ECLI:NL:RBNNE:2016:5634

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
5537881 VV EXPL 16-127
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoering van de transferlijst in het kader van concessie-overgang openbaar vervoer

In deze zaak heeft een werknemer, werkzaam als casemanager, in kort geding gevorderd om de uitvoering van de transferlijst te schorsen, waarop zij door haar werkgever, Qbuzz B.V., was geplaatst in het kader van een concessie-overgang naar Arriva. De werknemer betwistte dat zij als indirecte werknemer kon worden aangemerkt en stelde dat zij geen werkzaamheden had verricht ten behoeve van de concessie die overging. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet aannemelijk had gemaakt dat de werknemer werkzaamheden had verricht die haar plaatsing op de transferlijst rechtvaardigden. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer toe en schorste de uitvoering van de transferlijst ten aanzien van haar. Tevens werd Qbuzz veroordeeld om de werknemer de bedongen arbeid te laten verrichten en haar loon te betalen, met een dwangsom voor het geval van niet-nakoming. De proceskosten werden eveneens aan Qbuzz opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 5537881 VV EXPL 16-127
Vonnis in kort geding d.d. 21 december 2016
inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna [werkneemster] te noemen,
gemachtigde mr. J. Soet,
tegen

de besloten vennootschap Qbuzz B.V.,

statutair gevestigd te Utrecht, tevens kantoorhoudende te Groningen,
gedaagde, hierna Qbuzz te noemen,
gemachtigde mr. S. van Waegeningh.

PROCESGANG

Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft [werkneemster] gevorderd dat Qbuzz bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld:
om [werkneemster] af te voeren van de transferlijst inzake de overgang van de concessie ZoF van Qbuzz naar Arriva;
om [werkneemster] onvoorwaardelijk in de gelegenheid te stellen om op of na 11 december 2016 de bedongen arbeid als casemanager op het kantoor in Groningen te blijven verrichten, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat Qbuzz vanaf 3 dagen na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00;
om Qbuzz te veroordelen om het overeengekomen loon ad € 5.231,22 (exclusief emolumenten) bruto per maand vanaf 11 december 2016 op de/het gebruikelijke wijze en tijdstip aan [werkneemster] te voldoen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
om Qbuzz te veroordelen tot betaling van € 462,50 bruto aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
in de kosten van de procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2016. Partijen (Qbuzz deugdelijk vertegenwoordigd) zijn samen met hun gemachtigden ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, Qbuzz mede aan de hand van de door haar gemachtigde opgestelde pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Het vonnis is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1.
[werkneemster] is op 5 november 1984 in dienst getreden van één van de rechtsvoorgangers van Qbuzz, de gemeente Groningen. Per 13 december 2009 is het dienstverband overgegaan op Qbuzz. Bij dit bedrijf werkte [werkneemster] aanvankelijk als medewerker business control. Per 1 januari 2011 werd zij operationeel manager, laatstelijk van de stad Groningen, Winschoten, Veendam en Stadskanaal. Vanaf 1 juni 2016 is [werkneemster] werkzaam in de functie van casemanager vitaliteit en gezondheid. Bij e-mail van 6 mei 2016 heeft de leidinggevende van [werkneemster] haar bevestigd dat het een functie voor Groningen en Drenthe (GD) betreft. Het laatstgenoten salaris van [werkneemster] bedraagt € 5.231,22 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag en bonusregeling).
1.2.
Qbuzz had tot 11 december 2016 de concessie voor het vervoer in de regio Zuidoost Friesland (hierna: de concessie ZoF). Per die datum is de concessie in handen gekomen van Arriva. Het verlies van de concessie leidt voor Qbuzz tot 9,4% minder omzet. Qbuzz heeft een transferlijst opgesteld met daarop de werknemers die als gevolg van de concessieovergang overgaan naar Arriva (hierna: de transferlijst). Daarop staan 141,538 fte directe werknemers en 30 fte indirecte werknemers, waaronder [werkneemster] . De transferlijst is samengesteld in overleg met de belanghebbende verenigingen van werknemers, goedgekeurd door een accountantsbureau en geaccepteerd door Arriva. Bij brief van 11 oktober 2016 heeft Qbuzz aan [werkneemster] bericht dat zij op de datum van de concessie-overgang (11 december 2016) in dienst treedt van Arriva. [werkneemster] heeft daartegen geprotesteerd, waarna daarover een (schriftelijk) debat tussen partijen is ontstaan. Dit heeft bij partijen niet tot een andere inzicht geleid.

De standpunten van partijen

2. [werkneemster] heeft in essentie doen betogen dat Qbuzz haar ten onrechte op de transferlijst heeft geplaatst. Zij stelt in dit verband dat zij in haar laatste functie noch direct noch indirect werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de concessie ZoF en dat haar functie niet als gevolg van de concessie-overgang is komen te vervallen. Zij heeft begrepen dat iemand anders deze functie zal overnemen. Verder speelt volgens [werkneemster] een rol dat zij heeft vernomen dat zij bij Arriva boventallig zal zijn met ontslag tot gevolg. Tot slot kan [werkneemster] zich niet aan de indruk onttrekken dat zij om een oneigenlijke reden op de transferlijst is geplaatst en dat de werkelijke reden is dat haar verstandhouding met de concessiedirecteur te wensen overlaat.
3. Qbuzz heeft verweer gevoerd, waarop - voor zover van belang - bij de beoordeling nader zal worden ingegaan.

De beoordeling

4. De aard van de vordering brengt mee dat [werkneemster] daarbij een spoedeisend belang heeft. Van [werkneemster] kan daarom niet worden gevergd dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure wordt afgewacht.
5. In dit kort geding, waarin in essentie de vraag voorligt of Qbuzz [werkneemster] terecht op de transferlijst heeft geplaatst, moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
6. Op grond van artikel 37 lid 1 Wet Personenvervoer 2000 (WPV 2000) gaan door de overgang van een concessie van rechtswege over op de nieuwe concessiehouder de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de voormalige concessiehouder voortvloeien uit de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtsverhouding tussen hem en direct dan wel indirect ten behoeve van de verrichting van het openbaar vervoer waarvoor de concessie werd verleend werkzame personen.
7. Ten aanzien van concessie-overgang maakt de wet onderscheid tussen zogenaamde directe en indirecte werknemers. Directe werknemers zijn werknemers die direct ten behoeve van het concessiegebied werkzaamheden verrichten, zoals chauffeurs en loketpersoneel. Indirecte werknemers zijn werknemers die zijn aangesteld bij algemene afdelingen zoals een personeelsafdeling, onderhoudsdienst of een stafafdeling. Het aantal indirecte werknemers dat met de concessie overgaat wordt, zo volgt uit lid 2 van artikel 37 WPV 2000, gerelateerd aan de verminderde omzet als gevolg van de concessie-overdracht. Als met de concessie bijvoorbeeld 10% van de omzet van het “oude” bedrijf gemoeid gaat, gaat ook 10% van het indirecte personeel over.
8. Binnen de groep indirecte werknemers wordt een onderscheid gemaakt tussen arbeidsplaatsen die wel of niet herleidbaar zijn tot een individu. De herleidbare indirecte werknemers zijn zij die individueel toe te wijzen zijn aan de concessie die overgaat, zoals een planner van een bij de concessie betrokken groep chauffeurs of een vestigingsmanager. Niet herleidbare indirecte werknemers zijn zij die weliswaar voor de concessie werkzaam zijn maar van wie de arbeidsplaats niet op individuele basis aan de betreffende concessie kan worden toegewezen, zoals fiscalisten en telefonistes die voor meerdere concessies werkzaam zijn.
9. Indien een arbeidsplaats niet herleidbaar is tot een individu bepaalt artikel 37 lid 4 WPV 2000 dat bij de selectie van de werknemers die overgaan naar de nieuwe concessiehouder moet worden aangesloten bij de regels die gelden voor ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden.
10. Over de gevolgen voor het personeel van een concessie-overdracht en met name voor de niet herleidbare indirecte werknemers heeft de Hoge Raad op 8 juni 2012 een arrest gewezen. Dit arrest betreft cassatie tegen het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 april 2011. Deze arresten en de conclusie van de Advocaat-Generaal zijn opgenomen in JAR 2012/188. Waar hierna wordt gesproken over de arresten en de conclusie van de Advocaat-Generaal, wordt daarop gedoeld.
11. Vast staat dat [werkneemster] laatstelijk werkzaam was in een unieke, niet uitwisselbare functie. Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet relevant is of de functie van [werkneemster] door de concessie-overgang rechtstreeks is komen te vervallen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest onder 3.8 namelijk overwogen dat het relatieve omzetverlies ten gevolge van de overgang van de concessie bepalend is voor de berekening van het aantal niet herleidbare indirecte werknemers en dat daarin niet de verdergaande eis ligt besloten dat het verval van de arbeidsplaats van de individuele werknemer het directe gevolg dient te zijn van het verlies van de concessie. Het stellen van die eis, zo overweegt de Hoge Raad, is niet verenigbaar met het door de wet gehanteerde begrip van de “niet herleidbaar indirecte werknemer”, dat immers per definitie inhoudt dat – voor zover het op basis van omzetverlies becijferde contingent dat toelaat – de individuele werknemer op basis van de in het Ontslagbesluit vervatte criteria wordt geselecteerd.
12. De Hoge Raad heeft daaraan toegevoegd dat het Gerechtshof terecht heeft geoordeeld dat bij die selectie voor unieke, niet uitwisselbare functies een zekere mate van beleidsvrijheid voor de werkgever bestaat. Daarmee doelt de Hoge Raad op rechtsoverweging 4.6.1 van het arrest van het Gerechtshof waarin wordt overwogen dat ten aanzien van werknemers met een unieke functie de werkgever een zekere mate van beleidsvrijheid heeft bij de selectie van (categorieën van) functies die – na de herverdeling van taken – komen te vervallen. Het Gerechtshof geeft aan dat die beslissing behoort tot de kern van het (private) domein van het werkgeverschap, omdat het de werkgever is die beslist over de geëigende (sanerings)maatregelen die genomen moeten worden om de continuïteit van de onderneming te beschermen en dat dergelijke beslissingen in beginsel moeten worden gerespecteerd.
13. Uit de formulering dat de werkgever een zekere mate van beleidsvrijheid heeft, volgt dat er zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan geoordeeld kan worden dat een medewerker ten onrechte op de transferlijst is geplaatst. [werkneemster] heeft in dit verband aangevoerd dat zij om een oneigenlijke reden op de transferlijst is geplaatst en dat de werkelijke reden is dat haar verstandhouding met de concessiedirecteur te wensen overlaat. Qbuzz heeft dit evenwel met klem betwist en [werkneemster] heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd, zodat daaraan voorbij zal worden gegaan.
14. Volgens Qbuzz heeft zij het besluit om de functie van [werkneemster] na de concessie-overgang te laten vervallen genomen als onderdeel van een herschikking van haar organisatie en de daarvan deel uitmakende functies en zijn de werkzaamheden van [werkneemster] inmiddels ondergebracht bij de P-adviseurs. [werkneemster] betwist dit weliswaar en zij stelt dat zij heeft vernomen dat er binnen het bedrijf al iemand klaar staat om haar functie over te nemen, maar nu dit laatste door Qbuzz nadrukkelijk wordt betwist en [werkneemster] te kennen heeft gegeven dat zij die stelling niet kan onderbouwen, zal ook daaraan voorbij worden gegaan.
15. Voor het antwoord op de vraag of een niet herleidbare indirecte werknemer terecht op de transferlijst staat, is van belang of hij of zij ook werkzaamheden verrichtte ten behoeve van de concessie die overgaat. De mate waarin dat het geval was, is in beginsel niet relevant. Het Gerechtshof overweegt daarover in haar arrest onder 4.4.4 dat de tekst noch de wetsgeschiedenis van de WPV 2000 de eis stelt dat deze werkzaamheden geheel of grotendeels ten behoeve van het overgegane concessiegebied werden verricht. Voldoende is, zo overweegt het Gerechtshof, dat een deel van de werkzaamheden betrekking heeft op het overgegane concessiegebied en dat dit betekent dat enige betrokkenheid bij de concessie al voldoende is in de visie van de wetgever om een medewerker te kunnen kwalificeren als indirecte werknemer. In gelijke zin heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2009 (JAR 2010,47) geoordeeld.
16. Op grond van het voorgaande is voor het antwoord op de vraag of [werkneemster] terecht op de transferlijst is geplaatst van belang of zij in haar laatste functie werkzaamheden verrichtte ten behoeve van de concessie ZoF. Volgens Qbuzz is dat het geval, [werkneemster] betwist dat.
17. De kantonrechter overweegt in dit verband allereerst dat, zoals ook de Advocaat-Generaal in zijn conclusie onder 2.11 heeft aangegeven, Qbuzz als werkgever aannemelijk dient te maken dat [werkneemster] direct dan wel indirect werkzaamheden verrichtte ten behoeve van het openbaar vervoer waarvoor de concessie is verleend.
18. Qbuzz heeft vier activiteiten benoemd waaruit de betrokkenheid van [werkneemster] bij de concessie ZoF volgens haar blijkt. Samengevat gaat het om kledinguitgifte, de stuurgroep duurzaam inzetbaar personeel, intercollegiaal overleg met de externe casemanager van ZoF en contact met de inkomensverzekeraar.
19. Deze door Qbuzz genoemde werkzaamheden komen weliswaar als zodanig niet voor op de door [werkneemster] als bijlage 5 overgelegde functieomschrijving, waarvan Qbuzz de juistheid overigens niet heeft betwist, maar dat laat onverlet dat deze taken in de loop van de tijd tot het takenpakket van [werkneemster] kunnen zijn gaan behoren.
20. Ten aanzien van de kledinguitgifte zijn partijen het erover eens dat [werkneemster] daar in haar oude functie (vóór 1 juni 2016 dus) bemoeienis mee had. Volgens Qbuzz is [werkneemster] deze taak na 1 juni 2016 blijven verrichten, ook voor de concessie ZoF. [werkneemster] betwist dat.
21. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst Qbuzz naar de door haar als producties 1 tot en met 9 genoemde e-mails alsmede een gedeelte van de (elektronische) agenda van [werkneemster] . Bij de beoordeling daarvan spelen 2 aspecten een rol.
22. In de eerste plaats is [werkneemster] vanaf 1 juni 2016 werkzaam in haar laatste functie. Voorts staat in het als producties 17 bij de dagvaarding overgelegde bericht (Qinfo genaamd) dat het (naar de kantonrechter begrijpt voor de medewerkers binnen de concessie ZoF) met ingang van 18 januari 2016 niet meer mogelijk is om kleding in de webshop te bestellen. Daaraan is toegevoegd dat het einde van de concessie ZoF nadert en dat het zonde is om voor de laatste periode nog kleding te verstrekken die daarna niet meer nodig is. De medewerkers (binnen de concessie ZoF) worden erop gewezen dat als kleding versleten, te klein of te groot is, zij dat moeten melden bij de vestigingsmanager [A] of [B] . Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat [werkneemster] vanaf 18 januari 2016 geen bemoeienis meer had met de kledinguitgifte voor de concessie ZoF. In een e-mail van 24 februari 2016 schrijft [C] (concessiemanager) naar aanleiding van een vraag over kleding voorts dat de uitgifte voor de concessie ZOF is stopgezet vanwege de concessie-overdracht aan het eind van het jaar en dat voor die concessie alleen nog maar bestaande jeansvoorraad ter vervanging wordt uitgegeven. In het licht van beide stukken kan Qbuzz naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet volstaan met de stelling dat de kledinguitgifte voor wat betreft de concessie ZoF ook na 18 januari 2016 op normale wijze is voortgezet. Omdat een nadere onderbouwing daarvan ontbreekt, zal daaraan voorbij worden gegaan. In het kader van dit kort geding moet het er daarom voor worden gehouden dat de kledinguitgifte ten behoeve van de concessie ZoF per 18 januari 2016 is gestaakt.
23. Tegen deze achtergrond, kan de verwijzing naar de e-mails genummerd 2 tot en met 7 Qbuzz niet baten. Dit betreft namelijk e-mailverkeer in de maanden januari tot en met mei 2016 waarin [werkneemster] nog in haar oude functie werkzaam was, terwijl een link naar haar takenpakket in haar nieuwe functie daarin ontbreekt.
24. Verder schrijft [D] in de als productie 1 overgelegde e-mail dat het bedrijfskleding proces in de 2 concessie gebieden Groningen/Drenthe (GD) en Zuidoost Friesland (ZoF) vanuit Qbuzz wordt gecoördineerd door [werkneemster] en dat [werkneemster] aanspreekpunt is vanuit de regio, maar Qbuzz heeft niet althans onvoldoende over het voetlicht gebracht hoe de gestelde bemoeienis van [werkneemster] met de kledinguitgifte voor de concessie ZoF in haar huidige functie zich laat rijmen met het staken van de kledinguitgifte voor die concessie per 18 januari 2016.
25. Hetzelfde geldt voor de als productie 8 overgelegde e-mail van [C] van 3 mei 2016 waarin zij schrijft dat [werkneemster] betrokken blijft bij de kledinguitgifte. Zonder toelichting, welke ontbreekt, valt niet in te zien hoe [werkneemster] betrokken kan blijven bij de kledinguitgifte voor de concessie ZoF nu deze uitgifte per 18 januari 2016 is stopgezet. Verder schrijft [C] (de concessiedirecteur) in de als productie 9 overgelegde e-mail van 6 juni 2016 dat “de kleding bij [werkneemster] blijft” maar in die e-mail en de daaraan voorafgaande e-mail van [D] staat niet dat dit ook de concessie ZoF betreft.
26. Voorts heeft Qbuzz als productie 10 de agenda van [werkneemster] in het geding gebracht waaruit volgens Qbuzz blijkt dat [werkneemster] op 10 juni, 11 juli en 14 oktober 2016 nog afspraken had aangaande de kledingcommissie Groningen/Drenthe en Zuidoost Friesland. De kantonrechter kan uit de vermeldingen in de agenda evenwel niet afleiden dat de afspraken op 10 juni en 11 juli 2016 ook zien op de concessie ZoF en ook hier geldt dat Qbuzz niet althans onvoldoende over het voetlicht heeft gebracht hoe dat zich laat rijmen met het staken van de kledinguitgifte voor de concessie ZoF per 18 januari 2016. Met betrekking tot de gestelde afspraak op 14 oktober 2016 ontbreekt het desbetreffende deel van de agenda, zodat een onderbouwing daarvan ontbreekt.
27. Uit de door Qbuzz in het geding gebrachte stukken kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook niet worden afgeleid dat [werkneemster] in haar laatste functie betrokken was bij de kledinguitgifte ten behoeve van de concessie ZoF. Aan de stelling van Qbuzz ter zake zal daarom voorbij worden gegaan.
28. Als tweede argument voor de gestelde betrokkenheid van [werkneemster] bij de concessie ZoF noemt Qbuzz dat [werkneemster] deelnam aan de Stuurgroep duurzaam inzetbaar personeel, een stuurgroep die het verzuim binnen het gehele concern en volgens Qbuzz dus ook binnen de concessie ZoF tracht terug te brengen. Volgens [werkneemster] is het juist dat zij een paar keer bij deze interne werkgroep is aangeschoven maar deed zij dat als vertegenwoordiger van Groningen/Drenthe.
29. De kantonrechter heeft allereerst geconstateerd dat [werkneemster] in het als productie 12 door Qbuzz overgelegde, ongedateerde stuk niet wordt genoemd als lid van de stuurgroep. Als leden worden daarin namelijk 8 andere medewerkers van Qbuzz vermeld. Of [werkneemster] gedurende het laatste half jaar van haar dienstverband wel als lid deel uitmaakte van de werkgroep, is in dit kort geding niet duidelijk geworden. Qbuzz stelt namelijk dat [werkneemster] ook deel nam aan (kantonrechter: en niet deel uitmaakte van) de stuurgroep, terwijl [werkneemster] stelt dat zij een paar keer bij de stuurgroep is aangeschoven. Wat daar ook van zij, uit de functieomschrijving met betrekking tot de laatste functie van [werkneemster] blijkt dat gezondheidsbevordering en ziektepreventie onderdeel van die functie zijn. Niet in geschil is dat dit een functie voor Groningen en Drenthe betreft. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat als [werkneemster] aanschoof bij deze stuurgroep, zij dat deed namens de concessie Groningen en Drenthe. Qbuzz heeft geen stukken in het geding gebracht waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat [werkneemster] niettemin ook namens de concessie ZoF bij de stuurgroep aanschoof. Aan de stelling van Qbuzz dat [werkneemster] als lid van de stuurgroep ook werkzaamheden voor de concessie ZoF verrichtte, zal daarom eveneens voorbij worden gegaan.
30. Verder stelt Qbuzz dat de betrokkenheid van [werkneemster] bij de concessie ZoF volgt uit het intercollegiaal overleg met de (externe) casemanager van ZoF, mevrouw [E] van Medprefend. Volgens Qbuzz fungeerde dit overleg als intervisie, waarmee [werkneemster] en [E] elkaar ondersteunden in de uitvoering van het werk en de cases/problemen die zij daarbij ondervonden. Volgens Qbuzz heeft [werkneemster] [E] voorts onder andere wegwijs gemaakt in de openbaar vervoerbranche in het algemeen en in Qbuzz in het bijzonder. [werkneemster] heeft dit betwist. Volgens haar heeft zij alleen maar contact met [E] gehad ter voorbereiding op haar eigen functie.
31. Gezien de betwisting door [werkneemster] kan niet van de (overigens niet, althans onvoldoende onderbouwde) stelling van Qbuzz worden uitgegaan. Los daarvan vermag de kantonrechter voorshands niet in te zien waarom intervisie en het wegwijs maken van [E] zou moeten worden gezien als het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de concessie ZoF. Ook zal daarom worden voorbijgegaan aan de stelling van Qbuzz dat [werkneemster] door het intercollegiaal overleg met de externe casemanager van ZoF werkzaamheden voor de concessie ZoF verrichtte.
32. Tot slot zal de kantonrechter aandacht besteden aan de door Qbuzz gestelde contacten van [werkneemster] met Veherex, de inkomensverzekeraar van Qbuzz voor alle medewerkers binnen Qbuzz vallend onder de cao OV. Qbuzz stelt dat [werkneemster] mutaties aan de verzekeraar doorgaf ter zake van het risico op uitstroom als gevolg van arbeidsongeschiktheid van medewerkers. Dit had volgens Qbuzz betrekking op alle chauffeurs van Qbuzz en dus ook op de chauffeurs binnen ZoF. Qbuzz heeft in dit verband een e-mail van 15 juni 2016 van [werkneemster] aan [F] overgelegd waarin zij aan [F] vraagt om een bijgevoegd opgaveformulier voor Drenthe en Zuidoost Friesland aan te vullen. [werkneemster] heeft betwist dat de door Qbuzz gestelde werkzaamheden tot haar takenpakket (zijn gaan) behoren. Ten aanzien van bedoelde e-mail stelt zij dat dit het werk was van een collega die met vakantie was en dat haar leidinggevende [G] ) haar destijds heeft verzocht om de e-mail door te sturen. Als dat het geval is, is dat een eenmalige actie op verzoek van haar leidinggevende en kan daaruit vanzelfsprekend niet worden afgeleid dat [werkneemster] aldus werkzaamheden verrichtte ten behoeve van de concessie ZoF. Andere stukken waaruit dit wel blijkt zijn niet overgelegd. Dit betekent dat voorbij zal worden gegaan aan de stelling van Qbuzz dat [werkneemster] door contacten met de verzekeraar werkzaamheden voor de concessie ZoF verrichtte.
33. Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter tot het voorlopig oordeel dat [werkneemster] ten onrechte op de transferlijst is geplaatst, zodat er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [werkneemster] in het kader van de concessieovergang niet geacht kan worden van rechtswege te zijn overgegaan naar Arriva.
34. Hoewel de vorderingen in dit kort geding op grond van het voorgaande (met inachtneming van hetgeen daarover hierna nog zal worden overwogen) toewijsbaar zijn, overweegt de kantonrechter voorts nog het volgende.
35. [werkneemster] stelt dat zij haar baan zal verliezen als zij door de concessie-overgang in dienst van Arriva zal treden, omdat Arriva te kennen heeft gegeven dat zij zelf over voldoende casemanagers beschikt. Of dat zo is, is nog maar de vraag (Qbuzz betwist dat, stellende dat als Arriva teveel casemanagers heeft, afspiegeling zal moeten plaatsvinden), maar ook is het nog maar de vraag of de stelling van Qbuzz dat zij met eventueel baanverlies geen rekening hoeft te houden een rechtens houdbaar standpunt is. Zoals ook uit het arrest van het Gerechtshof volgt, is behoud van arbeidsplaatsen en bescherming van werknemers namelijk het belangrijkste doel van de onderhavige wetsbepaling. In het geval [werkneemster] op zich voor een plaats op de transferlijst in aanmerking zou komen maar zij haar baan door de concessie-overgang zal verliezen, valt daarom niet uit te sluiten dat de bodemrechter zal oordelen dat Qbuzz als goed werkgever (art. 7:611 BW) bij het samenstellen van de transferlijst met die omstandigheid rekening had moeten houden.
36. De kantonrechter deelt het standpunt van Qbuzz dat de vordering tot verwijdering van [werkneemster] van de transferlijst een declaratoir karakter heeft en daarom niet in kort geding kan worden toegewezen. Het is evenwel evident dat het de wens van [werkneemster] is dat de uitvoering van de transferlijst ten aanzien van haar wordt opgeschort totdat anders zal zijn beslist. De kantonrechter zal haar vordering daarom aldus verstaan en deze toewijzen. Voor het overige komen de vorderingen voor toewijzing in aanmerking, met dien verstande dat nu buitenrechtelijke kosten, waartegen op zich geen concreet verweer is gevoerd, niet als loon kunnen worden aangemerkt, geen bruto bedrag kan worden toegewezen. Toegewezen zal daarom worden het bedrag van € 462,50.
37. Qbuzz zal, als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING IN KORT GEDING

De kantonrechter:
schorst de uitvoering van de transferlijst ten aanzien van [werkneemster] op totdat anders zal zijn beslist;
veroordeelt Qbuzz om [werkneemster] binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis onvoorwaardelijk in de gelegenheid te stellen om de bedongen arbeid als casemanager op het kantoor in Groningen te gaan verrichten, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat Qbuzz in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 50.000,00;
veroordeelt Qbuzz voorts om het overeengekomen loon ad € 5.231,22 (exclusief emolumenten) bruto per maand vanaf 11 december 2016 op de/het gebruikelijke wijze en tijdstip aan [werkneemster] te voldoen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
veroordeelt Qbuzz tot betaling van € 462,50 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt Qbuzz in de kosten van het geding, aan de zijde van [werkneemster] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 96,57 aan explootkosten, € 223,00 aan griffierecht en € 800,00 voor salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en op 21 december 2016 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
c688