Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 3],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 november 2015
- het proces-verbaal van comparitie van 7 juli 2015
- de conclusie van antwoord in reconventie.
2.De feiten
- een legaat aan [eisers] van alle aandelen, of certificaten daarvan, in [vennootschap] ;
- enkele, later vervallen, legaten aan [gedaagde 1] ;
- een legaat aan [gedaagde 2] van alle goederen die zij zal verkiezen (met uitzondering van de gelegateerde goederen), tegen inbreng van de waarde daarvan;
- een legaat aan [gedaagde 2] van vruchtgebruik van de zuivere nalatenschap.
Onder last van (onder meer) deze legaten heeft erflater tot zijn erfgenamen benoemd: [gedaagde 2] voor 1/100e gedeelte en [eisers] tezamen en voor gelijke delen voor 99/100e gedeelte. Voorts heeft erflater [gedaagde 2] tot executeur benoemd.
- een levenslange periodieke uitkering van € 1.000,-- per maand;
- een bedrag in contanten ter grootte van de vordering die de vennootschap op erflater en/of [gedaagde 1] zou hebben.
€ 1.000,-- per maand door [eisers] voor een evenredig deel aan [gedaagde 1] verschuldigd zal zijn. Ten aanzien van de vakantiewoning is een recht van eerste koop ten gunste van [eisers] opgenomen.
3.De vordering in conventie
primair:
4.De vordering in reconventie
5.Het geschil en de beoordeling daarvan
De 1.000 euro per maand is overigens iets waar wij niet aan zullen komen en ook zullen respecteren.” Op dat moment stond de vennootschap al onder bijzonder beheer van de bank en verkeerde de vennootschap dus toen al in economisch zwaar weer. De regeling maakte het mogelijk voor [eisers] om vrijelijk over het bedrijfspand te beschikken, zodat het geen pas geeft om op grond van diezelfde financiële redenen ook verval of wijziging van het legaat van de levenslange periodieke uitkering te vorderen. Volgens [gedaagde 1] zijn de bewoordingen van de testamenten duidelijk en was het de bedoeling van erflater om [gedaagde 1] verzorgd achter te laten. Nergens is een aanwijzing te vinden dat de levenslange periodieke uitkering afhankelijk zou zijn van de bedrijfsresultaten van de vennootschap. [gedaagde 1] heeft ook geen invloed kunnen uitoefenen op de bedrijfsvoering van de vennootschap, terwijl aan [eisers] alle macht over de vennootschap toekwam. Verder stelt [gedaagde 1] zich op het standpunt dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:123 BW. Het legaat geeft [gedaagde 1] een ongeclausuleerd recht op een levenslange periodieke uitkering. Met zich wijzigende economische omstandigheden moet erflater, als ondernemer, genoegzaam bekend zijn geweest. Tot slot weerspreekt [gedaagde 1] dat [eisers] niet in staat is om de levenslange periodieke uitkering uit haar eigen vermogen te voldoen. [eisers] heeft, elk met zijn of haar partners, een inkomen uit dienstbetrekking respectievelijk een uitkering. Daarnaast verkrijgt [eisers] huurinkomsten uit het bedrijfspand te [vestigingsplaats] - waarbij [gedaagde 1] opmerkt dat zijzelf op basis van het vruchtgebruik circa € 15.000,-- netto per jaar ontving - dan wel kan [eisers] dat bedrijfspand te gelde maken om aan de betalingsverplichtingen jegens [gedaagde 1] te voldoen. In elk geval moet [eiser 2] blijkens zijn eigen overzicht, dat ter gelegenheid van het kort geding is ingebracht, in staat worden geacht om zijn deel te betalen. Tot slot voert [gedaagde 1] aan dat zij bij toewijzing van de vordering zou terugvallen op een pensioen van € 455,--, zijnde 1/6e deel van de oorspronkelijk door erflater in zijn testamenten getroffen nabestaandenvoorzieningen, waarvan [gedaagde 1] op haar beurt niet kan rondkomen.