In deze zaak vordert eiser, [eiser], bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat op 14 oktober 2014 tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is gesloten over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [de B.V.]. Eiser stelt dat er overeenstemming is bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2015, met een vergoeding van drie bruto maandsalarissen en uitbetaling van 333 vakantieuren. De gedaagde, [de B.V.], betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, omdat er geen schriftelijke en ondertekende vaststellingsovereenkomst is. De kantonrechter oordeelt dat de mediationovereenkomst en het daarbij behorende reglement vereisen dat afspraken schriftelijk worden vastgelegd om rechtsgeldig te zijn. Aangezien dit niet is gebeurd, wordt de vordering van eiser afgewezen.
De kantonrechter behandelt ook de vordering van eiser tot uitbetaling van de eindafrekening, inclusief de vakantiedagen tot het einde van het dienstverband per 6 juli 2015. De rechtbank oordeelt dat [de B.V.] recht heeft op verrekening van de gefixeerde schadevergoeding, maar dat eiser ook recht heeft op uitbetaling van de vakantiedagen. De kantonrechter wijst [de B.V.] op de verplichting om een eindafrekening te overleggen en te betalen wat eventueel resteert na verrekening van de gefixeerde schadevergoeding. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van [de B.V.].