ECLI:NL:RBNNE:2017:1034

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
18/840030-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het dealen van hard- en softdrugs met taakstraf en voorwaardelijke jeugddetentie

Op 23 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het tezamen en in vereniging met anderen dealen van harddrugs (XTC en speed) en softdrugs (hennep) in de periode van 1 januari 2015 tot en met 6 april 2016 in verschillende plaatsen in de provincies Groningen en Drenthe. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren onbetaalde arbeid en een voorwaardelijke jeugddetentie van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de proeftijd gekoppeld, waaronder een meldplicht, een verbod op drugsgebruik en de verplichting tot medewerking aan bloed- en urineonderzoek ter controle, evenals een behandelverplichting bij Terwille Verslavingszorg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte op € 9.550,-- wordt geschat, en heeft de verdachte verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het door hem verkregen voordeel. De uitspraak volgde na een terechtzitting op 9 maart 2017, waar de verdachte aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.H. Kappelhof, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. S.E. Eijzenga.

De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastelegging met betrekking tot cocaïne, omdat de bewijsvoering onvoldoende was. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van amfetamine en hennep. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn leven, waaronder het stoppen met drugsgebruik en de medewerking aan hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/840030-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op een of meer data en tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 6 april 2016
te Wehe-den Hoorn en/of Assen en/of Baflo en/of Winsum en/of Ulrum en/of Leens en/of Kruisweg en/of Kloosterburen en/of Kruisweg, in de provincie(s)
Groningen en/of Drenthe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine (speed)
en/of
een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of MDA en/of N-ethyl MDA (XTC),
zijnde cocaïne en/of amfethamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of
MDA en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij (op een of meer data en tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 6 april 2016
te Wehe-den Hoorn en/of Assen en/of Baflo en/of Winsum en/of Ulrum en/of Leens en/of Kruisweg en/of Kloosterburen en/of Kruisweg, in de provincie(s)
Groningen en/of Drenthe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelhe(i)d(en) (van telkens/in totaal meer dan 30 gram) van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte zowel ter terechtzitting als tegenover de politie en de belastende verklaringen van zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte 1] en de overige gehoorde subdealers. Met betrekking tot feit 1 kan ook ten aanzien van de cocaïne worden bewezen dat verdachte hierin heeft gehandeld, gelet op de verklaring van verdachte tegenover de politie, waarbij verdachte zich heeft uitgelaten over de in- en verkoopprijs en na confrontatie met de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet heeft opgemerkt dat het onderdeel van de cocaïne ten onrechte daarin is verwerkt. Verdachte heeft in ieder geval de cocaïne aanwezig gehad, welke handeling binnen het bereik van de tenlastelegging valt, zodat hiervoor een veroordeling kan volgen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de tenlastegelegde feiten, behalve voor wat betreft feit 1 ten aanzien van de cocaïne. De enkele benoeming van verdachte van de in- en verkoopprijs van cocaïne levert onvoldoende bewijs op om te komen tot een veroordeling aangezien steunbewijs ontbreekt. De door verdachte genoemde in- en verkoopprijzen zijn bovendien algemeen bekend zodat daaraan geen bewijswaarde kan worden toegekend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde handelen in cocaïne. De rechtbank overweegt daarbij dat het enige aanknopingspunt voor de handel in cocaïne bestaat uit de verklaring van verdachte bij de politie afgelegd, waarin hij in- en verkoopprijzen van cocaïne noemt. Het noemen van prijzen levert naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op voor het daadwerkelijke verhandelen van die cocaïne, zodat de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.
Voor wat betreft het aanwezig hebben van cocaïne overweegt de rechtbank dat, gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is geformuleerd, ook hier een vrijspraak dient te volgen. Het aanwezig hebben van drugs is in de tenlastelegging impliciet subsidiair opgenomen. Nu de rechtbank evenwel komt tot bewijs van het impliciet primair ten laste gelegde ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde drugs, zoals hieronder verwoord, is er geen ruimte voor een bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde aanwezigheid van cocaïne.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het overige onder 1 en het onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland
d.d. 30 mei 2016, opgenomen op pagina 88 van het dossier met nummer PL0100-2016097437 d.d. 18 juli 2016, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland
d.d. 17 juni 2016, opgenomen op pagina 55 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 6 april 2016 te Wehe-den Hoorn en/of Assen en/of Baflo en/of Winsum en/of Ulrum en/of Leens en/of Kruisweg en/of Kloosterburen en/of Kruisweg, in de provincie(s) Groningen en/of Drenthe tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en hoeveelheden van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of N-ethyl MDA (XTC),
zijnde amfetamine en 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of
N-ethyl MDA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 november 2015 tot en met 6 april 2016 te Wehe-den Hoorn en/of Assen en/of Baflo en/of Winsum en/of Ulrum en/of Leens en/of Kruisweg en/of Kloosterburen en/of Kruisweg, in de provincie(s) Groningen en/of Drenthe tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid (van meer dan 30 gram) van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren te vervangen door 75 dagen jeugddetentie en 12 maanden jeugddetentie voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het (aanvullende) rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 26 januari 2017.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een lagere straf inhoudende een werkstraf voor de duur van 80 tot maximaal 100 uren en maximaal 6 maanden jeugddetentie voorwaardelijk.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte tezamen met anderen een geruime periode heeft gehandeld in diverse verdovende middelen, met name harddrugs, in een relatief omvangrijk gebied aan met name jeugdige personen. Verdachte heeft zich ontpopt als een handelaar in harddrugs, die min of meer als een spin in het web opereerde. De rechtbank rekent verdachte dit aan. Het is verdachte geweest die de verdovende middelen heeft aangekocht en vervolgens heeft doorverkocht/verstrekt/geleverd binnen in eerste instantie zijn vriendengroep. De handel in verdovende middelen heeft zich vervolgens als een olievlek uitgebreid, waarbij verdachte bleef fungeren als hoofddealer en diverse personen heeft benaderd om voor hem te gaan werken als subdealer, waarbij elke subdealer een bepaalde gemeente/gebied feitelijk voor zijn rekening nam. Door zijn handelen heeft verdachte het gebruik van deze stoffen bevorderd en daarmee de volksgezondheid in gevaar gebracht, in het bijzonder de ontwikkeling van de jeugdige personen waaraan de drugs met name werden geleverd.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in aanmerking genomen, en gelet op de periode van ruim 15 maanden waarin verdachte met regelmaat harddrugs heeft verkocht en verstrekt, rechtvaardigen het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank acht een dergelijke bestraffing evenwel niet op zijn plaats gelet op de leeftijd van verdachte ten tijde van plegen van de feiten (16/17 jaar) en de positieve ontwikkeling in het leven van verdachte. Verdachte gebruikt al enige tijd geen drugs meer en werkt goed mee aan de ingezette (vrijwillige) hulpverlening.
De rechtbank is op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden van oordeel dat een forse voorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is om de ernst van het feit te benadrukken maar ook als een stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. De rechtbank zal aan dit voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden koppelen van reclasseringstoezicht, een drugsverbod en de verplichting mee te werken aan behandeling door Terwille Verslavingszorg. Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 63, 77a, 77b, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van
150 urenonbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van
75 dagenzal worden toegepast.
 een
jeugddetentievoor de duur van
9 maanden.
Bepaalt, dat deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd,
tenzijde rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich op uitnodiging zal melden bij de Verslavingszorg Noord Nederland (Leonard Springerlaan 27, 9727 KB Groningen), zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd geen verdovende middelen zal gebruiken en zijn medewerking zal verlenen ten behoeve van de naleving van dit verbod aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek;
dat de veroordeelde onderwijs zal volgen dan wel een passende dagbesteding zal hebben;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal (blijven) stellen bij Terwille Verslavingszorg te Groningen, of een soortgelijke instelling, zo lang als de Verslavingszorg Noord Nederland dat noodzakelijk acht.
Draagt de Verslavingszorg Noord Nederland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mrs. B.I. Klaassens, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. S. Zwarts en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. M.M. Broeks, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 maart 2017.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.