RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zaak\rolnummer: 4378043 CV EXPL 15-10532
[eiser sub 1]en
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1],
eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie,
hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te noemen,
gemachtigde [gemachtigde], kantoorhoudende te [plaats 1],
[gedaagde sub 1]en
[gedaagde sub 2],
beide wonende te [woonplaats 2] aan de [straat],
gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie,
hierna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te noemen,
gemachtigde mr. D. Zonnebeld, kantoorhoudende te Groningen.
De procesgang blijkt uit het volgende:
- conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie
- conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie
- conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie
- conclusie van dupliek in reconventie
- akte uitlating [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben producties in het geding gebracht.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.
OVERWEGINGEN in conventie en in reconventie
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] huren vanaf 15 maart 2013 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] woonruimte aan de [straat] te [plaats 2].
1.2. Partijen zijn (in artikel 4.3 van het huurcontract) onder meer overeengekomen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehouden zijn om maandelijks aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te betalen:
( (kale) huurprijs € 650,00
( voorschot levering € 120,00
( inventaris € 55,00
( servicekosten
€ 5,00
In de artikelen 6.1, 6.2 en 6.3 zijn de posten levering, inventaris en servicekosten uitgewerkt.
1.3. Op 20 mei 2015 heeft de Huurcommissie uitspraak gedaan op het verzoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de eindafrekening van de kosten voor gas, water en licht en de overige servicekosten over de periode 15 maart 2013 tot 1 januari 2014 te beoordelen. De Huurcommissie heeft de betalingsverplichting ter zake vastgesteld op € 366,56. De uitspraak van de Huurcommissie is op 12 juni 2015 verzonden.
De vordering in conventie
2. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht wordt verklaard dat de eindafrekening over de periode 15 maart 2013 tot en met 31 december 2013 wordt vastgesteld op € 1.779,10;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld om ter zake van deze eindafrekening € 69,10 aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te voldoen,
een en ander met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3. Het bedrag van € 69,10 is als volgt opgebouwd:
-
eindafrekening servicekosten € 1.779,10
- betaald aan voorschot
€ 1.710,00-/-
De vordering in reconventie
4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht wordt verklaard dat de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verschuldigde betalingsverplichting voor de servicekosten over de periode 15 maart 2013 tot en met 31 december 2013 € 366,56 bedraagt;
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden veroordeeld om ter zake van deze eindafrekening binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te betalen € 1.352,15 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de conclusie van antwoord is genomen, dan wel vanaf de dag der verschuldigdheid, tot de dag der algehele voldoening,
een en ander met veroordeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot betaling van de proceskosten en € 75,00 aan nakosten.
5. Het bedrag van € 1.352,15 is als volgt opgebouwd:
-
servicekosten conform uitspraak Huurcommissie € 366,56
- betaald aan voorschot
€ 1.718,71-/-
6. Kort en goed verschillen partijen van mening over de hoogte van het bedrag dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] over de in het geding zijnde periode ter zake van servicekosten aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in rekening mogen brengen en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting van één van partijen.
7. Waar nodig zal hierna, bij de beoordeling, nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.
8. Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
9. In artikel 7:262 lid 1 BW is bepaald dat wanneer de Huurcommissie een uitspraak heeft gedaan, de huurder en de verhuurder worden geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij één van hen binnen acht weken na verzending van die uitspraak een beslissing van de kantonrechter heeft gevorderd over het punt waarover de Huurcommissie om een uitspraak was verzocht.
10. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben zich binnen genoemde periode van acht weken tot de kantonrechter gewend, zodat de fictieve wilsovereenstemming is komen te vervallen. Dit betekent dat de kantonrechter het geschil in volle omvang dient te beoordelen. Ondanks deze zelfstandige taak zal bij de beoordeling van het geschil als uitgangspunt worden genomen het voorbereidend onderzoek dat tijdens de procedure bij de Huurcommissie heeft plaatsgevonden.
11. Omdat de kantonrechter het geschil in volle omvang moet beoordelen, is de wijze waarop de procedure bij de Huurcommissie is gevoerd niet relevant. Daarom hoeft niet te worden ingegaan op de stellingen van partijen ter zake.
12. Voorts geldt ingevolge de heersende jurisprudentie dat een procespartij niet kan volstaan met een enkele verwijzing naar door hem in het geding gebrachte stukken, maar dient aan te geven welke stellingen hij op basis van die stukken inneemt en waar die stellingen in die stukken steun vinden of onderbouwd worden. Nu [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in hun dagvaarding niet aan deze verplichting hebben voldaan (zonder enige toelichting verwijzen zij in de dagvaarding voor wat betreft de door hen opgestelde afrekening van de servicekosten slechts naar productie 3), kunnen zij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] redelijkerwijs niet nadragen dat zij in hun conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie niet op de verschillende posten zijn ingegaan maar dat pas bij conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie hebben gedaan. Bovendien hadden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de mogelijkheid om daar in hun conclusie van dupliek in reconventie afdoende op te reageren. Het gaat immers niet alleen in conventie maar ook in reconventie om de posten waar [eiser sub 1] en [eiser sub 2] al dan niet bij wijze van servicekosten een vergoeding voor kunnen vragen.
13. Verder is niet relevant dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet hebben voldaan aan de bepaling in artikel 7:259 lid 2 BW om uiterlijk op 30 juni 2014 een eindafrekening over 2013 aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te verstrekken, nu de wetgever daar geen sanctie aan heeft verbonden.
14. Ook kan de verwijzing naar de artikelen 7:260 lid 3 BW en 18 lid 4 Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (kort gezegd: gebruikmaking van een voorgeschreven formulier) [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet baten, nu deze artikelen zien op de procedure bij de Huurcommissie en dus niet op die bij de kantonrechter.
15. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben in deze procedure als bijlage 3 bij de dagvaarding een opgave verstrekt van de kosten die zij bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in rekening wensen te brengen. Daarbij hebben zij een aantal facturen gevoegd.
16. De kantonrechter overweegt daarover allereerst dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] alleen servicekosten in rekening kunnen brengen die partijen zijn overeengekomen. Blijkens het huurcontract betreft dat - naast niet in het geding zijnde belastingen en andere heffingen - de volgende posten:
a) gasverbruik (inclusie vastrecht)
b) elektriciteitsverbuik (inclusief vastrecht)
c) watergebruik (inclusief vastrecht)
d) CAI
e) internet
f) 5% administratiekosten over de hierboven genoemde posten
g) gebruik inventaris
h) stoffering gemeenschappelijke ruimtes
i) stoffering appartement
j) onderhoud en huur van (indien aanwezig) cv installaties, zonneboiler, wtw units, gaskachels, geisers
k) gebruik van (indien aanwezig) wasmachines/drogers, stofzuiger, internet apparatuur, tv apparatuur
l) schoorsteenvegen
m) sleutelservice
n) schoonmaakkosten gemeenschappelijke ruimtes
o) energiekosten gemeenschappelijke ruimtes
p) toezicht conciërge
17. Waar [eiser sub 1] en [eiser sub 2] andere posten dan hiervoor hebben opgevoerd, komen deze dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. Daargelaten of dat überhaupt servicekosten als bedoeld in de wet zijn, betreft dat onder meer de posten installatie boiler, schilderwerk, klussenbedrijf ophangen, parkeerplekken en tuinonderhoud. Een boiler is weliswaar in de overeenkomst genoemd, maar overeengekomen is slechts het onderhoud en huur daarvan en dus niet de installatie. Verder komt schilderwerk in de woning op grond van het Besluit kleine herstellingen weliswaar voor rekening van de huurder, maar het gaat hier klaarblijkelijk niet om verfwerk tijdens de huur maar daaraan voorafgaand (toen het pand werd gerenoveerd). Dergelijke kosten kunnen sowieso niet bij wijze van servicekosten ten laste van de huurder worden gebracht.
17. Voorts geldt dat waar geclaimde servicekosten op zich wel zijn overeengekomen, deze slechts toewijsbaar zijn wanneer deze kosten (behoudens de administratiekosten) afdoende zijn onderbouwd. Waar de onderbouwing ontbreekt zal in beginsel worden aangesloten bij de beoordeling van de Huurcommissie. Op zich is namelijk niet in geschil dat zonder aanwezigheid van een deugdelijke onderbouwing de Huurcommissie de servicekosten redelijkerwijs heeft kunnen vaststellen op de door haar genoemde bedragen.
17. De door de Huurcommissie vastgestelde bedragen zijn:
gas € 185,68
elektriciteit € 119,81
water € 32,42
overige servicekosten (media, schoonmaken en roerende zaken)
€ 28,65
20. Ter zake van de
overeengekomenservicekosten waarvan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] middels overgelegde producties willen aantonen dat zij de door hen ter zake opgevoerde bedragen kunnen claimen, overweegt de kantonrechter als volgt.
21.Elektriciteit en gas
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] claimen voor het hele pand in totaal € 20.683,88 (€ 5.200,65 + € 10.238,11 + € 5.245,12) voor gas en elektriciteit. Ter onderbouwing daarvan verwijzen zij naar de overgelegde jaarafrekeningen van Essent over de periodes 2012/2013 en 2013/2014, waarbij zij hebben aangegeven dat zij deze hebben omgerekend naar 365 dagen. Het totaal van de jaarafrekeningen bedraagt € 18.882,04 (€ 13.478,85 + € 5.403,19). [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben niet aangegeven hoe de omrekening (de uitwerking van de omslag naar 365 dagen) van dit bedrag naar € 20.683,88 heeft plaatsgevonden. Verder hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onweersproken gesteld dat de opgevoerde kosten mede zien op de periode dat het pand werd gerenoveerd. Het hoeft naar het oordeel van de kantonrechter geen betoog dat de kosten in die periode niet aan de bewoners kunnen worden doorberekend. Omdat volstrekt onduidelijk is welk deel van de kosten op de renovatieperiode ziet en welk deel betrekking heeft op de periode dat het pand, na de renovatie, werd bewoond, kunnen de jaarafrekeningen van Essent gezien het voorgaande dan ook niet als een onderbouwing van de geclaimde energiekosten worden gezien. De kantonrechter volgt de Huurcommissie daarom in haar oordeel omtrent de hoogte van de bedragen ter zake gas en elektriciteit.
22.Water
De door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] overgelegde jaarafrekening van Waterbedrijf Groningen vermeldt hetzelfde bedrag voor het waterverbruik als dat zij ter zake hebben opgevoerd, namelijk € 464,24. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aangegeven dat dit bedrag naar hun mening redelijk is. Gezien het aantal huurders (26) komt dat per huurder neer op een bedrag op jaarbasis van € 17,86. Gezien de datum waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het pand zijn gaan wonen, bedraagt hun bijdrage voor het waterverbruik (€ 17,86 : 12 x 917/31 =) € 14,21.
23.Inventaris
In artikel 6.2 van de huurovereenkomst is bepaald dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vergoeding kunnen vragen voor het gebruik van de inventaris en verzorgde diensten. Krachtens dat artikel gaat het om:
1. gebruik inventaris
2. stoffering gemeenschappelijke ruimtes
3. stoffering appartement
4. onderhoud en huur van (indien aanwezig) cv installaties, zonneboiler, wtw units, gaskachels, geisers
5. gebruik van (indien aanwezig) wasmachines/drogers, stofzuiger, internet apparatuur, tv apparatuur
6. schoorsteenvegen
7. sleutelservice
Naar het oordeel is van de kantonrechter is de omschrijving “gebruik inventaris” veel te algemeen om daar naar eigen inzicht (door [eiser sub 1] en [eiser sub 2]) allerlei posten onder te kunnen scharen, zoals bijvoorbeeld (en dus niet uitputtend) bloembakken en toiletborstels. Een huurder - en dus ook [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] - moet namelijk voordat het huurcontract wordt getekend weten voor welke posten een vergoeding kan worden gevraagd. Om met vrucht aanspraak te kunnen maken op vergoeding van bepaalde kosten hadden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vooraf duidelijk moeten aangeven wat onder het begrip inventaris valt. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen weliswaar dat tijdens de bezichtiging met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door het pand is gelopen en dat toen is getoond en gezegd wat daaronder valt, maar de kantonrechter passeert deze stelling, nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deze gemotiveerd hebben weersproken en een nadere onderbouwing door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ontbreekt.
Dit betekent dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] alleen een vergoeding kunnen vragen voor de onder 2 tot en met 7 genoemde posten, mits voldoende onderbouwd. Voor zover geclaimd en voorzien van een onderbouwing gaat het om het volgende.
Voor wat betreft de post(en)
stoffering(2. en 3.) hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] allereerst een bedrag van € 17.894,00 opgevoerd ter zake van vloerbedekking. Middels de in dit verband overgelegde factuur (genummerd 18) hebben zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij dit bedrag daadwerkelijk aan vloerbedekking hebben besteed. Afschrijving over een periode van 5 jaren, zoals [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gedaan, acht de kantonrechter redelijk. Per jaar kan daarom in totaal € 3.578,80 in rekening worden gebracht. Gelet op het aantal huurders (26) komt dat per huurder neer op een bedrag op jaarbasis van € 137,65. Gezien de datum waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het pand zijn gaan wonen, bedraagt hun bijdrage aan de vloerbedekking (€ 137,65 : 12 x 917/31 =) € 109,53.
Verder noemen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] diverse bedragen voor laminaat/ondervloer. Daarbij zijn zij uitgegaan van een bedrag van € 25,00 per m2. Volgens hen is deze vierkante meterprijs gebaseerd op eerdere uitspraken van de Huurcommissie. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dat gemotiveerd betwist. Omdat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] deze stelling niet nader hebben onderbouwd, zal daaraan voorbij worden gegaan. Nu zij bovendien niets hebben aangevoerd of overgelegd op grond waarvan de waarde van het laminaat en de ondervloer kan worden bepaald of geschat, kan voor wat betreft de betalingsverplichting van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met deze post geen rekening worden gehouden.
Ter zake van de post
wasmachine(5.) voeren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een bedrag van € 1.796,94 op, maar de factuur die zij in dit verband hebben overgelegd (genummerd 9) vermeldt slechts een bedrag van € 598,98. Een hoger bedrag kunnen zij dan ook niet aan hun aanspraak ten grondslag leggen. Ook in dit geval acht de kantonrechter afschrijving over een periode van 5 jaren, zoals [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gedaan, redelijk. Afschrijving over deze periode levert een bedrag op van € 119,80 per jaar. Gezien het aantal huurders (26) komt dat per huurder neer op een bedrag op jaarbasis van € 4,61. Gezien de datum waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het pand zijn gaan wonen, bedraagt hun bijdrage voor de wasmachine (€ 4,61 : 12 x 917/31 =) € 3,67.
Verder hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ter zake van
telefonie en internet(5.) een bedrag van € 1.020,01 (€ 718,40 + € 301,61) opgevoerd. Ter onderbouwing van dat bedrag hebben zij een overzicht in het geding gebracht van de kosten die zij volgens hen aan Ziggo hebben betaald. Weliswaar zijn ter zake geen facturen overgelegd, maar nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet hebben betwist dat telefonie en internet door Ziggo werd geleverd en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het bedrag van € 1.020,01 op zich niet (voldoende) hebben betwist, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van dat bedrag. Dit bedrag moet worden gedeeld door de 26 bewoners. Voor elke bewoner is dat dus € 39,23 op jaarbasis. Gezien de datum waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het pand zijn gaan wonen, bedraagt hun bijdrage aan de kosten voor Ziggo (€ 39,23 : 12 x 917/31 =) € 31,22.
De TP-link Switch ad € 91,38 maakt, zo begrijpt de kantonrechter, eveneens deel uit van de post internet en is onderbouwd met een factuur (met nummer 22) ter hoogte van dit bedrag. Dat bedrag komt daarom eveneens voor vergoeding in aanmerking. Ook hier geldt dat de gedane afschrijving over een periode van 5 jaren redelijk wordt geacht. Afschrijving over deze periode levert een bedrag op van € 18,28 per jaar. Gelet op het aantal huurders (26) komt dat per huurder neer op een bedrag op jaarbasis van € 0,70. Gezien de datum waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het pand zijn gaan wonen, bedraagt hun bijdrage aan de TP-link Switch (€ 0,70 : 12 x 917/31 =) € 0,56.
Tot slot de post
sleutelservice(7.). [eiser sub 1] en [eiser sub 2] maken - kennelijk onder deze noemer - aanspraak op een bedrag van € 755,00 ter zake van “sluitplan 1 extra sleutel” en verwijzen ter zake naar hun productie met nummer 20. Dat betreft een factuur van 24 oktober 2012 waarop één sleutel met een kostenpost van € 24,00 vermeld staat. Daarop is met de pen bijgeschreven “€ 24 x 26 + 21% = € 755”. Kennelijk willen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daarmee aangeven dat zij 26 sleutels hebben laten maken en dat elke sleutel € 24,00 + BTW kost. Niet blijkt daaruit of anderszins evenwel dat er daadwerkelijk € 755,00 aan sleutels is uitgegeven. Voorts gaat het gezien de factuurdatum (24 oktober 2012) klaarblijkelijk om sleutels die zijn gemaakt vóór de ingangsdata van de verschillende huurovereenkomsten (tijdens de renovatie) en bij aanvang van de huur aan de bewoners zijn verstrekt. Dit zijn daarom kosten die voor rekening van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] komen, zodat deze kosten niet bij wijze van servicekosten aan de bewoners (waaronder [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]) kunnen worden doorberekend.
24.Schoonmaakkosten
Aan schoonmaakkosten claimen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een bedrag van € 1.040,00 op jaarbasis. Overeengekomen is de schoonmaak van de algemene ruimten. De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat uit de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] overgelegde factuur (nummer 21), waarop genoemd bedrag staat vermeld, niet valt af te leiden dat deze kosten betrekking hebben op hun woonruimte, snijdt dan ook geen hout. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben voorts onvoldoende gesteld om eraan te kunnen twijfelen dat dit bedrag daadwerkelijk door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is betaald, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat betaling heeft plaatsgevonden. Het bedrag van € 1.040,00 komt daarom voor vergoeding in aanmerking. Dit bedrag moet worden gedeeld door de 26 bewoners. Voor elke bewoner is dat dus € 40,00 op jaarbasis. Gezien de datum waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het pand zijn gaan wonen, bedraagt hun bijdrage aan de schoonmaakkosten (€ 40,00 : 12 x 917/31 =) € 31,83.
25.Administratiekosten
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] maken aanspraak op 5% aan administratiekosten over alle servicekosten. Hoewel partijen alleen 5% administratiekosten zijn overeengekomen over (het voorschot voor) de posten gas, elektriciteit, water, CAI en internet, acht de kantonrechter het redelijk dat ook over de overige posten administratiekosten worden berekend. Het vaste beleid van de Huurcommissie (zie het Beleidsboek nutsvoorzieningen en servicekosten, versie 1 februari 2016, van de Huurcommissie dat op het internet is te vinden) is namelijk dat administratiekosten niet overeengekomen hoeven te zijn. De Huurcommissie hanteert voor gaslevering maximaal 2% en voor overige posten maximaal 5%. De kantonrechter conformeert zich in dit geschil aan dat beleid en zal de administratiekosten dan ook dienovereenkomstig vaststellen.
26. Op grond van het voorgaande berekent de kantonrechter de betalingsverplichting van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over de periode 15 maart 2013 tot en met 31 december 2013 als volgt:
Gas (conform berekening Huurcommissie) € 185,68
Elektriciteit (conform berekening Huurcommissie) € 119,81
Water € 14,21
Inventaris 1) stoffering (vloerbedekking) € 109,53
2) wasmachine € 3,67
3) telefonie en internet (Ziggo) € 31,22
4) TP-link Switch
€ 0,56
€ 144,97
Schoonmaak € 31,83
Administratiekosten 1) 2% over gaslevering € 3,71
2) 5% over de overige posten
€ 15,54
€ 19,25
€ 515,75.
27. Voor wat betreft de betaalde voorschotten in deze periode noemen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een bedrag van € 1.710,00. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is dat € 1.718,71. De kantonrechter zal van dit laatste bedrag uitgaan, nu dit in overeenstemming is met de in het geding zijnde periode en voorschotten (917/31 maanden x € 180,00).
27. Nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] € 1.718,71 aan voorschotten hebben betaald terwijl hun betalingsverplichting € 515,75 bedraagt, kunnen zij aanspraak maken op terugbetaling van het verschil tussen deze bedragen, namelijk € 1.202,96. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen. De daarover gevorderde rente is eveneens toewijsbaar.
27. Een verklaring voor recht leent zich naar haar aard niet voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat de vordering op dit punt zal worden afgewezen. Voor het overige is de vordering ter zake wel toewijsbaar.
27. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zullen, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten alsmede in de mede gevorderde, als redelijk beoordeelde nakosten. Omdat de stellingen en vorderingen in reconventie rechtstreeks voortvloeien uit het verweer in conventie, zullen de processuele handelingen in reconventie niet afzonderlijk worden beloond. De proceskosten zullen worden gerelateerd aan het bedrag dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dienen te betalen.
BESLISSING
in conventie en in reconventie
1. verklaart voor recht dat de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verschuldigde betalingsverplichting voor de servicekosten over de periode 15 maart 2013 tot en met 31 december 2013 € 515,75 bedraagt;
2. veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te betalen een bedrag van € 1.202,96 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 200,00 voor salaris van de gemachtigde, alsmede in de nakosten, die worden begroot op een bedrag van € 75,00;
4. verklaart de veroordelingen sub 2 en 3 uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en op 6 juli 2016 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.