1.) [benadeelde] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 18/740060-15 onder 2. subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat op basis van de stukken niet vastgesteld kan worden dat verdachte verantwoordelijk is geweest voor de schade aan de auto van de benadeelde partij [benadeelde] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen nu verdachte niet betrokken is geweest bij het veroorzaken van de schade aan de auto van de benadeelde partij [benadeelde] .
Het oordeel van de rechtbank
In beginsel is voor het aannemen van aansprakelijkheid (uit hoofde van een onrechtmatige daad) vereist dat tussen de daad en de geleden schade een conditio sine qua non verband bestaat. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak een conditio sine qua non-verband ontbreekt, nu de rechtbank uit het dossier afleidt dat het niet verdachte is geweest die schade heeft veroorzaakt aan de auto van de benadeelde partij, maar dat Eritreeërs dit hebben gedaan.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat zich gevallen van meervoudige veroorzaking kunnen voordoen waarbij het ontbreken van conditio sine qua non-verband niet steeds een beletsel vormt voor het aannemen van aansprakelijkheid. In de onderhavige zaak is het de vraag of de aanval van Eritreeërs op de auto van [benadeelde] is te beschouwen als een verwezenlijking van het gevaar met het oog waarop het steken en snijden op het lichaam van een aantal Eritreeërs en het vervolgens in gebruik nemen van de auto van [benadeelde] had moeten worden vermeden.
Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Immers, verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een aantal Eritreeërs aangevallen, waarbij zij met een mes hebben gestoken en gesneden. Vervolgens heeft een woedende menigte Eritreeërs bewapend met stokken en fietsen de aanval op verdachte en diens medeverdachte geopend.
Hierdoor zijn verdachte en diens medeverdachte in de auto van een willekeurige voorbijganger gestapt, waarna de auto vervolgens doelwit werd van de woedende groep Eritreeërs. Volgens de rechtbank was deze reactie van de Eritreeërs voorzienbaar voor verdachte en diens medeverdachte en heeft het in hun risicosfeer gelegen dat de auto van [benadeelde] vervolgens het doelwit werd van de Eritreeërs en daardoor beschadigd is geraakt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en op grond van het voorgaande in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank zal daarbij geen vervangende jeugddetentie bepalen.
2.) [benadeelde] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 18/740044-15 onder 3. primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu verdachte van het deel van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken waarop de vordering betrekking heeft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gebracht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal daarbij geen vervangende jeugddetentie bepalen.
3.) [slachtoffer 6] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 18/740044-15 onder 3. primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu verdachte van het deel van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken waarop de vordering betrekking heeft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gebracht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat uit het voegingsformulier van de benadeelde partij blijkt dat de auto aan zijn vader toebehoort en dat de schade door de benadeelde partij aan zijn vader is vergoed. De vraag is of de vordering die is ingediend door [slachtoffer 6] ten aanzien van de schade aan de auto van zijn vader, voor toewijzing in aanmerking komt.
Artikel 361 lid 2 onder b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk zal zijn in haar vordering indien aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Uit artikel 51f lid 1 Sv volgt dat degene die rechtsreeks schade heeft geleden door het strafbare feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer Hoge Raad 7 december 1993, NJ 1994, 244) blijkt dat het begrip 'rechtstreekse schade' vrij ruim wordt gehanteerd. De gevorderde schade komt voor vergoeding in aanmerking als de schade die is geleden in voldoende direct verband staat met het handelen van de verdachte. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schade die [slachtoffer 6] heeft geleden doordat hij de schade aan de auto aan zijn vader heeft vergoed, in een zodanig nauw verband staat met de door verdachte gepleegde openlijke geweldpleging, dat zij als een rechtstreeks gevolg van die openlijke geweldpleging dient te worden beschouwd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal daarbij geen vervangende jeugddetentie bepalen.
4.) [slachtoffer 6] heeft zich ten tweeden male voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 18/740044-15 onder 1. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu zij heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering ziet. Subsidiair heeft zij verzocht om de vordering aanzienlijk te matigen omdat verdachte nog minderjarig is en geen geld heeft.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank dient de benadeelde partij ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade (ad € 1.651,22) niet ontvankelijk te worden verklaard nu dat deel van de vordering betrekking heeft op de gevolgen van het onder 2. ten laste gelegde waarvan verdachte zal worden vrijgesproken.
Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naast de materiële schade heeft de benadeelde partij immateriële schade gevorderd ter hoogte van €
1.695,00. Uit de onderbouwing bij het voegingsformulier blijkt dat voornoemd schadebedrag hoofdzakelijk ziet op de gevolgen die het steken met het mes voor de benadeelde partij heeft gehad, meer specifiek van de poging tot doodslag. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Nu het gevorderde schadebedrag met name ziet op een feit waarvoor verdachte wordt vrijgesproken, is de rechtbank van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de schade te bepalen die is ontstaan uit het onder 1. ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.