ECLI:NL:RBNNE:2017:1013

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
18/076460-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in Groningen

Op 17 januari 2014 vond er in Groningen een vechtpartij plaats voor een moskee, waarbij de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De verdachte werd beschuldigd van het duwen, stompen en slaan van de slachtoffers, [slachtoffer1] en [slachtoffer2]. Tijdens de rechtszaak op 3 maart 2017 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. M.G. Doornbos, was wel aanwezig. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman. De officier van justitie concludeerde dat het ten laste gelegde kon worden bewezen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte het ten laste gelegde ontkende en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor openlijke geweldpleging, maar sprak de verdachte vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op [slachtoffer3]. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf op van 40 uren met een proeftijd van 1 jaar. De benadeelde partijen, [slachtoffer1] en [slachtoffer2], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er sprake was van eigen schuld. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende getuigenverklaringen en medische rapporten die de geweldshandelingen bevestigden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/076460-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 maart 2017.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2014 te Groningen met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] (de oudere man), welk geweld bestond uit
- het duwen en/of stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer1] en/of
- het duwen en/of stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer2] en/of
- het duwen en/of stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer3] .

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat op grond van de verklaringen van onder meer [getuige] ,
[getuige] en [getuige] kan worden bewezen dat er sprake was een ruzie waarbij ook door de broers [achternaam verdachte] is geduwd, gestompt en/of geslagen. Naar de mening van de officier van justitie blijkt uit de verklaringen in het dossier onvoldoende dat de broers [achternaam verdachte] ook vader [achternaam slachtoffers] ( [slachtoffer3] ) hebben geduwd, gestompt en/of geslagen, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde consequent heeft ontkend. Uit het dossier volgt dat de verklaringen die verdachte bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd consistent zijn en in hoofdlijnen overeenkomen met de verklaringen van de andere personen die bij de groep van verdachte horen. Dit geldt in het geheel niet voor de verklaringen van de tegenpartij. Uit het dossier is mede door deze tegenstrijdige verklaringen van de tegenpartij niet te achterhalen wie er is begonnen met de vechtpartij en bestaat er veel twijfel over wat er nu precies is gebeurd. Weliswaar wordt er door enkele omstanders verklaard dat er door beide partijen is gevochten, maar ontbreken gedetailleerde verklaringen over wat er daadwerkelijk is gebeurd. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2014, opgenomen op pagina 106 e.v. van het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer PL01KF-2014043422 d.d. 7 augustus 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer1] , zakelijk weergegeven:
Ik was op 17 januari 2014 bij de Moskee aan de [straatnaam] te Groningen. Ik was buiten de moskee. Ik zag dat [verdachte] op mij af liep. Vervolgens sloeg hij mij met zijn rechtervuist op mijn linkeroor. Hij sloeg mij drie of vier keer op dezelfde plek. Ik werd steeds vastgehouden door de onbekende jongen en zag dat mijn broertje werd geslagen door [naam] . Later zag ik dat [naam] en [naam] allebei op mij afkwamen lopen. Ze liepen op mij af en begonnen mij direct weer te slaan. Ik voelde heel veel pijn en ik voelde dat ze mij sloegen tegen mijn hele lichaam.
2. Een geneeskundige verklaring, op 17 januari 2014 opgemaakt door KNO-arts polikliniek, opgenomen op pagina 111 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Patiënt [slachtoffer1] : pijn linkeroor en gehoorverlies.
Conclusie: TV-perforatie linkeroor met aanwijzingen voor geleidingsverlies.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 januari 2014, opgenomen op pagina 88 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer2] , zakelijk weergegeven:
Toen ik op 17 januari 2014 bij de moskee aan de [straatnaam] kwam, zag ik mijn broer [slachtoffer1] en mijn vader voor de moskee staan. Ze waren druk in gesprek met [naam] en [verdachte] . Ik liep naar hun toe en opeens kreeg ik kennelijk opzettelijk en met kracht een klap met gebalde vuist van [naam] in mijn gezicht. Ik heb gezien dat [naam] en [naam] mijn broer [slachtoffer1] hebben geslagen.
4. Een geneeskundige verklaring, op 17 januari 2014 opgemaakt door huisarts B. de Wit en assistente R. Schipper-De Boer, opgenomen op pagina 94 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring, zakelijk weergegeven:
Patiëntnaam: [slachtoffer2] .
Assistente: rode plekken/schram op gezicht.
Arts: Hematoom en zwelling onder rechter oog; orbita drukpijnlijk. Bij palpatie van het kaakgewricht blijkt de spier aan de linkerzijde drukpijnlijk. Lat. zijde linker dijbeen pijnlijk. 5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 2 mei 2014, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte [naam] , zakelijk weergegeven:
Ik heb wel geduwd.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 mei 2014, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer3] , zakelijk weergegeven:
[slachtoffer1] , [naam], [naam] en [naam] hebben met elkaar gevochten. Er is over en weer geslagen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 18 juni 14 mei 2014, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Er is over en weer geslagen door zowel de kale mannen als [naam] en zijn broertje.
8. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 28 juni 2016, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Ik kwam op 17 januari 2014 uit de moskee. Ik zag twee families die aan het ruzie maken waren. Ze sloegen elkaar met de handen. Ze vochten met elkaar. De twee broers vochten met de andere groep. De vechtpartij vond plaats voor de hoofdingang van de moskee aan de [straatnaam] , op straat. Beide groepen wilden niet weggaan, ze wilden elkaar steeds weer aanvallen. Ze bleven doorvechten.
9. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 8 juni 2016, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Het kwam niet van één kant. Zij waren over en weer aan het vechten.
De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is geweest van een ruzie op de openbare weg, waarbij zowel door de broers [achternaam slachtoffers] als door de broers [achternaam verdachte] geweldshandelingen zijn verricht. Dat uit de bewijsmiddelen en de stukken in het dossier niet is af te leiden wie er met de ruzie is begonnen doet hier niets aan af. Blijkens de bewijsmiddelen heeft verdachte nauw en bewust met zijn mededader samengewerkt en is zijn bijdrage van voldoende gewicht geweest om ten aanzien van hem te kunnen spreken van het "in vereniging" plegen van het openlijke geweld. Het ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen, met uitzondering van het vermeende geweld dat verdachte tegen [slachtoffer3] zou hebben gepleegd, nu dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende blijkt uit de verklaringen in het dossier. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 januari 2014 te Groningen op de openbare weg, de [straatnaam] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] , welk geweld bestond uit
- het duwen en stompen en slaan tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer1] en
- het duwen en stompen en slaan tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer2] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van
een jaar. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie de justitiële documentatie van verdachte betrokken waaruit blijkt dat er geen sprake is van een relevante eerdere veroordeling. Daarnaast heeft de officier van justitie in hoge mate rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd, voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dat het erg lang heeft geduurd voordat deze zaak op zitting is behandeld. Weliswaar zal dit tijdsverloop, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet leiden tot
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar dient dit tijdsverloop wel zwaar mee te wegen bij het bepalen van de strafmaat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging voor een moskee in Groningen. Er was sprake van een ruzie tussen twee partijen, waarbij ook verdachte meerdere geweldshandelingen heeft verricht.
Delicten als de onderhavige, gepleegd in de openbare ruimte op klaarlichte dag, brengen bij de omstanders gevoelens van onveiligheid teweeg. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het gegeven dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft en zijn leven op orde lijkt te hebben. Tevens heeft de rechtbank in hoge mate rekening gehouden met het feit dat er sprake is van een groot tijdsverloop tussen de pleegdatum en het moment waarop de zaak uiteindelijk op zitting is behandeld.
Voorts heeft de rechtbank bij de strafmaat betrokken dat de tegenpartij zich ook niet onbetuigd heeft gelaten tijdens de ruzie door zelf ook geweld te gebruiken.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Benadeelde partijen

De benadeelden [slachtoffer1] en [slachtoffer2] hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade. De vordering van [slachtoffer1] behelst een bedrag van € 110,51 (eigen risico) en van [slachtoffer2] een bedrag van € 375,00 (immateriële schade).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu er sprake is van eigen schuld van de benadeelde partijen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat beide vorderingen dienen te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van eigen schuld van de benadeelde partijen nu zij zich tijdens de vechtpartij zelf ook niet onbetuigd hebben gelaten. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 40 uren onbetaalde arbeid.

Bepaalt dat deze taakstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn en dat hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2017.