ECLI:NL:RBNNE:2017:1010

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
18/076465-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in Groningen

Op 17 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 17 januari 2014, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen drie slachtoffers op de openbare weg in Groningen. De verdachte, geboren in 1981, was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Wierts. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

De tenlastelegging omvatte het duwen, stompen en slaan van de slachtoffers, waarbij de rechtbank verschillende getuigenverklaringen heeft beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een ruzie waarbij zowel de verdachte als de slachtoffers geweldshandelingen hebben verricht. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat er geen overtuigend bewijs was voor een noodweersituatie.

De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde bewezen kon worden, en dat de verdachte strafbaar was. Bij de strafbepaling hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en het tijdsverloop sinds het incident. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank benadrukte dat dergelijk geweld op de openbare weg gevoelens van onveiligheid teweegbrengt en dat de verdachte verantwoordelijk was voor zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/076465-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 maart 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Wierts, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2014 te Groningen met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] , welk geweld bestond uit
- het duwen en/of stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van
die [slachtoffer1] en/of
- het duwen en/of stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van
die [slachtoffer2] en/of
- het duwen en/of stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van
die [slachtoffer3] .

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat op grond van de verklaringen van onder meer [getuige] ,
[getuige] en [getuige] kan worden bewezen dat er sprake was een ruzie waarbij ook door de broers [achternaam verdachte] is geduwd, gestompt en/of geslagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde heeft ontkend. Er zijn veel verschillende verklaringen in het dossier en het is onduidelijk wat er nu precies is gebeurd en wie met de ruzie is begonnen. De raadsvrouw is van mening dat de broers [achternaam slachtoffers] niet de waarheid hebben verklaard. Het is juist verdachte die werd aangevallen en die zich moest verdedigen. Tevens is er geen sprake van "in vereniging plegen" nu er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
De raadsvrouw is dan ook van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 januari 2014, opgenomen op pagina 53 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01KF-2014043422 d.d. 7 augustus 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer1] , zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 17 januari 2014 kwam ik bij de moskee aan de [straatnaam] te Groningen. Ik zag [naam] en ik voelde een stoot met kracht tegen mijn gezicht. Ik voelde dat hij met een gebalde vuist sloeg. Later voelde ik dat ik duizelig was. Vervolgens zag ik dat mijn broertje ook werd geslagen door [naam] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 januari 2014, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer2] , zakelijk weergegeven:
Op 17 januari 2014 was ik samen met mijn broer [slachtoffer1] bij de Moskee aan de [straatnaam] te Groningen. Ik zag dat [naam] mijn broer een stoot gaf op zijn rechterkant van zijn gezicht. Hij deed dit met zijn vuist. Hierop heb ik [naam] weggeduwd. Ik zag dat [naam] op mij afkwam en ik zag en voelde dat [naam] mij twee vuistslagen gaf. Een vuistslag kwam op mijn linkeroor terecht en een vuistslag kwam ergens op mijn hoofd terecht. Ik voelde dat de vuistslag op mijn oor pijn deed. Vervolgens heeft [verdachte] mij nog een vuistslag op mijn gezicht gegeven en heeft hij mijn broer ook nog geslagen. Ik zag dat mijn broer door [naam] en [verdachte] werd geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 januari 2014, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer3] , zakelijk weergegeven:
Eerst kwam [naam] voor mij staan en pakte me bij de kraag. Hij gaf mij direct met zijn vuist een harde vuistslag tegen mijn linkeroog.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 mei 2014, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
[verdachte] , [naam] , [slachtoffer1] en [slachtoffer2] hebben met elkaar gevochten. Er is over en weer geslagen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 18 juni 2014, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Er is over en weer geslagen door zowel de kale mannen als [slachtoffer1] en zijn broertje.
6. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 28 juni 2016, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Ik kwam op 17 januari 2014 uit de moskee. Ik zag twee families die aan het ruzie maken waren. Ze sloegen elkaar met de handen. Ze vochten met elkaar. De twee broers vochten met de andere groep. De vechtpartij vond plaats voor de hoofdingang van de moskee aan de [straatnaam] , op straat. Beide groepen wilden niet weg gaan, ze wilden elkaar steeds weer aanvallen. Ze bleven doorvechten.
7. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 8 juni 2016, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Het kwam niet van één kant. Zij waren over en weer aan het vechten.
8. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 9 juni 2016, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Bij de vechtpartij waren [naam] en [verdachte] en [slachtoffer3] betrokken. Er werd gevochten met de handen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is geweest van een ruzie op de openbare weg, waarbij zowel door de broers [achternaam verdachte] als door de broers [achternaam slachtoffers] geweldshandelingen zijn verricht. Dat uit de bewijsmiddelen en de stukken in het dossier niet is af te leiden wie er met de ruzies is begonnen doet hier niets aan af. Blijkens de bewijsmiddelen heeft verdachte nauw en bewust met zijn mededader samengewerkt en is zijn bijdrage van voldoende gewicht geweest om ten aanzien van hem te kunnen spreken van het "in vereniging" plegen van het geweld. Het ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 januari 2014 te Groningen op de openbare weg, de [straatnaam] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en [slachtoffer3] , welk geweld bestond uit
- het duwen en stompen en slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer1] en
- het duwen en stompen en slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer2] en
- het duwen en stompen en slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer3] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Verdachte is aangevallen en hij moest zich verdedigen. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de raadsvrouw niet feitelijk is onderbouwd. Daarnaast is op basis van de feiten en omstandigheden in het dossier, in het bijzonder de verklaring van Gharib, niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren met een proeftijd van
een jaar. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie de justitiële documentatie van verdachte betrokken waaruit blijkt dat er geen sprake is van een recente eerdere veroordeling. Daarnaast heeft de officier van justitie in hoge mate rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De eis is hoger dan de eis in de zaken tegen de broers [achternaam slachtoffers] , nu de officier van justitie ten aanzien van de broers [achternaam slachtoffers] bewezen acht dat zij openlijk geweld hebben gepleegd tegen twee personen, terwijl er bij verdachte sprake is geweest van openlijk geweld plegen tegen drie personen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd, voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dat gelet op het grote tijdsverloop en het aandeel van de broers [achternaam slachtoffers] in hetgeen is voorgevallen, aan verdachte geen straf of maatregel moet worden opgelegd. Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke geldboete.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging voor een moskee in Groningen. Er was sprake van een ruzie tussen twee partijen, waarbij ook verdachte meerdere geweldshandelingen heeft verricht. Delicten als de onderhavige, gepleegd op de openbare weg op klaarlichte dag, brengen bij de omstanders gevoelens van onveiligheid teweeg. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het gegeven dat verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben. Tevens heeft de rechtbank in hoge mate rekening gehouden met het feit dat er sprake is van een groot tijdsverloop tussen de pleegdatum en het moment waarop de zaak uiteindelijk op zitting is behandeld. Voorts heeft de rechtbank bij de strafmaat betrokken dat de tegenpartij zich ook niet onbetuigd heeft gelaten tijdens de ruzie door zelf ook geweld te gebruiken.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank overweegt daarbij dat zich geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 22b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, nu niet is gebleken dat verdachte de werkstraf die op 15 maart 2010 aan hem is opgelegd reeds heeft verricht en het derhalve niet vaststaat dat is voldaan aan het bepaalde in voornoemd wetsartikel.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 40 uren onbetaalde arbeid.

Bepaalt dat deze taakstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2017.