ECLI:NL:RBNNE:2017:1036

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
18/820305-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen van harddrugs en softdrugs met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 23 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het tezamen en in vereniging met anderen dealen van harddrugs (XTC en speed) en softdrugs (hennep) in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 6 april 2016 in verschillende plaatsen in de provincies Groningen en Drenthe. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren onbetaalde arbeid en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk heeft gehandeld in verdovende middelen en heeft daarbij een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.000,-- vastgesteld, dat aan de Staat moet worden betaald.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft echter vrijspraak uitgesproken voor het onderdeel van de cocaïne, omdat er onvoldoende bewijs was voor het bewaren of verkopen van dit middel door de verdachte. De rechtbank heeft de periode van feit 1 beperkt tot 1 augustus 2015 tot en met 6 april 2016, op basis van de verklaringen van de verdachte en medeverdachten.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en zijn positieve ontwikkeling sinds de aanhouding. De rechtbank heeft geoordeeld dat een voorwaardelijke gevangenisstraf passend is om de verdachte te ondersteunen in zijn voornemen om niet te recidiveren, terwijl een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend werd geacht gezien de verbeteringen in zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/820305-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Veldman, advocaat te Breda.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op een of meer data en tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 6 april 2016
te Wehe-den Hoorn en/of Assen en/of Baflo en/of Winsum en/of Ulrum en/of Leens en/of Kruisweg en/of Kloosterburen en/of Kruisweg, in de provincie(s)
Groningen en/of Drenthe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine (speed)
en/of
een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of MDA en/of N-ethyl MDA (XTC),
zijnde cocaïne en/of amfethamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of
MDA en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij (op een of meer data en tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 6 april 2016
te Wehe-den Hoorn en/of Assen en/of Baflo en/of Winsum en/of Ulrum en/of Leens en/of Kruisweg en/of Kloosterburen en/of Kruisweg, in de provincie(s)
Groningen en/of Drenthe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelhe(i)d(en) (van telkens/in totaal meer dan 30 gram) van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte heeft geld en verdovende middelen bewaard in zijn woning voor de medeverdachte, was betrokken bij het afwegen van de verdovende middelen in zijn woning, fungeerde als tussenpersoon voor de medeverdachte [medeverdachte 1] en de personen die voor hem als subdealers optraden. Verdachte heeft echter zelf ook verdovende middelen verkocht/verstrekt. Er is derhalve sprake van medeplegen. Met betrekking tot feit 1 dient ten aanzien van het onderdeel van de cocaïne vrijspraak te volgen, omdat er geen bewijs aanwezig is voor het bewaren door verdachte van dit verdovende middel in zijn woning en evenmin voor het verkopen/verstrekken hiervan door verdachte. Gelet op het ingebrachte bewijsstuk van verdachte omtrent de ingangsdatum van zijn huurcontract in mei 2015, dient de periode van feit 1 te worden beperkt tot de periode van 1 mei 2015 tot en met 6 april 2016.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de onder feit 1 genoemde cocaïne. Gelet op het ingebrachte bewijsstuk omtrent de ingangsdatum van het huurcontract van de woning in mei 2015, in combinatie met de verklaring van verdachte dat hij pas vanaf augustus 2015 verdovende middelen is gaan bewaren voor de medeverdachte, dient bij feit 1 uitgegaan te worden van een periode van 1 augustus 2015 tot en met 6 april 2016.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen de ten laste gelegde feiten 1 en 2 wettig en overtuigen bewezen, behalve voor wat betreft feit 1 de periode en het dealen van cocaïne.
Met betrekking tot de periode van feit 1 overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft een bewijsstuk in het geding gebracht (brief van woningstichting [naam] d.d. 30 april 2015), waaruit kan worden afgeleid dat de huurwoning op 6 mei 2015 is opgeleverd aan verdachte. Verdachte heeft verklaard dat het vervolgens enige tijd heeft geduurd voordat de medeverdachte [medeverdachte 1] en de subdealers bij hem over de vloer kwamen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij vanaf augustus 2015 is begonnen met het bewaren van verdovende middelen voor medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn woning en dat de kluis, waarin de verdovende middelen werden bewaard, niet eerder dan in oktober 2015 in zijn woning aanwezig was. Subdealer [medeverdachte 2] noemt ‘de zomervakantie’ als een tijdstip dat hij bij verdachte thuis is geweest en toen van [medeverdachte 1] verdovende middelen verstrekt heeft gekregen voor de verkoop. Ook de overige subdealers verklaren in het geval van bepaalde handelingen over tijdstippen gelegen na 1 augustus 2015. Gelet hierop zal de rechtbank de periode beperken van 1 augustus tot en met 6 april 2016. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat verdachte reeds vanaf het begin (lees: januari 2015) erbij betrokken is geweest, staat op zich zelf en leidt gelet op het hiervoor overwogene niet tot een ander oordeel. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat voor het handelen in en het bezit van cocaïne het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland
d.d. 6 juni 2016, opgenomen op pagina 24 van het dossier met nummer PL0100-2016097437 d.d. 18 juli 2016, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland
d.d. 17 juni 2016, opgenomen op pagina 55 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 6 april 2016 te Wehe-den Hoorn en/of Assen en/of Baflo en/of Winsum en/of Ulrum en/of Leens en/of Kruisweg en/of Kloosterburen en/of Kruisweg, in de provincie(s) Groningen en/of Drenthe tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en hoeveelheden van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of N-ethyl MDA (XTC),
zijnde amfetamine en 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of N-ethyl MDA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 november 2015 tot en met 6 april 2016 te Wehe-den Hoorn en/of Assen en/of Baflo en/of Winsum en/of Ulrum en/of Leens en/of Kruisweg en/of Kloosterburen en/of Kruisweg, in de provincie(s)Groningen en/of Drenthe tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid (van meer dan 30 gram) van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren te vervangen door 50 dagen hechtenis en 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt van de officier van justitie onderschreven.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte tezamen met anderen een geruime periode heeft gehandeld in diverse verdovende middelen, met name harddrugs, in een relatief omvangrijk gebied aan met name jeugdige personen. Verdachte was weliswaar niet de hoofdpersoon in deze drugshandel, maar heeft hieraan wel een aanzienlijke bijdrage geleverd door zijn woning ter beschikking te stellen voor het afwegen en bewaren van verdovende middelen, het bewaren van de met de handel verkregen gelden en zijn woning bovendien te laten fungeren als trefpunt. Voorts heeft verdachte ook zelf hoeveelheden speed verkocht/geleverd en is opgetreden als tussenpersoon tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en de personen die voor hem werkten als subdealers. De handel in verdovende middelen heeft zich als een olievlek uitgebreid, waarbij elke subdealer een bepaalde gemeente/gebied feitelijk voor zijn rekening nam. Door zijn handelen heeft verdachte het gebruik van deze stoffen bevorderd en daarmee de volksgezondheid in gevaar gebracht, in het bijzonder de ontwikkeling van de jeugdige personen aan wie de drugs met name werden geleverd.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting rechtvaardigen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een dergelijke bestraffing evenwel niet passend gelet op persoon van de verdachte en het feit dat hij sinds zijn aanhouding zijn leven heeft gebeterd. Verdachte gebruikt al enige tijd geen drugs meer, heeft een (job)coach ingeschakeld en het ouderlijk toezicht is weer aangehaald door een intensivering van het contact met zijn ouders. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de door verdachte ingeslagen positieve weg doorkruisen.
De rechtbank is op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is om de ernst van het feit te benadrukken maar ook om verdachte door middel van een stok achter de deur te ondersteunen in zijn voornemen niet te recidiveren.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis passend en geboden, gelet op de omvang van de zaak en de rol die verdachte daarin heeft vervuld.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van
80 urenonbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
40 dagenzal worden toegepast.
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. M.M. Broeks, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 maart 2017.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.