regels omtrent aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW e.v.) Daarbij geldt dat tegen diegene die een verklaring of gedraging van de wederpartij op een bepaalde wijze heeft opgevat en dat onder de gegeven omstandigheden ook redelijkerwijze zo mocht opvatten, geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil (art. 3:35 BW).
4.5.
[eiser] stelt dat alleen Villa Forte wederpartij van BNL bij de overeenkomst is. Hij wijst onder meer op het feit dat de e-mailcommunicatie plaatsvond via een e-mailaccount van Villa Forte, dat de ondertekening van de e-mails de naam van Villa Forte vermeldt en dat BNL expliciet is verzocht om Villa Forte te factureren. BNL voert daarentegen aan dat [eiser] haar wederpartij is en stelt feiten waarmee, naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter, mogelijkerwijs met succes een beroep op art. 3:35 BW kan worden gedaan. Die conclusie is niet gebaseerd op de e-mail d.d. 19 februari 2016 waarnaar de raadsman van BNL ter terechtzitting heeft verwezen, nu dat impliceert dat zou moeten worden uitgegaan van een te strikte taalkundige uitleg van die e-mail. De conclusie is gebaseerd op de verklaringen die door de bestuurder en de projectleider van BNL ter terechtzitting zijn afgelegd. De projectleider heeft verklaard dat hij werd benaderd door [eiser] om medewerking te verlenen aan de bouw van het pand en dat daarbij niet is gesproken over Villa Forte, en de bestuurder heeft verklaard dat pas toen [eiser] hem, nadat de overeenkomst een feit was, vroeg om op naam van Villa Forte te factureren, hij op de hoogte raakte van het bestaan van die vennootschap. De door hen geschetste gang van zaken vindt steun in de vermelding op de facturen van BNL van [eiser] als opdrachtgever. Om duidelijkheid te verkrijgen over de verklaringen en gedragingen over en weer moeten stellingen worden uitgewerkt en moet wellicht bewijs worden geleverd, iets waarvoor dit kort geding zich niet leent. Wat er ook zij van de gestelde bestuursaansprakelijkheid, tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat summierlijk blijkt dat de aan het conservatoir beslag ten grondslag gelegde vorderingen ondeugdelijk zijn.
4.6.
Echter, [eiser] heeft gesteld dat er een grote noodzaak bestaat bij opheffing van het beslag, nu hij in acute geldnood is komen te verkeren. Deze noodzaak wordt door BNL niet weersproken. Ook is niet door BNL aangevoerd dat sprake is van een vrees voor verduistering of anderszins verhaal onmogelijk wordt door opheffing van het conservatoir beslag. Ook zijn geen financiële belangen aan de zijde van BNL aangevoerd die zich verzetten tegen de opheffing van het conservatoir beslag. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter, de omstandigheden tegen elkaar afwegend, tot de slotsom dat het conservatoir beslag zal worden opgeheven.
4.7.
BNL zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De meegevorderde nakosten en rente zijn eveneens toewijsbaar. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,37
- griffierecht 288,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.206,37

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 4 november 2016 ten laste van [eiser] gelegde conservatoir derdenbeslag onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V. zoals nader omschreven en vastgelegd in het proces-verbaal van de deurwaarder van 4 november 2016;
5.2.
verbiedt BNL ter zake van het onderhavige geschil en op basis van dezelfde feiten opnieuw conservatoir beslag te doen leggen ten laste van [eiser] totdat in een bodemprocedure anders is beslist;
5.3.
veroordeelt BNL in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.206,37, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt BNL in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat BNL niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de algehele voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2016.