In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op of omstreeks 30 oktober 2015 in de gemeente Hengelo ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De verdachte werd ook beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank achtte de seksuele handelingen wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van verklaringen van de minderjarige en de bevindingen van de politie. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank vond de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en authentiek. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een derde ten laste gelegd feit, namelijk de vernieling van een mediazuil, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 186 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die enigszins verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, en met de ernst van de feiten. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van minderjarigen voorop staat en dat de verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij, de politie, werd niet ontvankelijk verklaard, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen werd geacht.