ECLI:NL:RBNNE:2017:1200

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
5520049 CV EXPL 16-13113
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg concurrentiebeding en relatiebeding in arbeidsovereenkomst met betrekking tot softwareontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Embed Engineering B.V. en een voormalig werknemer, aangeduid als [gedaagde]. Embed vorderde betaling van een aanzienlijk bedrag van [gedaagde], stellende dat hij het concurrentiebeding en het relatiebeding in zijn arbeidsovereenkomst had geschonden door in dienst te treden bij een concurrent. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] op 1 november 2015 in dienst trad bij Embed en zijn arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2016 heeft opgezegd. Embed stelde dat [gedaagde] door zijn indiensttreding bij [naam bedrijf] het concurrentiebeding overtrad, omdat dit bedrijf gelijksoortige software ontwikkelt. De kantonrechter oordeelde echter dat het concurrentiebeding niet van toepassing was op de situatie van [gedaagde], omdat de uitleg van het begrip 'deelnemen in een onderneming' niet het werken in loondienst omvatte. Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat er geen sprake was van een zakelijke relatie tussen Embed en [naam bedrijf], waardoor ook het relatiebeding niet was geschonden. De vorderingen van Embed werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd het door Embed gelegde conservatoire beslag opgeheven, en moest Embed [gedaagde] een bedrag van € 70,-- betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 5520049 \ CV EXPL 16-13113
vonnis van de kantonrechter d.d. 4 april 2017
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMBED ENGINEERING B.V.,
gevestigd te Groningen,
eiseres in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. D.Y. Li, advocaat te Groningen,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. M. Arends, advocaat te Assen.
Partijen zullen hierna Embed en [gedaagde] worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 december 2016 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 2 maart 2017.
1.2.
De zaak is ter comparitie tegelijk behandeld met de zaak die bij de rechtbank geregistreerd staat onder nummer 5520049 CV EXPL 16-13112 vanwege de samenhang tussen beide zaken.
1.3.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en reconventie

2.1.
Embed houdt zich onder meer bezig met de ontwikkeling van software om producten in en om een woning, waaronder verlichting, energiezuinig te maken en te verbinden met het internet.
2.2.
[gedaagde] is met ingang van 1 november 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Embed in de functie van Medior software engineer . Met ingang van 1 augustus 2016 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst opgezegd.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 11.Concurrentiebeding
Het is de werknemer verboden om, zonder schriftelijke toestemming van de werkgever, gedurende een periode van 12 maanden na het einde van deze arbeidsovereenkomst, een onderneming te starten, mede te starten of deel te nemen in een onderneming, binnen een straal van 100 km van het bedrijf van de werkgever, gelijk of gelijksoortig aan het bedrijf van de werkgever. De werkgever maakt gebruik van concurrentiebeding in dit arbeidscontract voor bepaalde tijd, omdat de werkgever zwaarwegende bedrijfsbelangen heeft, wegens het specialistische karakter van de werkzaamheden bij de werkgever.
Artikel 12.Relatiebeding
Het is de werknemer verboden om zonder schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende een periode van 12 maanden na het einde van deze arbeidsovereenkomst klanten, of zakelijke relaties van de werkgever direct of indirect te benaderen, danwel werkzaamheden voor te verrichten.
(…)
Artikel 15.Boetebeding
Bij overtreding van het in de artikelen 10 t/m 14 bepaalde, verbeurt de werknemer ten behoeve van de werkgever een onmiddellijk opeisbare boete van € 1.000,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen.
2.4.
[gedaagde] is per 1 augustus 2016 in dienst getreden van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) te [vestigingsplaats] als software ontwikkelaar.
2.5.
Bij brief van 18 juli 2016 heeft Embed [gedaagde] (onder meer) meegedeeld dat zijn voorgenomen indiensttreding bij [naam bedrijf] overtreding van het in zijn arbeidsovereenkomst met Embed overeengekomen concurrentie- en relatiebeding zou opleveren.
2.6.
In reactie hierop heeft [gedaagde] bij brief van 22 juli 2016 (onder meer) bestreden dat hij door indiensttreding bij [naam bedrijf] het concurrentiebeding en het relatiebeding zal overtreden. In aanvulling hierop heeft [gedaagde] bij brief van 26 juli 2016 aan Embed een verklaring gestuurd van [naam bedrijf] , waarin deze verklaart geen concurrent of klant van Embed te zijn.
2.7.
Medio september 2016 heeft [gedaagde] Embed gesommeerd om in het kader van de eindafrekening een bedrag van € 1.102,36, bestaande uit opgebouwd vakantiegeld en een vergoeding voor niet opgenomen verlofuren, aan hem uit te betalen. Embed is niet tot betaling overgegaan. Vervolgens heeft [gedaagde] , samen met drie andere (ex-)collega's met een onbetaald gebleven loonvordering op Embed, het faillissement van Embed aangevraagd. Embed is hierna tot betaling overgegaan, waarna het faillissementsverzoek is ingetrokken.
2.8.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, heeft Embed ter verzekering van haar vordering op [gedaagde] op 10 oktober 2016 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de Coöperatieve Rabobank U.A. op de bankrekening van [gedaagde] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
Embed vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Embed te betalen het bedrag van € 166.320,21, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen vanaf de dag van opeisbaarheid van de vordering tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 2.559,15, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf een in goede justitie te bepalen datum, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure waaronder begrepen een bedrag aan salaris advocaat.
3.2.
Embed legt aan deze vordering - kort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag. [gedaagde] is in dienst getreden bij [naam bedrijf] . Dit bedrijf ontwikkelt net als Embed software om verlichting energiezuinig te maken. Het enige verschil is dat Embed deze software ontwikkelt voor buitenverlichting en Embed voor binnenverlichting. De techniek is evenwel grotendeels gelijk en de werkzaamheden van [gedaagde] ook. [gedaagde] neemt derhalve deel aan een gelijk(soortig) bedrijf dat zich binnen een straal van 100 kilometer van Embed bevindt en overtreedt daarmee het concurrentiebeding. Daarnaast is [naam bedrijf] een relatie van Embed, zodat [gedaagde] het in de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding overtreedt.
3.3.
Voorts stelt Embed dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door een faillissementsverzoek tegen haar in te dienen. Embed voert daartoe aan dat zij vanwege het overtreden van het concurrentie- en het relatiebeding door [gedaagde] een (hogere) vordering op hem heeft en deze vordering mocht verrekenen met hetgeen [gedaagde] bij het einde van het dienstverband toekwam. Dat verrekend zou worden, heeft Embed ook aan [gedaagde] meegedeeld. Desondanks heeft [gedaagde] een faillissementsverzoek ingediend en in dat verzoek doen voorkomen dat hij een onbetwiste loonvordering op Embed had. Vervolgens wilde [gedaagde] ook niet instemmen met het storten van het bedrag van zijn loonvordering op de derdengeldrekening van de advocaat van Embed in afwachting van de uitkomst van een procedure over de schending van het concurrentie- en relatiebeding en was hij slechts bereid het faillissementsverzoek in te trekken na betaling van de door hem in verband met dat verzoek gemaakte advocaatkosten ad € 750,--. Gelet op deze gang van zaken heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens Embed gehandeld. [gedaagde] is daarom aansprakelijk voor de schade die Embed als gevolg hiervan heeft geleden. Deze schade bestaat uit de aan hem vergoede advocaatkosten.
3.4.
Tot slot stelt Embed dat zij genoodzaakt was conservatoir beslag te leggen onder een derde om verhaal van haar vordering zeker te stellen. De kosten van dit beslag hebben
€ 1.570,21 bedragen. [gedaagde] dient deze kosten aan haar te vergoeden.
3.5.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer met conclusie dat de kantonrechter Embed niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, althans deze afwijst, met veroordeling van Embed in de kosten van het geding, de kosten van het beslag daaronder begrepen. [gedaagde] voert daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aan. Allereerst heeft Embed gelet op de inhoud van de dagvaarding niet voldaan aan de op haar rustende substantiërings- en bewijsaandraagplicht. Embed heeft namelijk verzuimd om haar brief aan [gedaagde] van 18 juli 2016 over te leggen, alsmede diens brief aan Embed van 26 juli 2016. Ook ontbreekt in de dagvaarding een belangrijk verweer van [gedaagde] . Embed is niet ingegaan op de verklaring van [naam bedrijf] . Inhoudelijk heeft [gedaagde] zich primair op het standpunt gesteld dat hij zowel het concurrentie- als het relatiebeding niet heeft geschonden. Indien en voor zover toch schending van de bedingen wordt aangenomen, doet [gedaagde] een beroep op matiging.
3.6.
Volgens [gedaagde] heeft hij verder op goede gronden het faillissement van Embed aangevraagd toen Embed zijn loonvordering onbetaald liet. Het is daarom redelijk dat Embed de kosten van die procedure aan hem heeft vergoed. Er is geen grond voor terugbetaling van deze kosten aan Embed. Evenmin is er grond om de kosten van het ten laste van hem gelegde conservatoire beslag voor zijn rekening te laten komen. Dit beslag is ten onrechte gelegd, nu geen sprake is van schending van het concurrentie- en het relatiebeding en dus geen boetes zijn verbeurd. Het gestelde belang van Embed - verhaal van haar vordering - is dan ook niet aanwezig.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het tussen [gedaagde] en Embed overeengekomen concurrentie- en relatiebeding primair geheel en subsidiair gedeeltelijk vernietigt;
II. primair het door Embed ten laste van [gedaagde] gelegde beslag onmiddellijk opheft en Embed veroordeelt om het nodige te doen om opheffing van het beslag te realiseren, subsidiair Embed veroordeelt tot opheffing van het gelegde conservatoire beslag met onmiddellijke ingang na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat Embed niet aan het vonnis voldoet met een maximum van € 5000,-- althans in goede justitie te bepalen bedragen;
III. Embed veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen de somma van € 70,-- ter zake van de bij [gedaagde] in rekening gebrachte bankkosten als gevolg van het gelegde beslag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. Embed veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.2.
Embed voert verweer met conclusie dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [gedaagde] afwijst, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie

5.1.
[gedaagde] heeft allereerst als verweer gevoerd dat Embed niet heeft voldaan aan de substantiërings- en bewijsaandraagplicht van artikel 111 lid 3 Rv. Primair stelt hij dat Embed daarom niet in haar vordering kan worden ontvangen en subsidiair dat de proceskosten bij (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van Embed voor rekening van Embed moeten blijven. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
5.2.
In artikel 111 lid 3 Rv is voorgeschreven dat in de dagvaarding melding moet worden gemaakt van de door de gedaagde partij tegen de eis (eerder) aangevoerde verweren en de gronden daarvoor, alsmede de bewijsmiddelen en getuigen waarover de eisende partij kan beschikken ter staving van de aldus betwiste gronden. Men duidt deze motiveringseisen wel aan als substantiëringsplicht en bewijsaandraagplicht. De wet verbindt echter geen specifieke sanctie aan het niet naleven hiervan; de rechter kan daaraan de gevolgen verbinden die hem geraden voorkomen.
5.3.
De kantonrechter stelt vast dat Embed in de dagvaarding een bewijsaanbod heeft gedaan en voorts de nodige stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar vordering. Hiermee heeft Embed naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate aan haar bewijsaandraagplicht voldaan. Het enkele feit dat Embed heeft verzuimd haar brief aan [gedaagde] van 18 juli 2016 en diens brief aan Embed van 26 juli 2016 te overleggen, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Wel heeft Embed naar het oordeel van de kantonrechter door in de dagvaarding niet in te gaan op de door [gedaagde] bij brief van 26 juli 2016 nader overgelegde verklaring van [naam bedrijf] haar substantiëringsplicht onvoldoende in acht genomen. Gezien de verdere beoordeling van dit geschil ziet de kantonrechter echter geen aanleiding om hieraan enig gevolg te verbinden.
5.4.
De kantonrechter komt thans toe aan een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige geschil. De eerste vraag die voorligt is of [gedaagde] met het in dienst treden bij [naam bedrijf] het concurrentie- en het relatiebeding die in de arbeidsovereenkomst tussen partijen zijn opgenomen, heeft geschonden.
5.5.
[gedaagde] betwist dat hij het concurrentiebeding heeft geschonden door in dienst te treden bij [naam bedrijf] . Hij voert daartoe aan dat het concurrentiebeding hem enkel verbiedt een onderneming te starten, mede te starten of deel te nemen in een onderneming, gelijk of gelijksoortig aan Embed, terwijl hij blijkens de tekst van het beding wel in dienst mag treden bij een concurrent. Embed heeft hiertegen ingebracht dat het concurrentiebeding moet worden uitgelegd volgens de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Het is namelijk de bedoeling van partijen is geweest om het in dienst treden bij een concurrent ook onder de reikwijdte van het concurrentiebeding te doen vallen. Door in dienst te treden bij haar concurrent [naam bedrijf] , heeft [gedaagde] dan ook in strijd daarmee gehandeld.
5.6.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de uitleg van een concurrentiebeding ex artikel 7:653 BW, zoals in dit geval, de zogenaamde Haviltex-norm als maatstaf heeft te gelden (zie Hoge Raad 4 april 2003: LJN: AF2844). Deze norm houdt in dat de vraag welke betekenis aan het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst moet worden gegeven, niet kan worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de contractsbepalingen, maar dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg heeft de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval. Voorts geldt dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van het geschrift, gelezen in de context van het geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken heeft (onder meer HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 en HR 20 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:AO1427). Tegen deze achtergrond overweegt de kantonrechter als volgt.
5.7.
De kantonrechter stelt voorop dat een concurrentiebeding als het onderhavige een bezwarend beding is, nu het de werknemer beperkt in zijn recht om na het einde van de arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn op een wijze die de werknemer geheel zelf heeft gekozen. Dit brengt mee dat de omvang van een concurrentiebeding voor de werknemer bij het aangaan daarvan duidelijk moet zijn en dat bij onduidelijkheid over de inhoud daarvan het beding in het algemeen in het voordeel van de werknemer dient te worden uitgelegd.
5.8.
De kantonrechter stelt vast dat het begrip "deelnemen in een onderneming" in het concurrentiebeding niet nader is omschreven. Dat onder dit begrip ook werken in loondienst valt, is uit letterlijke tekst en opzet van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst niet zonder meer af te leiden. Naar het oordeel van de kantonrechter sluit de uitleg van [gedaagde] bovendien aan bij het normale spraakgebruik, hetgeen niet het geval is bij de uitleg die Embed voorstaat. Immers, "deelnemen" suggereert een vorm van (mede)ondernemerschap, waarvan in geval van een dienstverband in het geheel geen sprake is. Embed heeft ook geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die de conclusie kunnen dragen dat [gedaagde] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst heeft kunnen en moeten begrijpen dat onder "deelnemen in een onderneming", in afwijking van de betekenis van dit begrip in het normale spraakgebruik, ook het werken in loondienst diende te worden begrepen. Zo is niet gesteld of gebleken dat partijen op enig moment vóór het aangaan de arbeidsovereenkomst de exacte reikwijdte van het concurrentiebeding hebben besproken. De onduidelijkheid tussen partijen over de reikwijdte van het concurrentiebeding dient dan ook voor risico van Embed te komen, hetgeen meebrengt dat het begrip "deelnemen in een onderneming" niet op de door Embed bepleite wijze dient te worden uitgelegd.
5.9.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het concurrentiebeding [gedaagde] niet verbiedt om bij [naam bedrijf] in loondienst werkzaam te zijn. Dit betekent dat [gedaagde] het concurrentiebeding niet heeft overtreden.
5.10.
Vervolgens ligt de vraag voor of [gedaagde] het relatiebeding van artikel 12 van de arbeidsovereenkomst heeft geschonden door in dienst te treden bij [naam bedrijf] . Volgens [gedaagde] heeft de eigenaar van [naam bedrijf] in het verleden ooit een kop koffie gedronken met de oud-directeur van Embed. Dit enkele feit betekent echter nog niet dat [naam bedrijf] een zakelijke relatie van Embed is, aldus [gedaagde] . Embed stelt zich op het standpunt dat het begrip "zakelijke relatie" niet te beperkt moet worden uitgelegd. Embed en [naam bedrijf] hebben in het verleden met elkaar gesproken over samenwerking en daarmee is sprake van een zakelijke relatie in de zin van artikel 12 van de arbeidsovereenkomst, aldus Embed. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.11.
Ter zitting is duidelijk geworden dat Embed en [naam bedrijf] medio 2015 eenmalig een verkennend gesprek hebben gevoerd over een mogelijke samenwerking tussen beide bedrijven en dat dit gesprek tot niets heeft geleid. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [naam bedrijf] op grond hiervan redelijkerwijs niet worden aangemerkt als een zakelijke relatie van Embed in de zin van het relatiebeding. Gelet op de betekenis van dit begrip in het normale spraakgebruik ligt het namelijk in de rede om onder "zakelijke relatie" te verstaan een relatie waarmee Embed concreet zaken doet of heeft gedaan. Er zijn geen aanwijzingen dat partijen hebben bedoeld om dit begrip een andere, veel ruimere uitleg te geven en daaronder ook te verstaan beoogde relaties met wie reeds verkennende gesprekken zijn gevoerd en zogeheten "prospects", dat wil zeggen potentiële relaties. Deze uitleg is veel te ruim, nu die zich niet verdraagt met de tekst van het beding; een beoogde of potentiële zakelijke relatie
isnog geen zakelijke relatie. Embed heeft ook geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen die de conclusie kunnen dragen dat [gedaagde] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst heeft kunnen en moeten begrijpen dat onder "zakelijke relaties, in afwijking van de betekenis van dit woord in het normale spraakgebruik, ook beoogde of potentiële zakelijke relaties zouden zijn begrepen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan Embed dan ook niet worden gevolgd in de door haar bepleite uitleg van het begrip "zakelijke relatie". Dit brengt mee dat [gedaagde] het relatiebeding van artikel 12 niet heeft overtreden door in dienst te treden bij [naam bedrijf] .
5.12.
Nu [gedaagde] het concurrentie- en het relatiebeding niet heeft overtreden, heeft hij ook geen boetes verbeurd. Dit brengt mee dat de vordering van Embed tot betaling van reeds verbeurde boetes ad € 164.000,-- zal worden afgewezen.
5.13.
Met betrekking tot de gevorderde terugbetaling van de aan [gedaagde] vergoede advocaatkosten overweegt de kantonrechter als volgt. Onbetwist staat vast dat [gedaagde] in het kader van de eindafrekening van de arbeidsovereenkomst een vordering op Embed had en dat deze vordering, ondanks sommatie daartoe, onbetaald bleef. Embed heeft gesteld dat zij aan [gedaagde] te kennen heeft gegeven dat betaling van zijn vordering uitbleef omdat Embed met het oog op de door [gedaagde] verbeurde boetes wegens schending van het concurrentie- en het relatiebeding een (hogere) vordering op hem had die zij met zijn vordering kon verrekenen. [gedaagde] heeft deze stelling echter gemotiveerd betwist. Gelet op deze betwisting had het op de weg van Embed gelegen haar stelling (met stukken) nader te onderbouwen. Embed heeft dat echter nagelaten en ook ter zitting heeft zij haar stelling geen handen en voeten kunnen geven. Dit brengt de kantonrechter tot het oordeel dat Embed - in het licht van gemotiveerde betwisting door [gedaagde] - haar stelling dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door een faillissementsverzoek tegen haar in te dienen, onvoldoende heeft onderbouwd. Zij is op dat punt tekortgeschoten in de op haar rustende stelplicht. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om Embed tot bewijslevering toe te laten. Hieruit volgt dat er geen grond is voor terugbetaling van de aan [gedaagde] vergoede advocaatkosten. Ook dit onderdeel van de vordering van Embed zal daarom worden afgewezen.
5.14.
Nu Embed in het ongelijk wordt gesteld, dienen ook de vorderingen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en de beslagkosten afgewezen te worden.
5.15.
Embed zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 1.400,--
(2 punten x tarief € 700,--) wegens salaris gemachtigde.
in reconventie
5.16.
Met betrekking tot gevorderde (gedeeltelijke) vernietiging van het concurrentie- en het relatiebeding overweegt de kantonrechter het volgende. Ingevolge artikel 7:653 lid 3 sub b BW kan de kantonrechter een overeengekomen concurrentie- en/of relatiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen wanneer de werknemer in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat de bedingen [gedaagde] niet belemmeren om werkzaam te zijn bij [naam bedrijf] . Daarbij hebben de bedingen nog slechts een beperkte looptijd, te weten tot 1 augustus 2017. Gelet hierop heeft [gedaagde] geen groot belang bij (gedeeltelijke) vernietiging van de bedingen. Daartegenover staat dat genoegzaam aannemelijk is dat Embed een gerechtvaardigd (bedrijfs)belang heeft bij handhaving van de bedingen teneinde haar positie in de markt te beschermen. De belangenafweging dient dan ook in het voordeel van Embed uit te vallen. Dit brengt mee dat de vordering tot (gedeeltelijke) vernietiging van de bedingen zal worden afgewezen.
5.17.
De vordering van [gedaagde] tot opheffing van het door Embed gelegde conservatoire derdenbeslag komt ook voor toewijzing in aanmerking, nu de vordering van Embed die aan het beslag ten grondslag is gelegd, gelet op hetgeen in conventie is overwogen, summierlijk ondeugdelijk is en er voor handhaving van dat beslag dus geen grond meer is.
5.18.
[gedaagde] heeft verder een bedrag van € 100,-- gevorderd in verband met de administratiekosten die de Rabobank hem in verband met het gelegde beslag in rekening heeft gebracht. Vooropgesteld dient te worden dat naar vaste jurisprudentie degene die beslag legt, handelt op eigen risico en, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade dient te vergoeden, indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, zulks ook in het geval dat hij op verdedigbare gronden van zijn vorderingsrecht overtuigd is en niet lichtvaardig heeft gehandeld (zie onder meer Hoge Raad 13 januari 1995, NJ 1997, 366). Gelet op de afwijzing van de vorderingen van Embed in conventie, doet deze situatie zich hier voor. Embed is dan ook gehouden de schade die [gedaagde] als gevolg van het onterecht gelegde beslag heeft geleden, te vergoeden. [gedaagde] heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zijn bank hem voor de administratie van het beslag € 70,-- in rekening heeft gebracht. De kantonrechter acht dit bedrag van ook toewijsbaar. Ook de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal als onvoldoende weersproken worden toegewezen.
5.19.
Embed zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Nu de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie worden de punten in reconventie gehalveerd. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 700,-- aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 700,-- x factor 0,5).

6.Beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van Embed af;
6.2.
veroordeelt Embed in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.400,--;
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.4.
heft op het op 11 oktober 2016 door Embed ten laste van [gedaagde] onder de Coöperatieve Rabobank U.A. gelegde conservatoire derdenbeslag;
6.5.
veroordeelt Embed om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 70,-- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.6.
veroordeelt Embed in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 700,--;
6.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onderdelen 6.4, 6.5. en 6.6. uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 413