ECLI:NL:RBNNE:2016:5513

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
C18/166380 PR RK 16-150
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. B. van den Bosch wegens vermeende vooringenomenheid en valsheid in geschrift

In deze zaak hebben verzoekers [A] en [B] op 11 april 2016 mr. B. van den Bosch gewraakt in een lopende procedure. De wrakingsgrond was gebaseerd op vermeende valsheid in geschrift en vooringenomenheid van de rechter. Verzoekers stelden dat mr. Van den Bosch onterecht de wederpartij de gelegenheid had gegeven om te reageren op een niet ingediend processtuk, terwijl verzoeker [A] door ziekte niet in staat was om tijdig een processtuk in te dienen. Mr. Van den Bosch heeft in een brief aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten. De wrakingskamer heeft op 21 april 2016 de zaak behandeld, waarbij mr. Van den Bosch niet aanwezig was. Verzoeker [B] heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en verzocht om aanhouding van de zaak. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers en de verdediging van mr. Van den Bosch zorgvuldig gewogen. De wrakingskamer concludeert dat de rolbeslissing van mr. Van den Bosch, hoewel feitelijk onjuist, op zichzelf geen wrakingsgrond vormt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevond voor het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 mei 2016.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/18/l66380 / PR RK 16/150
Datum beslissing: 20 mei 2016
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[A]
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
gemachtigde [B] , en
[B]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
in persoon procederende.

1.Het procesverloop

1.1
[A] en [B] hebben bij brieven van 11 april 2016 mr. B. van de Bosch als rechter in deze rechtbank in zaak 4577491 CV EXPL 15-14988 gewraakt.
1.2
Bij brief van 15 april 2016 heeft mr. Van den Bosch kenbaar gemaakt dat hij niet in het wrakingsverzoek berust.
1.3
Op 21 april 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, en mrs. A.M.A.M. Kager en M.A.B. Faber-Siermann, leden.
1.4
[B] is ter zitting verschenen. Mr. van den Bosch is met kennisgeving niet ter zitting verschenen. [B] heeft ter zitting een korte pleitnota overgelegd en verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden.
1.5
Op 29 april 2016 is ter griffie een brief d.d. 28 april 2016 van [B] ter griffie binnengekomen.
1.6
Op 2 mei en 3 mei 2016 heeft mr. Van den Bosch nader gereageerd.
1.7
Op 12 mei 2016 is de behandeling ter zitting voortgezet. [B] heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota overgelegd, waarin tevens is opgenomen een schriftelijke machtiging ondertekend door [A] waarin hij [B] de volmacht geeft om ter zitting namens hem het woord te doen.
1.5
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.Het standpunt van de heer [A] en [B]

2.1
[A] en [B] leggen aan het verzoek - zakelijk weergegeven - ten grondslag dat er sprake is van valsheid in geschrift door mr. Van den Bosch. Mr. Van den Bosch heeft bij rolbeslissing van 19 maart 2016 de wederpartij in de gelegenheid gesteld te reageren op een conclusie die niet is genomen, terwijl [A] als gevolg van ziekte geen conclusie in kon dienen en hem geen nader uitstel werd verleend om dit alsnog te doen. Mr. Van den Bosch heeft aldus handelingen verricht die hij niet had mogen verrichten en die laakbaar en strafbaar zijn.
2.2
[A] en [B] stellen voorts dat nadat mr. Fokkema zich als behandelend rechter had verschoond, bij herhaling tevergeefs bij de griffie van de rechtbank is gevraagd naar de naam van de vervangende rechter.
2.3
Tevens is er sprake van vooringenomenheid bij mr. Bosch omdat hij de wrakingskamer onjuist heeft geïnformeerd.
2.4
[A] en [B] hebben de wrakingskamer voorts verzocht om mr. Van den Bosch op te roepen om verplicht te verschijnen ter zitting van de wrakingskamer. [B] heeft vragen die hij wil kunnen stellen aan de rechter.

3.Het standpunt van mr. Van de Bosch

3.1
Mr. Van den Bosch voert aan, samengevat weergegeven en voor zover voor de beoordeling van belang, dat zijn acties in de onderhavige zaak zich hebben beperkt tot het nemen van rolbeslissingen en het vragen van een toelichting op het wrakingsverzoek van
8 april 2016. In dat kader ziet hij geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat hij met die beslissingen niet (langer) op onpartijdige wijze de onderhavige zaak zou kunnen behandelen en beoordelen.
Mr. Van den Bosch heeft aangegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid tot het geven van een nadere toelichting ter terechtzitting.

4.De beoordeling

4.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
Kort samengevat heeft de heer [A] zijn wrakingsverzoek gebaseerd op het navolgende.
Nadat aan [A] ondanks zijn ziekte geen uitstel is verleend voor het indien van een processtuk, heeft de wederpartij de gelegenheid gekregen om te reageren op een niet genomen processtuk. Daarnaast heeft de griffie van de rechtbank geweigerd om de naam van de behandelend rechter door te geven aan [B] en [A] .
Tenslotte heeft mr. Van den Bosch de wrakingskamer onjuist geïnformeerd.
4.4
De wrakingskamer overweegt als volgt. Voor zover de bewuste rolbeslissing inhoudt een reactie op een conclusie van [A] (die niet is genomen) is de wrakingskamer het met hem eens dat dit een feitelijk onjuiste rolbeslissing is geweest. Deze beslissing is evenwel op zichzelf geen wrakingsgrond en rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid van de behandelend rechter.
4.5
Aannemende dat het juist is dat de griffie van de rechtbank heeft geweigerd om de naam van de vervangende, behandeld kantonrechter door te geven, dan is de wrakingskamer van oordeel dat dit geen correcte handelwijze is geweest. [A] heeft als partij in de procedure het recht om te weten welke rechter de zaak behandelt. Dat geldt evenzeer voor [B] . Hij is weliswaar (nog) geen partij in de bodemprocedure -wat naar de letter van artikel 36 Rv. een voorwaarde is om te kunnen wraken- maar nu hij een verzoek tot tussenkomst/voeging heeft ingediend ziet de rechtbank aanleiding hem in zoverre ontvankelijk te achten. Temeer daar de naam van de behandelend kantonrechter inmiddels wel bekend is, maakt het feit dat vanwege de griffie de naam van de kantonrechter niet bekend is gemaakt echter niet dat er sprake is van een schijn van partijdigheid bij mr. Van den Bosch.
4.6
In het midden kan blijven of de informatie die mr. Van den Bosch aan de wrakingskamer heeft gegeven daadwerkelijk feitelijk onjuist is. Het verstrekken van onjuiste informatie van een rechter aan de wrakingskamer is namelijk niet aan het inleidende wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De bewuste informatie is namelijk gegeven nadat het wrakingsverzoek is ingediend. De wrakingskamer gaat om die reden aan dit punt voorbij.
4.7
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [B] heeft onderkend dat de rechter inhoudelijk nog geen beslissing heeft genomen.
4.8
Ten aanzien van het verzoek van [B] om mr. Van den Bosch op te roepen om ter zitting te worden gehoord overweegt de wrakingskamer dat zij op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen verdere voor de beslissing van belang zijnde vragen heeft aan mr. Van den Bosch.
4.9
Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. Van den Bosch af;
- bepaalt dat de zaak (met zaaknummer 4577491 CV EXPL 15-14988) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers, mr. Van den Bosch en Flanderijn en Bouwman Gerechtsdeurwaarders.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, en mrs. A.M.A.M. Kager en M.A.B. Faber-Siermann, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2016.
jcn