ECLI:NL:RBNNE:2016:5825

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
18/652470-08
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 9a Sr voor medeplegen van oplichting met meerdere slachtoffers en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 april 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting. De verdachte en haar medeverdachte hebben meubels besteld en de betaling via automatische incasso verricht, wetende dat er onvoldoende saldo op de bankrekening stond. Hierdoor werd de betaling na levering van de meubels teruggedraaid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de oplichtingspraktijken van de medeverdachte en heeft haar vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van het feit dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van een leverancier van meubels. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van enkele feiten en heeft de verdachte geen straf of maatregel opgelegd, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij sommige vorderingen niet ontvankelijk zijn verklaard en andere gedeeltelijk zijn toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/18652470-08
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 april 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
31 maart 2016.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. E.J. Kuiters, advocaat te Leeuwarden, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. van den Burg.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De officier van justitie heeft bij dagvaarding voor de terechtzitting van 30 juni 2014 een tenlastelegging uitgebracht ten aanzien van de feiten onder bovengenoemd parketnummer die anders luidt dan de door de politierechter op 15 oktober 2009 gewijzigde tenlastelegging, welke wijziging inmiddels door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is bekrachtigd bij arrest d.d. 5 september 2013 en op grond waarvan het onderzoek in de zaak reeds was aangevangen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat de dagvaarding d.d. 30 juni 2014 ten onrechte is uitgebracht en dat zij op basis van de daarin opgenomen tenlastelegging geen vervolging wenst. Gelet daarop zal de rechtbank het openbaar ministerie in de op basis van die dagvaarding aangevangen vervolging niet-ontvankelijk verklaren.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
A.
zij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot en met 30 september 2007, in het
arrondissement Groningen en/of Drenthe, in elk geval in Nederland (via het internet),
meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer van de hieronder genoemde, perso(o)n(en) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich in advertenties op het internet via de site www.marktplaats.nl, voorgedaan als bona fide verkoper(s) van computergeheugen en/of zich voorgedaan als [naam] en/of [naam] , waarna bij reactie van bieders/koper(s) aan hen werd verzocht het verschuldigde overeengekomen aankoopbedrag over te maken op haar en/of verdachtes mededader (post)bankrekening, waarna levering van het gekochte computergeheugen zou plaatsvinden, (zulks terwijl verdachte en/of haar mededader niet op enig moment daadwerkelijk beschikking heeft en/of hebben gehad over die geheugenmodules welke door haar en/of hen in advertenties op www.marktplaats.nl te koop werden aangeboden en verkocht) waardoor die perso(o)n(en) (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, te weten:
- [slachtoffer 1] , 35 euro, 655019-07 aangifte pagina 81 en/of
- [slachtoffer 2] , 55 euro, 6550 19-07 aangifte pagina 100 en/of
- [slachtoffer 3] , 80 euro, 655019-07 aangifte pagina 180 en/of
- [slachtoffer 4] , 143 euro, 655019-07 aangifte pagina 186 en/of
- [slachtoffer 5] , 123 euro, 6550 19-07 aangifte pagina 220 en/of
- [slachtoffer 6] , 120 euro, 655019-07 aangifte pagina 227 en/of
- [slachtoffer 7] , 40 euro, 6550 19-07 aangifte pagina 259 en/of
- [slachtoffer 8] , 125 euro, 652479-08 aangifte pagina 181 en/of
- [naam] (namens [slachtoffer 9] ), 55 euro, aangifte pagina 201 en/of
- [slachtoffer 10] , 45 euro, 652479-08 aangifte pagina 210 en/of
- [slachtoffer 11] , 105 euro, 652479-08 aangifte pagina 216 en/of
- [slachtoffer 12] , 70 euro, 652479-08 aangifte pagina 222 en/of
- [slachtoffer 13] , 90 euro, 652479-08 aangifte pagina 228 en/of
- [slachtoffer 14] 61,50 euro, 652479-08 aangifte pagina 234 en/of
- [slachtoffer 15] , 100 euro, 652479-08 aangifte pagina 246 en/of
- [slachtoffer 16] , 120 euro, 652479-08 aangifte pagina 264 en/of
- [slachtoffer 17] , 76,50 euro, 652479-08 aangifte pagina 270 en/of
- [slachtoffer 18] , 141,50 euro, 652479-08 aangifte pagina 283 en/of
- [slachtoffer 19] , 61 euro, 652479-08 aangifte pagina 297 en/of
- [slachtoffer 20] , 70 euro, 652479-08 aangifte pagina 305 en/of
- [slachtoffer 21] , 70 euro, 652479-08 aangifte pagina 326 en/of
- [slachtoffer 22] , 102 euro, 652479-08 aangifte pagina 337 en/of
- [naam] (namens [slachtoffer 23] ) 60 euro, 652479-08 aangifte pagina 346 en/of
- [slachtoffer 24] , 113,50 euro, 652479-08 aangifte pagina 350 en/of
- [slachtoffer 25] , 50 euro, 652479-08 aangifte pagina 357 en/of
- [slachtoffer 26] , 70 euro, 652479-08 aangifte pagina 379 en/of
- [slachtoffer 27] , 75 euro, 652479-08 aangifte pagina 385 en/of
- [slachtoffer 28] , 100 euro, 652479-08 aangifte pagina 393;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot en met 31 april 2007, in het
arrondissement Groningen en/of Drenthe, in elk geval in Nederland (via het internet),
meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer van de hieronder genoemde, perso(o)n(en) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, hebbende voornoemde [medeverdachte] toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich in advertenties op het internet via de site www.marktplaats.nl, voorgedaan als bona fide verkoper van computergeheugen en/of zichzelf voorgedaan als [naam] , waarna bij reactie van koper(s) aan hen werd verzocht het verschuldigde overeengekomen aankoopbedrag over te maken op een (post)bankrekening, waarna levering van het gekochte computergeheugen zou plaatsvinden, (zulks terwijl die [medeverdachte] niet op enig moment daadwerkelijk beschikking heeft gehad over die geheugenmodules welke door hem in advertenties op www.marktplaats.nl te koop werden aangeboden en verkocht) waardoor die perso(o)n(en) (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, te weten:
- [slachtoffer 1] , 35 euro, 6550 19-07 aangifte pagina 81 en/of
- [slachtoffer 21] , 70 euro, 652479-08 aangifte pagina 326 en/of
- [slachtoffer 22] , 102 euro, 652479-08 aangifte pagina 337 en/of
- [naam] (namens [slachtoffer 23] ) 60 euro, 652479-08 aangifte pagina 346 en/of
- [slachtoffer 25] , 50 euro, 652479-08 aangifte pagina 357 en/of
tot het plegen van welk(e) misdrij(f)/(ven) verdachte in de periode van 01 oktober 2006 tot en met 31 april 2007 in het arrondissement Groningen en/of Drenthe, in elk geval in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door een op haar naam gestelde bankrekening met nummer [nummer] en/of een op haar naam gestelde
postbankrekening met nummer [nummer] ter beschikking te stellen voor het ontvangen van
voornoemde bedragen;
EN/OF
B.
zij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot en met 30 september 2007, in het
arrondissement Groningen en/of Drenthe, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader, een groot aantal geldbedragen die door bieders op advertenties waarin computergeheugens op www.marktplaats.nl werden aangeboden op verdachte’s en/of haar mededader’s
bankrekeningen waren overgemaakt, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemde geldbedragen, gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader wisten dat deze - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot en met 30 september 2007, in het
arrondissement Groningen en/of Drenthe, in elk geval in Nederland, diverse geldbedragen die door bieders op advertenties waarin computergeheugens op www.marktplaats.nl werden
aangeboden op bankrekeningen van verdachte en/of verdachte’s partner, [medeverdachte] , waren overgemaakt, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van
voornoemde geldbedragen, gebruik gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
A.
zij in of omstreeks de periode van 18 juli 2007 tot en met 14 augustus 2007, te Aduard,
gemeente Zuidhorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met
het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 29] en/of [slachtoffer 30] , althans personeel van [bedrijfsnaam 1] , heeft/hebben bewogen tot de afgifte van gerechten en/of drankjes (ter waarde van Euro 510,13), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als gasten die de rekening zouden kunnen en willen (laten) betalen en/of medegedeeld dat de rekening gestuurd kon worden naar het bedrijf Financepoint te Heerenveen (K.J. de Groot) voor welk bedrijf medeverdachte [medeverdachte] werkzaam zou zijn, waardoor [slachtoffer 29] en/of [slachtoffer 30] , althans het personeel van [bedrijfsnaam 1] , werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
EN/OF
B.
zij in of omstreeks de periode van 18 juli 2007 tot en met 14 augustus 2007, te Aduard,
gemeente Zuidhorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, voorwerpen, te weten gerechten en/of drankjes in [bedrijfsnaam 1]
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans
van gerechten en/of drankjes, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader wist(en) dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
3.
zij in of omstreeks de periode van 07 augustus 2006 tot en met 09 oktober 2006, te Beneden-
Leeuwen, gemeente West Maas en Waal en/of de gemeente(n) Winsum en/of Noordenveld, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 31]
( [bedrijfsnaam 2] ) heeft bewogen tot de afgifte van meubels en/of interieurgoederen (totaalbedrag Euro 2867,80), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid via internet een bestelling gedaan met (later) de mededeling dat betaling zou kunnen plaatsvinden middels een incassomachtiging van een postbankrekening welk saldo van die rekening toereikend zou moeten zijn voor de gedane bestelling, waardoor [slachtoffer 31] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 07 augustus 2006 tot en met 31 januari 2008, in de gemeente Noordenveld en/of Winsum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk meubels en/of interieurgoederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] Tav Dhr. [slachtoffer 31] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als aankoop op rekening, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
zij, op of omstreeks 18 juli 2007, te Hoogezand, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer,
wederrechtelijk vertoevende in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten in de hal van het politiebureau, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtena(a)r(en) [naam]
en/of [naam] , aanstonds heeft verwijderd.
De rechtbank heeft de feiten onder 2 ter wille van leesbaarheid aangeduid als 2.A en 2.B.
De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu daarbij tevens sprake is van het uitzonderlijke geval dat de Staat, vanwege de ouderdom van de feiten, moet worden geacht geen belang meer te hebben bij verdere vervolging van de feiten, dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging te worden verklaard, zo heeft de raadsman betoogd.
De officier van justitie is met de raadsman van mening dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, die naar haar mening (slechts) in de strafmaat dient te worden verdisconteerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad begint de redelijke termijn te lopen op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Voor wat betreft de berechting van de zaak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is onder meer afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Verdachte is op 14 augustus 2007 aangehouden wegens verdenking van de ten laste gelegde feiten. Op 15 oktober 2009 heeft de rechtbank Groningen einduitspraak in de zaak gedaan.
Vervolgens heeft verdachte op 29 oktober 2009 hoger beroep tegen voornoemd vonnis van de rechtbank ingesteld. Op dit hoger beroep is op 5 september 2013 beslist door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de zaak is terugverwezen naar de rechtbank.
Voorts is de behandeling van de zaak bij de rechtbank geëindigd bij vonnis van heden.
De rechtbank constateert dat de zaak gedurende de gehele procedure een aantal malen heeft stilgelegen en door het openbaar ministerie, de rechtbank en het gerechtshof niet met de nodige voortvarendheid is opgepakt.
De rechtbank is van oordeel dat de zaak niet dusdanig ingewikkeld is dat daardoor, ondanks dat het om veel feiten gaat, een overschrijding van de redelijke termijn is te rechtvaardigen.
De rechtbank overweegt tevens dat de voornoemde overschrijding mede is te wijten aan de handelwijze van de verdediging, die meerdere malen om aanhouding heeft verzocht.
Voorts overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank dient voorts acht te slaan op het uitgangspunt dat de beslissing om tot (verdere) vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing leent, in die zin dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) die vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn (ECLI:NL:HR:2012:BX4280).
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval, hoewel sprake is van relatief oude feiten, gelet op het grote aantal slachtoffers, geen sprake is van een dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheid, die een niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie in de verdere vervolging rechtvaardigt.
De rechtbank verwerpt gelet hierop het verweer van de raadsman en is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot het volgende geconcludeerd:
- in de vervolging van het onder 4 ten laste gelegde dient zij niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het onderliggende dossier zoek is geraakt;
- het onder 1.A primair, 1.B primair, 2.A, 2,B en 3 primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de feiten onder 1.A en 1.B was verdachte blijkens haar eigen verklaringen op de hoogte van het feit dat de medeverdachte computergeheugens verkocht via marktplaats echter deze steeds na ontvangst van de betalingen niet leverde. Tevens stelde verdachte haar bankrekening voor de betalingen ter beschikking en gaf zij het geld ook zelf uit. Verdachte heeft zich daarom zowel schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting alsmede - met het uitgeven van het geld - aan het medeplegen van witwassen.
Ten aanzien van de feiten onder 2.A en 2.B hebben verdachte en de medeverdachte in het hotel verbleven terwijl zij wisten dat zij de rekening voor hun verblijf en genuttigde consumpties niet konden voldoen. De medeverdachte heeft in strijd met de waarheid gezegd dat de hotelrekening zou worden betaald door het bedrijf Financepoint te Heerenveen, waarvoor hij werkzaam zou zijn en dat rekening daar naar toe kon worden gestuurd.
Verdachte heeft zich daarom ook hier zowel schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting alsmede - met het nuttigen van de gerechten en drankjes - aan het medeplegen van witwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte onder invloed van de medeverdachte heeft gehandeld, die steeds het voortouw heeft genomen.
Ten aanzien van het onder feit 3 primair ten laste gelegde is de raadsman bovendien van mening dat geen sprake is geweest van oplichting. Er is geen oplichtingsmiddel aangewend en het risico van levering van de meubels op basis van een incassotransactie lag bij de leverancier.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1.A primair en subsidiair, 1.B primair en subsidiair, 2.A, 2.B ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van het onder 1.A primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het medeplegen van oplichting, nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om aan te nemen dat verdachte daadwerkelijk op de hoogte is geweest van de oplichtingspraktijken van de medeverdachte. Dit laatste betekent dat zij met betrekking tot deze feiten evenmin als medeplichtige kan worden aangemerkt. De rechtbank sluit niet uit dat verdachte werkelijk, zoals zij tegenover de politie heeft verklaard, in de veronderstelling verkeerde dat haar medeverdachte na de afwikkeling van de scheiding van zijn ex-partner, de beschikking zou krijgen over de door hem verkochte geheugenmodules waarna levering aan de betrokken kopers zou gaan plaatsvinden [1] . De rechtbank betrekt daarbij tevens verdachtes verklaringen, inhoudende dat zij dacht dat de medeverdachte haar rekeningnummer zo nu en dan gebruikte vanwege de afwikkeling van de scheiding [2] en dat zij dacht dat de medeverdachte met de verkoop van geheugenmodules was gestopt in afwachting van het verkrijgen van de doos met modules na het verdelen van de inboedel met zijn ex-vrouw [3] . De rechtbank overweegt dat zij, nu het dossier daarvoor geen aanwijzingen bevat, geen reden heeft om aan de juistheid van verdachtes verklaringen te twijfelen. Verdachte zal dan ook van het onder 1 A ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1.B primair en subsidiair ten laste gelegde
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat niet kan worden bewezen dat verdachte op de hoogte is geweest van de oplichtingspraktijken van de medeverdachte, kan evenmin worden bewezen dat verdachte wist dat de betreffende geldbedragen (steeds) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf. Verdachte zal daarom tevens van het ten laste gelegde witwassen worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2.A ten laste gelegde
De rechtbank is ook ten aanzien van dit feit van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte op de hoogte is geweest van de oplichtingspraktijk van de
medeverdachte zodat het voor medeplegen vereiste opzet op de oplichting ontbreekt. De rechtbank sluit niet uit dat de medeverdachte ook verdachte heeft doen geloven dat de hotelrekening door het bedrijf Financepoint te Heerenveen zou worden betaald. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2.B ten laste gelegde
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat niet kan worden bewezen dat verdachte op de hoogte is geweest van de oplichtingspraktijk van de medeverdachte kan evenmin worden bewezen dat verdachte wist dat de betreffende gerechten en drankjes - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf. Verdachte zal daarom tevens hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 juli 2007 opgenomen op pagina 309 e.v. van het dossier met nummer PL01MC/07-007068, d.d. 24 september 2007, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 31] :
Op 7 augustus 2006 kreeg ik als eigenaar van [bedrijfsnaam 2] een order binnen van ene [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Zij bestelde voor een totaal bedrag van 3772,80 euro aan goederen. Vervolgens heb ik aan deze persoon een orderbevestiging verzonden voor een totaal bedrag van 3847,80 euro. Vervolgens heb ik een mailtje ontvangen met het verzoek een incasso te doen met hierbij het bankrekeningnummer van [verdachte] . Dit mailtje kwam vrij laat. Dit wil zeggen dat we 1 dag voor levering pas deze gegevens in handen kregen. We zijn toen toch de goederen gaan leveren. Toen ik vervolgens het geld wilde incasseren zag ik dat het geld inderdaad op de rekening van het bedrijf was aangekomen. Tot mijn verbazing zag ik de volgende dat dat het geld weer van de rekening was verdwenen.
(p. 310) Ik heb nog steeds mijn geld voor de geleverde goederen niet ontvangen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 augustus 2007, opgenomen op pagina 170 e.v. van eerstgenoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 171) Ik heb meubels besteld, ze kwamen dus ook op mijn naam en niet die van [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ).
V: Weet je nog hoe dit bedrijf heet?
A: Ja, [bedrijfsnaam 2] . We hebben de meubels ook daadwerkelijk gekregen. Totaal voor ongeveer 3000 euro.
V: Is het bedrag ook van [medeverdachte] zijn rekening afgeboekt?
A: Ja, maar later is het door de bank weer teruggeboekt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 augustus 2007, opgenomen op pagina 174 e.v. van eerstgenoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 175) V: [bedrijfsnaam 2] , zegt je dit iets?
A: Ja, [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) heeft via internet bij een bedrijf in [plaats] meubels besteld. Dit was medio juli 2006. Toen de meubels werden gebracht was de rekening ook betaald via een automatische incasso.
V: Wanneer krijg je dan bericht van [slachtoffer 31] dat de betaling niet ok was?
A: Een paar dagen later. Híj zei dat de betaling weer terug was geboekt.
(p. 176) V: Maar dan kun je toch nooit voor een dergelijk bedrag goederen bestellen, je weet dan toch dat ze niet betaald kunnen worden?
A: Ja, mijn gedachte was ook dat er wel bepaalde goederen die we besteld hadden af zouden vallen. Omdat er niet zoveel geld op de rekening stond. We zouden dan genoegen nemen met de goederen die we wel kregen en konden kopen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsman en op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen als volgt.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat verdachte en haar medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting middels het aanwenden van een listige kunstgreep. Verdachte en haar medeverdachte hebben meubels gekocht die zij een dag voor levering middels automatische incasso hebben betaald, terwijl zij wisten dat er onvoldoende saldo op de rekening stond waardoor de betaling teruggedraaid zou gaan worden.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het risico van levering op basis van een incassotransactie in beginsel bij de leverancier ligt, de leverancier in dit geval dat risico niet draagt, nu hij door het inzetten van genoemd oplichtingsmiddel is bewogen tot de afgifte van de meubels. De rechtbank acht het ten laste gelegde op grond daarvan bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 3 primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 7 augustus 2006 tot en met 9 oktober 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een listige kunstgreep [slachtoffer 31] ( [bedrijfsnaam 2] ) heeft bewogen tot de afgifte van meubels en interieurgoederen (totaalbedrag Euro 2867,80), hebbende verdachte en haar mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk via internet een bestelling gedaan met later de mededeling dat betaling zou kunnen plaatsvinden middels een incassomachtiging van een postbankrekening welk saldo van die rekening toereikend zou moeten zijn voor de gedane bestelling, waardoor [slachtoffer 31] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
3, primair: Medeplegen van oplichting.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport d.d. 17 juli 2012 opgemaakt door [naam] . Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie: Bij verdachte is sprake van een obsessieve-compulsieve stoornis, een gemengde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, ontwijkende en antisociale trekken en misbruik van alcohol en cocaïne. Al deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De stoornissen, en dan met name de persoonlijkheidsstoornis, hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte zodanig beïnvloed dat het begaan van de feiten - indien bewezen - mede daaruit verklaard kan worden. Geadviseerd wordt om verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in enigszins verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van hetgeen zij wettig en overtuigend te bewijzen acht wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft - gelet op zijn standpunt ten aanzien van de bewijsvraag - geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de over haar opgemaakte rapportages, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met haar toenmalige partner schuldig gemaakt aan oplichting van een leverancier van meubels. Verdachte heeft met de medeverdachte de betaling van door hen bestelde meubels één dag voor de levering ervan via automatische incasso voldaan, wetende dat er onvoldoende saldo op de betreffende bankrekening stond, waardoor de betaling na levering van de meubels zou worden teruggedraaid. Zij heeft daarmee het vertrouwen van de leverancier, die in de veronderstelling mocht verkeren dat de rekening definitief was voldaan, geschonden. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen van haar handelen voor aangever.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet ter zitting is verschenen, zodat omtrent het bewezenverklaarde aan haar geen vragen konden worden gesteld.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in de periode voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Nadien zijn er wel diverse veroordelingen voor het plegen van vermogensdelicten gevolgd, zodat de rechtbank tevens het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in acht zal nemen.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de conclusie uit voornoemde psychiatrische rapportage, dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Uit voornoemde rapportage blijkt tevens dat verdachte over een geringe zelfredzaamheid beschikt en sterk afhankelijk van anderen is.
In het rapport van de Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 28 april 2015 wordt gesignaleerd dat verdachte sinds haar contact met haar mededader met justitie in aanraking is gekomen. Verder wordt niet uitgesloten dat er sprake is van een negatieve beïnvloeding van verdachte door haar mededader.
De rechtbank ziet gelet hierop en op de omstandigheid dat de zaak ver buiten de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is behandeld, reden om verdachte geen straf of maatregel meer op te leggen.

Benadeelde partijen

De volgende aangevers hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde alsmede de gronden waarop deze berusten.
Ten aanzien van feit 1.A:
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] . [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 14] , [slachtoffer 15] , [slachtoffer 18] , [slachtoffer 21] , [slachtoffer 24] , [slachtoffer 25] en [slachtoffer 28] .
Ten aanzien van feit 2.A: [slachtoffer 29] .
Verder heeft de [bedrijfsnaam 2] zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De hoogte van de vordering bedraagt € 3.127,80.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [slachtoffer 25] , nu de door hem gestelde schade reeds door de ouders van de medeverdachte is vergoed, zoals hij op het schadeformulier heeft aangegeven. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van alle overige vorderingen met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsbepaling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] .
[slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 14] , [slachtoffer 15] ,
[slachtoffer 18] , [slachtoffer 21] , [slachtoffer 24] , [slachtoffer 25] , [slachtoffer 28] en [slachtoffer 29] als volgt.
De rechtbank acht de desbetreffende feiten (onder 1.A en 2.A) waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen en kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is ten aanzien van de vordering van
[bedrijfsnaam 2]van oordeel dat een deel van de gestelde schade tot een bedrag van € 2,265,56 (zijnde het schade bedrag met aftrek van BTW), voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve tot voornoemd bedrag voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, ten bedrage van € 340,00.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige, te weten het opgevoerde bedrag aan BTW, afwijzen.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat indien het bedrag van € 2,605,56 (bestaande uit
€ 2,265,56 en € 340,00) door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9a, 24c, 36f, 47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de op basis van de dagvaarding voor de terechtzitting van 30 juni 2014 aangevangen vervolging.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder 4 ten laste gelegde.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1.A primair en subsidiair, 1.B primair en subsidiair, 2.A, 2.B ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Bepaalt dat de volgende benadeelde partijen in hun vorderingen niet ontvankelijk zijn en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht:
(feit 1.A) [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] ,
[slachtoffer 6] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 14] , [slachtoffer 15] , [slachtoffer 18] , [slachtoffer 21] , [slachtoffer 24] ,
[slachtoffer 25] , [slachtoffer 28] .
(feit 2.A) [slachtoffer 29] .
(feit 3, primair)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[bedrijfsnaam 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2,265,56 (zegge: tweeduizend en tweehonderd en vijfenzestig euro en zesenvijftig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, ten bedrage van € 340,00.
Bepaalt dat indien het totale bedrag ad € 2,605,56 door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[bedrijfsnaam 2]voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[bedrijfsnaam 2], te betalen een bedrag van € 2,265,56 (zegge: tweeduizend en tweehonderd en vijfenzestig euro en zesenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[bedrijfsnaam 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 april 2016.

Voetnoten

1.Verklaring verdachte, p. 132 van hierna te noemen dossier.
2.Verklaring verdachte, p. 132 van hierna te noemen dossier.
3.Verklaring verdachte, p. 168 van hierna te noemen dossier