ECLI:NL:RBNNE:2016:5830

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
4638906 \ AR VERZ 15-59 en 4638989 AR VERZ 15-60
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en verzoek om loondoorbetaling

In deze zaak heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] een verzoek ingediend om het ontslag op staande voet, gegeven door haar werkgever, de stichting Het Friese Land, te vernietigen. Het ontslag vond plaats op 12 november 2015, na een incident tijdens een driehoeksoverleg op 2 november 2015, waarbij [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] emotioneel reageerde en kritiek uitte op haar leidinggevende. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor ontslag en de werkgever niet onverwijld heeft gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat Het Friese Land eerst een minder vergaande maatregel had moeten overwegen, zoals een waarschuwing of schorsing. Het verzoek van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] om loondoorbetaling werd toegewezen, evenals de wettelijke rente over het verschuldigde loon. De kantonrechter heeft ook de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties vanaf de datum van ontslag. Daarnaast heeft Het Friese Land een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, dat werd toegewezen, met als ontbindingsdatum 1 maart 2016. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord was, en dat er geen recht op een transitievergoeding of billijke vergoeding was, gezien de korte duur van het dienstverband en het verwijtbare handelen van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummers: 4638906 \ AR VERZ 15-59 en 4638989 AR VERZ 15-60
beschikking van de kantonrechter d.d. 13 januari 2016
inzake
[verzoekster en verweerster in het tegenverzoek],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. I. Mol, werkzaam bij JuroFoon te Maastricht,
tegen
de stichting
THUISZORG HET FRIESE LAND,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster,
verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. K.E. de Vries, advocaat te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] en Het Friese Land worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
[verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft een verzoek gedaan, primair om het door Het Friese Land gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en haar tot de werkvloer toe te laten, en subsidiair om ten laste van Het Friese Land een billijke vergoeding toe te kennen. Daarnaast heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] zowel primair als subsidiair nevenverzoeken gedaan. [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen tot doorbetaling van loon voor de duur van de procedure, met nevenvorderingen.
1.2.
Het Friese Land heeft een verweerschrift ingediend en een (voorwaardelijk) tegenverzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.3.
Op 23 december 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van Het Friese Land heeft het standpunt van zijn cliënte toegelicht aan de hand van pleitnotities.

2.De feiten in het verzoek en het tegenverzoek

2.1.
[verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] , geboren [geboortedatum] , is sedert 17 maart 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 29 februari 2016 in dienst bij Het Friese Land in de functie van wijkverpleegkundige tegen een bruto salaris van € 2.559,11 per maand, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
Artikel 4:Opzegging
Opzegging vindt schriftelijk plaats. De opzegtermijn bedraagt één maand, ingaande per de eerste dag van de nieuwe betaalperiode, tenzij de wetgeving of cao anders bepaalt.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg (CAO VVT van toepassing). Daarin is in artikel 2.3. onder a opgenomen dat in geval van opzegging (of tussentijdse opzegging als dit in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is opgenomen) de wettelijke opzegtermijnen gelden, alsmede dat opzegging alleen schriftelijk per de eerste van een kalendermaand kan gebeuren.
2.4.
Mevrouw [A] , regiomanager Leeuwarden bij Het Friese Land, was de leidinggevende van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] .
2.5.
Op 2 november 2015 heeft het zogenoemde driehoeksoverleg plaatsgevonden tussen [A] , de planner van de werkroosters van de wijkteams, mevrouw [B] en een aantal wijkverpleegkundigen, waaronder [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] . In dit overleg heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] te kennen gegeven het niet eens te zijn met de inroostering van een aantal medewerkers van haar wijkteam met kerst en oud en nieuw. [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] is daarbij emotioneel geworden en heeft zich kritisch uitgelaten over [A] en [B] .
2.6.
Op 4 november 2015 heeft [A] een e-mailbericht aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] gestuurd met als onderwerp "Terugkoppeling inbreng driehoek". Daarin staat onder meer:
Ik ben gister na mijn gesprek met [C] bij je langs geweest, maar je was in gesprek. Ik heb je gister de tijd gegeven om zelf op de situatie terug te komen, maar dat heb je niet gedaan. Vandaar deze mail. Ik wil je z.s.m. spreken, samen met [D] om een vervolg te geven aan het verbeteringstraject.
Ik vraag me af wat er (met je) aan de hand is. Je was in het popgesprek erg positief en, nog geen week later, tijdens het eerstvolgend driehoeksoverleg kom je met een onderwerp zonder steekhoudende argumenten en wordt je (opnieuw) erg emotioneel. Ik zie dit als een stap terug in het verbeterproces naar een meer zakelijke werkhouding. (…)
(…)
Ik zal een afspraak initiëren. Die uitnodiging doe ik via outlook.
2.7.
[A] heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] vervolgens via outlook uitgenodigd voor een gesprek op 12 november 2015.
2.8.
In reactie hierop heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] aan [A] op 6 november 2015 een e-mailbericht gestuurd, waarin zij onder meer schrijft:
Ik ga niet met je gespreksvoorstel akkoord.
Je noemt dit gesprek in het kader van een verbetertraject. Ik ben niet op de hoogte van een verbetertraject.(…).
Bovendien heb je na het driehoeksoverleg van afgelopen maandag 2 november een ander voorstel gedaan, namelijk om met [E] en mij zaken door te spreken. Daar ben je niet op teruggekomen. Tot slot vind ik het niet rechtvaardig dat ik alleen wordt opgeroepen voor een zogenaamd verbetertraject, terwijl er veel andere oorzaken meespelen in de aanloop naar het driehoeksoverleg en in de sfeer en inhoud ervan. Wat mij betreft wordt er meer gekeken naar onderliggende processen en in werk en communicatie, vanuit een breder perspectief dan gebeurt wanneer je alleen met mij in gesprek zou gaan. (…).
2.9.
In antwoord hierop heeft [A] bij e-mailbericht van 6 november 2015 aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] te kennen gegeven dat het geen gespreksvoorstel was, maar een uitnodiging en dat zij verwacht [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] bij het gesprek op 12 november 2015 aanwezig zal zijn.
2.10.
[verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft in reactie hierop bij e-mailbericht van 6 november 2015 herhaald dat zij niet aanwezig zal zijn bij het gesprek op 12 november 2015.
2.11.
Bij e-mailbericht van 10 november 2015 aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft [A] [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] gewaarschuwd dat haar weigering om aan een gesprek deel te nemen zal worden opgevat als een reden voor ontslag op staande voet.
2.12.
In antwoord hierop heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] op dezelfde dag een e-mailbericht aan [A] verzonden. Daarin staat onder meer:
Ik meld mij ziek voor morgen. Ik kan onder deze omstandigheden morgen niet naar behoren functioneren. Ik zal nu mijn bureau opruimen en spullen bij elkaar zoeken. Deze week breng ik tablet en telefoon terug, bij [F] op het zevenblad. Ik ga er van uit dat de datum voor ontslag op staande voet 12 november 2015 zal zijn.
2.13.
Op dezelfde dag heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] een e-mailbericht aan een aantal wijkteams en directe collega's verstuurd, waarin zij haar visie geeft op de ontstane situatie en aangeeft dat [A] erop aanstuurt om haar op staande voet te ontslaan.
2.14.
Op 11 november 2015 heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] een e-mailbericht aan [A] en [G] gestuurd. In dit bericht staat:
Bij deze wil ik mijn email van gister, dinsdag 10 november 2015 17:21, corrigeren en verduidelijken: In de email wordt misschien de suggestie gewekt dat ik reeds ontslagen ben en daarmee instem. Die suggestie wil ik wegnemen: ik ben niet ontslagen en stem ook niet, op voorhand, in met ontslag, na een dreiging daarvan.
De ontstane situatie en dreiging van ontslag (op staande voet) heeft mij wel diep geraakt en emotioneel uit balans gebracht en zorgt ervoor dat ik onder de huidige omstandigheden niet kan functioneren en mijn werk kan doen. Ik ben daarom genoodzaakt om me ziek te melden. Dat heb ik gister reeds gedaan, dit is mijn toelichting daarop.
2.15.
Voorts heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] op dezelfde datum opnieuw een e-mailbericht gestuurd naar een aantal wijkteams, waarin zij wederom aangeeft dat [A] aanstuurt op ontslag op staande voet. Ter informatie heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] de tekst van het hierboven onder 2.13. genoemde e-mailbericht van 10 november 2015 van [A] in het mailbericht gevoegd.
2.16.
Bij brief van 12 november 2015 is [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] door Het Friese Land op staande voet ontslagen. In de brief is daarvoor als reden gegeven dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft geweigerd in te gaan om het redelijke verzoek van haar leidinggevende voor een gesprek. Daarnaast heeft Het Friese Land te kennen gegeven geen vertrouwen meer te hebben in [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] als werknemer door haar acties daarna. Het Friese Land heeft in dat kader verwezen naar het e-mailbericht dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] op 10 november 2015 heeft gestuurd naar een aantal collega's en wijkteams over haar aanstaande vertrek.
2.17.
[verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft zich op 16 november 2015 beter gemeld.
2.18.
De gemachtigde van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft bij brief van 17 november 2015 aangegeven dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] zich niet kan verenigen met het ontslag op staande voet.

3.De verzoeken

In het incident
3.1.
[verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] verzoekt de kantonrechter, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Het Friese Land te veroordelen voor de duur van de procedure:
I.
a. tot betaling aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] van het verschuldigde loon ter hoogte van € 2.559,11 bruto per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, vanaf 12 november 2015 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
b. tot verstrekking aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] van de salarisspecificaties vanaf 12 november 2015, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag, voor elke dag dat Het Friese Land niet voldoet aan de beschikking;
c. tot betaling aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] van de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] toekomende loon;
d. tot betaling aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] van de buitengerechtelijke incassokosten;
e. tot betaling aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] van de wettelijke rente over de hierboven genoemde kosten vanaf het moment van opeisbaarheid tot het moment van algehele voldoening.
In de hoofdzaak
3.2.
[verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, binnen twee dagen na de in dezen te wijzen beschikking:
II.
Primair:
a. het ontslag op staande voet te vernietigen;
b. Het Friese Land te veroordelen tot toelating van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] tot de werkvloer ten behoeve van het verrichten van de gebruikelijke werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag, voor elke dag dat Het Friese Land in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
c. Het Friese Land te veroordelen tot betaling aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW;
d. Het Friese Land te veroordelen tot loondoorbetaling aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] vanaf de datum van het gegeven ontslag;
e. Het Friese Land te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het hierboven genoemd bedrag, gerekend vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening van de vordering.
Subsidiair:
a. Het Friese Land te veroordelen tot betaling aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW ter hoogte van € 4.145,00;
b. Het Friese Land te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen ex artikel 7:677 lid 2 jo. lid 3 sub b BW, zijnde een bedrag van € 7.677,00;
c. Het Friese Land te veroordelen tot verstrekking van de salarisspecificaties vanaf 12 november 2015, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag voor elke dag dat Het Friese Land niet voldoet aan de beschikking;
d. Het Friese Land te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
e. Het Friese Land te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hierboven genoemde kosten vanaf het moment van de opeisbaarheid tot het moment van algehele voldoening.
III.
Primair en subsidiair
Het Friese Land te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de in dezen te wijzen beschikking.
3.3.
Aan haar primaire verzoek heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] - samengevat - ten grondslag gelegd dat het op 12 november 2015 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Daartoe voert zij aan dat er in de gegeven omstandigheden geen sprake was van een dringende reden voor ontslag, althans dat dit ontslag niet onverwijld is gegeven. Het Friese Land maakt haar het verwijt dat zij, ondanks meerdere uitnodigingen daartoe, niet is verschenen op een gesprek met haar leidinggevende en dat dit als werkweigering moet worden beschouwd. Van werkweigering is volgens [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] echter geen sprake, omdat dan sprake moet zijn van een hardnekkige weigering om aan redelijke bevelen of opdrachten van de werkgever te voldoen. Daarvan is in dit geval geen sprake, reeds omdat de uitnodiging voor het gesprek op 12 november 2015 geen redelijk bevel was. [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] wijst er in dit kader op dat zij eind september 2015 een positief persoonlijk ontwikkelingsgesprek heeft gehad met [A] en dat in dat kader met haar geen verbetertraject is afgesproken. De uitnodiging vlak daarna voor een gesprek over een door haar te volgen verbetertraject, terwijl daarover niet met haar is gecommuniceerd, kan dan ook niet worden beschouwd als een redelijk dienstbevel. Bovendien is geen sprake van een hardnekkige weigering. [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] is slechts eenmaal niet verschenen bij een gesprek, waartoe zij voorafgaand gegronde redenen heeft aangevoerd. Ook heeft zij bij herhaling aangegeven bereid te zijn om het gesprek met [A] in een andere setting aan te gaan. Verder is [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] van mening dat ontslag op staande voet in dit geval een te zware sanctie is. Het Friese Land had als goed werkgever moeten volstaan met een minder vergaande sanctie zoals een waarschuwing. Hier komt nog bij dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] zich op 11 november 2015 ziek heeft gemeld. Deze ziekmelding is door Het Friese Land niet in behandeling genomen vanwege het ontslag op staande voet. Het is echter niet aan Het Friese land om een oordeel te geven over de arbeids(on)geschiktheid van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] , maar aan de bedrijfsarts. Haar ziekmelding brengt mee dat zij niet verplicht was om op 12 november 2015 te verschijnen op het gesprek. Ook om die reden is het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Subsidiair doet [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] het verzoek om ten laste van Het Friese Land een billijke vergoeding toe te kennen op grond van artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat er geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, en het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Het Friese Land heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] in het incident en de hoofdzaak, met veroordeling van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] in de kosten van het geding. Samengevat betoogt Het Friese Land dat het ontslag op staande voet stand houdt en dat er geen plaats is voor enige vergoeding aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] . Het Friese Land voert daartoe aan dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] hardnekkig heeft geweigerd te voldoen aan de redelijke opdracht om te verschijnen op een gesprek met haar leidinggevende na het incident tijdens het driehoeksoverleg op 2 november 2015. Hoewel [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] er meerdere malen op is gewezen dat zij aan deze opdracht diende te voldoen en is gewaarschuwd dat bij weigering ontslag op staande voet zou volgen, heeft zij er welbewust voor gekozen om in haar weigering te volharden. Door deze onwrikbare houding kon het Friese Land niet volstaan met een lichtere sanctie, maar was zij genoodzaakt over te gaan tot ontslag op staande voet. Daar komt nog bij dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] tot tweemaal toe haar collega’s heeft betrokken in het conflict dat zij ervoer met Het Friese Land. In de aan hen gezonden e-mailberichten geeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] niet alleen een verkeerde voorstelling van zaken over de werkweigering, maar maakt zij ook [A] zwart met de suggestie dat deze zou hebben toegewerkt naar haar ontslag. [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft daarmee bewust de positie van [A] en haar draagvlak onder collega’s trachten te ondermijnen. Door deze handelswijze is het vertrouwen dat Het Friese Land in [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] stelde, geheel verdwenen. Er is volgens Het Friese Land dan ook sprake van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, zodat de verzoeken van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] moeten worden afgewezen. Dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] zich daags voor het gesprek van 12 november 2015 ziek heeft gemeld, maakt dit niet anders. Uit haar e-mailberichten blijkt zonneklaar dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] hoe dan ook niet van plan was om op het gesprek met [A] te komen.
4.2.
Door Het Friese Land is op de voet van artikel 7:671b BW het (tegen)verzoek ingediend om bij beschikking de arbeidsovereenkomst met [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] op zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:671 lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e dan wel g, BW, zonder enige (billijke) vergoeding en met veroordeling van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] in de proceskosten. Het verzoek is voorwaardelijk, namelijk voor het geval het op 12 november 2015 gegeven ontslag op staande voet vernietigd wordt. Aan dit verzoek legt Het Friese Land ten grondslag dat sprake is van - kort gezegd - verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] en een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van Het Friese Land in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing wordt verwezen naar het feitencomplex dat heeft geleid tot het ontslag op staande voet.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het door Het Friese Land aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of de werkgever moet worden veroordeeld tot wedertewerkstelling en doorbetaling van loon dan wel of aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] een billijke vergoeding moet worden toegekend.
5.2.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op dit artikel kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer. Op grond van artikel 7:671 lid 1, onderdeel c, BW geldt die eis niet wanneer de opzegging geschiedt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW, waarin is bepaald dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
5.3.
Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ingevolge het tweede lid onder j van dit artikel zullen dringende redenen onder andere aanwezig geacht kunnen worden wanneer de werknemer hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de werkgever verstrekt.
5.4.
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dient de kantonrechter naar vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking te nemen. Hij moet hierbij de aard en de ernst van de aangevoerde dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Gegeven die maatstaf wordt als volgt overwogen.
5.5.
Aan het aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] gegeven ontslag op staande voet is ten grondslag gelegd dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] zich schuldig heeft gemaakt aan werkweigering doordat zij ondanks meerdere verzoeken en waarschuwingen heeft volhard in haar weigering om gehoor te geven aan de uitnodiging voor een gesprek met haar leidinggevende en daarnaast dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] door haar acties, en dan met name de wijze waarop zij collega’s deelgenoot heeft gemaakt van het door haar ervaren conflict met [A] , een ernstig verstoorde arbeidsverhouding heeft gecreëerd.
5.6.
Uit het feitenrelaas en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, volgt dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] tijdens een overleg op 2 november 2015 op geëmotioneerde wijze kritiek heeft geuit op (onder meer) haar leidinggevende [A] en de gang van zaken binnen Het Friese Land en dat [A] daarover met haar in gesprek wilde gaan Dit is naar het oordeel van de kantonrechter een redelijk verzoek dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] niet had mogen weigeren. Naast het feit dat de werkgever altijd kan bepalen of zij met een werknemer in gesprek wil gaan over een bepaald onderwerp, bestond er in dit geval ook daadwerkelijk een concrete aanleiding voor het houden van een gesprek met [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] . Dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] ondanks diverse verzoeken en waarschuwingen hardnekkig heeft geweigerd om over het gebeuren tijdens het driehoeksoverleg op 2 november 2015 in gesprek te gaan met [A] valt haar dan ook te verwijten. De kantonrechter acht dit verwijt mede aan de hand van hetgeen [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] daarover tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht in de gegeven omstandigheden echter niet zo ernstig dat dit de vergaande maatregel van ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat Het Friese Land redelijkerwijs eerst een minder vergaande sanctie had kunnen opleggen, zoals een schorsing of het stopzetten van loonbetaling, hetgeen nimmer heeft plaatsgevonden. Dat geldt ook als [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] al meermalen voor de gevolgen van haar weigering om in gesprek te gaan met [A] was gewaarschuwd. De kantonrechter is - gelet hierop - van oordeel dat het besluit van Het Friese Land om [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] ontslag op staande voet te geven vooralsnog een te zware sanctie is. Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet op deze grond dan ook niet rechtsgeldig.
5.7.
Het Friese Land heeft het ontslag op staande voet niet alleen gegrond op verwijtbaar handelen van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] , maar ook op een verstoorde arbeidsverhouding. Niet gesteld noch gebleken is echter dat ten tijde van het ontslag op staande voet sprake is geweest van een zodanig aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] te verwijten onherstelbare vertrouwensbreuk dat die de ultieme sanctie van ontslag op staande voet rechtvaardigt. Ook deze ontslaggrond houdt derhalve geen stand. De vraag of het ontslag op staande voet al dan niet onverwijld is gegeven en of [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] ten tijde van dit ontslag daadwerkelijk ziek was, behoeft tegen deze achtergrond geen bespreking meer.
5.8.
Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, zal het verzoek van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] om vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging van de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
5.9.
Wat betreft de verzochte wedertewerkstelling overweegt de kantonrechter dat, zoals hierna zal blijken, het tegenverzoek van Het Friese Land zal worden toegewezen en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2016 zal worden ontbonden. Gelet hierop heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] geen belang meer bij wedertewerkstelling. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
5.10.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] recht op loon. Het verzoek van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] tot loondoorbetaling zal daarom worden toegewezen tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ook de verzochte wettelijke rente zal als onvoldoende weersproken worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.
5.11.
Nu de primair gevraagde vernietiging van het ontslag op staande voet wordt toegewezen, is geen plaats voor toewijzing van de door [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] verzochte billijke vergoeding. Daartoe wordt overwogen dat artikel 7:681 BW het maken van een keuze tussen vernietiging van de opzegging en toekenning van een billijke vergoeding voorschrijft. Cumulatie daarvan is derhalve niet mogelijk. Het verzoek van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] tot betaling van een billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen.
5.12.
Nu aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] geen billijke vergoeding wordt toegekend, begrijpt de kantonrechter het (subsidiaire) verzoek van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] aldus dat zij in dat geval verzoekt om vaststelling en toekenning van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW. Nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is geoordeeld, is voor toewijzing van dit verzoek echter geen plaats. Dat verzoek wordt dan ook afgewezen.
5.13.
Ingevolge artikel 7:626 BW dient loonbetaling in beginsel vergezeld te gaan van het overhandigen van een specificatie aan de werknemer. Het subsidiaire verzoek strekkende tot afgifte van de salarisspecificaties vanaf 12 november 2015 over het nog te betalen loon zal daarom worden toegewezen. Hierbij zal geen dwangsom opgelegd worden, nu Het Friese Land ter zitting heeft toegezegd de salarisspecificaties te zullen verstrekken en de kantonrechter geen aanleiding heeft eraan te twijfelen dat Het Friese Land haar toezegging gestand zal doen.
5.14.
[verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en ter zake daarvan verzocht om toekenning van een bedrag. [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft die kosten niet gespecificeerd terwijl evenmin is gebleken dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De kantonrechter zal het betreffende verzoek dan ook afwijzen.
5.15.
Het Friese Land zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] worden vastgesteld op :
- griffierecht: € 78,00
- salaris gemachtigde:
€ 400,00(2 punten x tarief € 200,00)
Totaal: € 478,00
5.16.
Als niet weersproken zal de kantonrechter de verzochte wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals in het dictum vermeld.
in het incident
5.17.
Nu in deze beschikking al een (finale) beslissing wordt gegeven inzake het verzoek in de hoofdzaak, is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding en het geding eindigt reeds met deze beschikking.
in het tegenverzoek:
5.18.
Nu aan de voorwaarde is voldaan waaronder Het Friese Land haar tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ingesteld, wordt thans toegekomen aan de vraag of er grond bestaat de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zoals door Het Friese Land is verzocht.
5.19.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden opgezegd indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of in de rede ligt. Die eisen gelden ingevolge artikel 7:671b lid 2, eerste volzin, BW ook voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. In artikel 7:669 lid 3 BW is (limitatief) omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Het Friese Land heeft haar verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst gebaseerd op twee gronden, te weten (ernstig) verwijtbaar handelen van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] (artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW) en een onherstelbare vertrouwensbreuk (artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW).
5.20.
De kantonrechter overweegt het volgende. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
5.21.
Verder stelt de kantonrechter vast dat [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] ter zitting heeft erkend dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van Het Friese Land in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook ziet [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] geen mogelijkheden meer voor herplaatsing.
5.22.
Nu [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, en partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW, en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer.
5.23.
Op de voet van artikel 7:671b lid 8 BW dient thans de ontbindingsdatum te worden vastgesteld. Ingevolgde dit artikellid bepaalt de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij (reguliere) opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van de periode gelegen tussen de ontvangst van het verzoek om ontbinding en de datum van de ontbindingsbeslissing in mindering mag worden gebracht, met dien verstande dat een termijn van tenminste een maand resteert. Gegeven dat kader en in aanmerking genomen dat in dit geval (zo blijkt uit de overgelegde arbeidsovereenkomst en de van toepassing zijnde CAO) een opzegtermijn van een maand geldt en opzegging per de eerste van de kalendermaand geschiedt, wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 maart 2016. Voor de goede orde wordt daarbij nog overwogen dat voormeld artikel weliswaar voorziet in de mogelijkheid het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op een eerder tijdstip, maar slechts in geval de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van de werknemer en daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter, gezien het hiervoor overwogene, geen sprake.
5.24.
Voor toekenning van een transitievergoeding aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] is, gelet op het bepaalde in artikel 7:673 lid 1 BW, geen plaats. De arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] en Het Friese Land heeft immers geen 24 maanden geduurd. Verder ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8 onder c BW is daarvoor alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat, zoals hiervoor onder 5.6. is overwogen, [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] kan worden verweten dat zij ondanks meerdere verzoeken en waarschuwingen niet is ingegaan op het redelijke verzoek om in gesprek te gaan met haar leidinggevende. Aldus heeft [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] in belangrijke mate bijgedragen aan de verstoring van de arbeidsrelatie. Ook weegt de kantonrechter mee dat sprake is van een zeer kort dienstverband.
5.25.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft aan Het Friese Land geen termijn te worden gegund om het verzoek in te trekken.
5.26.
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.Beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
6.1.
vernietigt het door Het Friese Land gegeven ontslag op staande voet van 12 november 2015;
6.2.
veroordeelt Het Friese Land tot betaling aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] van diens loon ten bedrage van
€ 2.559,11 bruto per maand vanaf 12 november 2015 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt (1 maart 2016), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata van de loonbetalingstermijnen tot de dag van volledige voldoening;
6.3.
veroordeelt Het Friese Land in de kosten van de procedure, tot aan deze beschikking aan de zijde van [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] vastgesteld op € 478,00, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking zijn voldaan;
6.4.
veroordeelt Het Friese Land tot afgifte aan [verzoekster en verweerster in het tegenverzoek] van de salarisspecificaties vanaf 12 november 2015;
6.5.
verklaart de veroordelingen onder 6.2. en 6.3. uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte;
in het incident:
6.7.
wijst af hetgeen is verzocht;
in het (voorwaardelijk) tegenverzoek:
6.8.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per1 maart 2016;
6.9.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016 door
mr. R. Giltay, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c 413