ECLI:NL:RBNNE:2017:1233

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
18/830368-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere strafbare feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en diefstal met geweld

Op 3 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedatum] 1971. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren met een proeftijd van drie jaren, en heeft een tbs-maatregel opgelegd. De verdachte is schuldig bevonden aan meerdere strafbare feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, twee afpersingen, een diefstal met geweld en het wederrechtelijk binnendringen van een woning. Deze feiten zijn gepleegd tijdens een onbegeleid verlof in het lopende tbs-traject van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 december 2015 in Groningen een vrouw heeft beroofd van haar vrijheid door haar woning binnen te dringen en haar te dwingen om de deur te sluiten. Daarnaast heeft hij een medewerker van een bedrijf onder bedreiging van geweld gedwongen tot afgifte van geld en goederen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als bewijs gebruikt, en heeft geoordeeld dat de verdachte door zijn handelen de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers heeft geschonden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak van behandeling in een tbs-kliniek, en heeft de tbs-maatregel opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830368-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Ytsma, advocaat te Haarlem. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 december 2015 te Groningen (omstreeks 12.25 uur) opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/is hij, verdachte, -toen die [slachtoffer 1] voor haar voordeur stond van haar woning gelegen aldaar aan de [straat] bij gezegd: "Maak de deur maar open" en/of "Ik heb een pistool in mijn zak en doe de deur maar open" en/of waarbij verdachte zijn hand in zijn jaszak deed en/of -in die woning, achter die [slachtoffer 1] aan naar binnen gegaan en/of aan die
[slachtoffer 1] gevraagd (zakelijk weergegeven) "of er iemand thuis was en/of dat hij niet nog meer slachtoffers wilde maken en/of tegen die [slachtoffer 1] op dwingende wijze gezegd "dat ze de deur moest sluiten" en/of -die [slachtoffer 1] naar boven laten lopen en/of waarbij hij de capuchon en/of de arm van die [slachtoffer 1] vastpakte en/of -met die [slachtoffer 1] door de woning gelopen en/of verschillende ruimtes in die woning geinspecteerd waarbij hij die [slachtoffer 1] (telkens) vast had en/of -geprobeerd het schuifje van de voordeur te sluiten en/of die [slachtoffer 1] bij haar nek en/of schouders beetgepakt;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2015 (omstreeks 16.57 uur) te Groningen (op de openbare weg te weten de [weg] met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] (werkzaam bij de [bedrijf] ) heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer E 40,- en/of een bankpas en/of een jas en/of batterijen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [bedrijf] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
-een revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een voorwerp dat moest en/of kon doorgaan voor een vuurwapen, op die [slachtoffer 2] heeft gericht en/of
-tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd "hoeveel geld heb je bij je" en/of "als je niet meewerkt schiet ik je neer" en/of moest die [slachtoffer 2] met verdachte meelopen waarbij verdachte het revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een voorwerp dat moest en/of kon doorgaan voor een vuurwapen, onder zijn jas op die [slachtoffer 2] gericht hield en/of
-die [slachtoffer 2] in een portiek heeft geduwd en/of een revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp althans een voorwerp dat moest en/of kon doorgaan voor een vuurwapen, tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en/of
-tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd:"Wat heb je nog allemaal meer bij je" en/of "Wacht 5 minuten nadat ik weg ben anders schiet ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 16 december 2015 (omstreeks 16.57 uur) te Groningen (op de openbare weg te weten de [weg] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een scooter in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan De [bedrijf] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte,
-een revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een voorwerp dat moest en/of kon doorgaan voor een vuurwapen, op die [slachtoffer 2] heeft
gericht en/of
-tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd "hoeveel geld heb je bij je" en/of "als je
niet meewerkt schiet ik je neer" en/of moest die [slachtoffer 2] met verdachte meelopen waarbij verdachte het revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een voorwerp dat moest en/of kon doorgaan voor een vuurwapen, onder zijn jas op die [slachtoffer 2]
gericht hield en/of
-die [slachtoffer 2] in een portiek heeft geduwd en/of een revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een voorwerp dat moest en/of kon doorgaan voor een vuurwapen, tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en/of
-tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Wat heb je nog allemaal meer bij je" en/of "Wacht 5 minuten nadat ik weg ben anders schiet ik je dood", althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 16 december 2015 (omstreeks 19.49 uur) te Groningen in een woning, gelegen aan de [straat] en in gebruik bij H. [slachtoffer 4] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen;
4.
hij op of omstreeks 16 december 2015 te Groningen (omstreeks 22.30 uur) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] (werkzaam bij [bedrijf] aan de [straat] ) heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer E 80,- in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte -in voornoemde pizzeria naar binnen is gegaan en/of
-tegen die [slachtoffer 6] heeft gezegd "Maak nu de kassa open. Ik heb een wapen bij me en ik heb genoeg munitie" en/of "waarbij verdachte een hand onder zijn jas hield" en/of "Je hebt vijf seconden" en/of
-op intimiderende wijze tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd: "Doe de kassa open of ik begin te schieten".

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1, 2 (afpersing en diefstal met geweld), 3 en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij zich gebaseerd op de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] , getuige [getuige] en verdachte. Zij heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] elkaar ondersteunen voor wat betreft het signalement van de dader en enkele handelingen die de dader in de woning van [slachtoffer 1] heeft verricht. Voorts blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij in bedoelde woning aanwezig is geweest. Op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] in haar woning wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat zowel de afpersing als de diefstal met geweld kan worden bewezen. Zij heeft zich hierbij gebaseerd op de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte enkele van de weggenomen dan wel afgegeven goederen in zijn bezit had bij zijn aanhouding. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd dat verdachte in het bezit was van een vuurwapen. Daarbij heeft zij zich gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 2] , die heeft verklaard dat verdachte een revolver had, en de uitlating van verdachte bij zijn aanhouding dat hij op dat moment niet meer in het bezit was van een wapen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het signalement dat aangeefster [slachtoffer 4] en getuige [getuige] van de dader hebben opgegeven overeenkomt met het signalement van verdachte. Het niet alledaagse signalement met de sportkleding en de witte korte broek komt overeen met de kleding die verdachte droeg bij zijn aanhouding. Bovendien was verdachte bij zijn aanhouding in het bezit van een witte mobiele telefoon, welke kleur overeenkomt met de telefoon die de dader bij zich had.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie zich met name gebaseerd op de verklaringen van de medewerkers van [bedrijf] en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 (diefstal met geweld) en 3 ten laste gelegde.
Met betrekking tot feit 1 heeft hij allereerst aangevoerd dat het bewijs feitelijk slechts op een bewijsmiddel kan worden gebaseerd, namelijk de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] .
Naar aanleiding van haar verklaring zijn mogelijke sporendragers van de dader in haar woning aan een DNA-onderzoek onderworpen, maar de resultaten bevestigen haar verhaal niet. Nu de verklaring van [slachtoffer 1] niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, is onduidelijk wat in haar woning is gebeurd. Feit 1 kan daarom niet worden bewezen.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt hoe lang het incident heeft geduurd, waardoor niet vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ook op basis hiervan kan het feit niet worden bewezen.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat enkel de ten laste gelegde afpersing kan worden bewezen. Verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal met geweld van de scooter, omdat de handelingen die verdachte daarbij heeft verricht niet kunnen worden aangemerkt als wegnemingshandelingen. Verdachte is met de scooter weggereden, pas nadat [slachtoffer 2] de scooter heeft gestart. Het goed is aldus niet weggenomen, maar afgegeven.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat het gegeven dat de dader een korte broek droeg niet onderscheidend is, nu de woning van [slachtoffer 4] in de buurt van een sportschool ligt. Sommige mensen gaan ongeacht het winterseizoen met een korte broek naar de sportschool.
Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 3
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 20 maart 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Feit 1:
U vraagt mij naar het onder 1 ten laste gelegde feit. Ik kan me nog herinneren dat ik op de bewuste dag een vrouw hoorde gillen. U houdt mij voor de kleding die de dader droeg. Dat komt inderdaad overeen met hetgeen ik die dag aan had. Ik heb de camerabeelden van de [straat] gezien. Ik ben de man op de beelden.
Feit 3:
's Ochtends was ik in de stad. In de avonduren was ik de wijk [naam] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 16 december 2015, opgenomen op pagina 71 e.v. van het dossier met documentcode ZPV-005, onderzoek MIMOSA, gesloten op 14 maart 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben woonachtig in Groningen in een studentenwoning aan de [straat] . Ik was woensdag 16 december 2016 ongeveer om 12.00 uur klaar en ging naar mijn woning. Ik had net de sleutel uit mijn jaszak gehaald en wilde de deur open doen. Ik merkte ineens dat iemand rechts schuin achter mij stond. Ik schrok en keek verschrikt over mijn schouder. Hij zei: "O ik zoek meneer en mevrouw De Jong." Ik zei dat ik hier woonde. Hij maakte mij duidelijk dat hij bij mijn huis moest zijn. Hij keek mij aan zei: "Maak de deur maar open". Ik zei: "De deur open"? Hij keek mij aan en deed zijn rechterhand in de rechterjaszak. Hij zei toen: "Ik heb een pistool in mijn zak en doe de deur maar open." Ik heb de sleutel in het slot gedaan en ging naar binnen. Ik durfde niet iets te doen en deed de deur maar open. Ik liep naar binnen en liet de deur open. Hij liep achter mij aan naar binnen en zei dat ik de deur moest dicht doen. Hij vroeg eerst nog of er iemand thuis was. Hij vroeg dat dwingend. Hij had zijn stem laag en rustig en daar ging een dreiging van uit. Hij zei ook tegen mij dat ik rustig en stil moest zijn. Ik heb vervolgens de deur dichtgedaan, maar niet op slot. Hij vroeg nogmaals of er iemand thuis was. Hij zei namelijk: "Ik wil niet nog meer slachtoffers maken", dat heeft hij wel drie of vier keer gezegd. Ik moest van hem naar boven lopen en hij liep achter mij aan de trap op. Hij pakte mijn capuchon beet en gaf mij de indruk dat hij de controle over mij had. Hij pakte mij ook bij de arm beet ter hoogte van de elleboog. Hij observeerde heel goed hoe mijn huis in elkaar zat. Hij keek heel erg in mijn slaapkamer. Hij liep vervolgens naar links de kamer van mijn vriendin in, hij liet mij voorop lopen. Ik wilde niet achter het hoekje kijken. Hij zei tegen mij dat ik moest kijken, hij wilde zeker weten dat er niemand was. Ik zei: "Kijk zelf maar, er is niemand". Hij hield mij toen bij mijn linkerarm vast en keek om het hoekje. Ik wilde toen teruglopen en wilde naar beneden. Hij hield mij weer vast bij de capuchon of bij de arm. Hij wilde toen ook in de badkamer kijken. Hij hield mij vast bij de capuchon en liet mij naar beneden lopen. Ik stapte de keuken uit. Hij blokkeerde mij door voor de voordeur te gaan staan. Hij wilde vervolgens het schuifje van de voordeur dicht doen. Ik reikte ernaar en zei: “Ik wil dat niet op slot.” Hij heeft het schuifje wel aangeraakt en probeerde het dicht te doen waardoor ik opgesloten zou worden. Hij stond met de rug naar de deur en probeerde met zijn linkerhand het schuifje dicht te doen. Ik sloeg met mijn rechterarm zijn arm weg. Hij werd boos en hardhandig en pakte mij rond mijn nek of schouders beet, hij kon mij niet vasthouden. Ik werd toen zo nijdig dat ik hem hard van mij heb weggeduwd of geslagen. Ik probeerde deur verder te openen. De deur zette hem klem en ik kon naar buiten op de overloop. Ik riep gelijk om hulp.
Ik kan u het volgende signalement van de dader opgegeven:
Man, leeftijd ongeveer 40 jaar, lengte ongeveer 1.90 meter. Hij had een donkere bruine huidskleur, een Moluks/Indonesisch uiterlijk. Hij had een strak gezicht. Het leek een afgetraind en sterk mannelijk gezicht. Hij was heel slank en niet breed gespierd. Hij had grote donkerbruine ogen. Hij had meer een rechte neus. Zijn hoofd werd bedekt door een gele muts. Die was fel geel bijna fluorescerend geel, hij was egaal en van stof. De muts leek op een hardloopmuts. Hij droeg verder hardloopkleding, hij droeg een zwarte broek. Ik keek naar het bovenstukje, dat was felgeel en zwart. In het midden zat een zwart gaas voor ventilatie. Het was meer zwart dan geel. Er zaten ook links en rechts zakken waar hij zijn handen in had gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 16 december 2015, opgenomen op pagina 226 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] , woonachtig aan de [straat] :
Ik zat op 16 december 2015 omstreeks 12:30 uur in de keuken en zag een man aankomen vanuit de [straat] . Ik zag dat mijn buurvrouw ongeveer een minuut later uit diezelfde richting kwam. Ik hoorde vervolgens dat mijn buurvrouw bovenkwam. Ik hoorde opeens ook een zware stem waarop de buurvrouw reageerde. Ik herkende deze stem niet als de stem van iemand die ik kende. Ook vond ik dat ze verrast klonk. Uit automatisme ging ik naar de voordeur en keek ik door het kijkgat. Ik zag een man bij mijn buurvrouw staan, bij haar voordeur. Ik herkende de man meteen als de man die ik eerder had zien lopen vanuit de [straat] . Ik hoorde dat ze een gesprek met elkaar hadden. Ik hoorde de man vragen of ze wist waar De Jong woonde. Ik hoorde de buurvrouw zeggen dat hij bij de buren kon vragen. Ik verwachtte dat hij vervolgens bij mij zou komen. Ik hoorde vervolgens dat de deur van de buurvrouw open ging. Toen ik keek, zag ik de buurvrouw met de man naar binnen gaan. Ik vond dit wel vreemd. Ik besloot om de post te gaan halen. De postbus zit onderaan de trap. Toen ik weer naar boven liep, hoorde ik gegil en geschreeuw. Toen ik boven was, zag ik dat de deur van de buurvrouw op een kier stond. Vervolgens zag ik dat de deur verder open ging en dat de man mijn buurvrouw met zijn rechterarm omklemde. Ik zag dat zijn arm om haar hals geklemd zat. Haar hoofd was naar voren gericht. Ik hoorde haar schreeuwen en zag dat ze zich los worstelde. Ik zag dat ze meteen wegrende van de trap. Vervolgens stond ik oog in oog met de man.
Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Circa 1.90 meter lang
- Getint / Indo-achtig
- Zware stem, sprak accentloos Nederlands
- Sportief gebouwd, fit uiterlijk
- Vormen van gezichtsbotten goed zichtbaar
- Slank
- 30-40 jaar
- Kort zwart sportbroekje
- Zwart jasje met lange mouwen
- Hardloopschoenen met in ieder geval de kleur wit erin
- Fluoriserend gele muts.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 18 december 2015, opgenomen op pagina 152 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 16 december 2015 vond het incident plaats in de [straat] 36 te Groningen, waarvan aangifte werd gedaan. De politie heeft bewakingscamera's in het A kwartier in Groningen. De beelden van deze camera's zijn veiliggesteld. Ik heb op 18 december 2015 de opgenomen beelden bekeken. Ik zag dat de camera geplaatst in de Vishoek met zicht op de Hoekstraat beelden van een man vertoonde. De man liep richting de camera en toen hij die kennelijk zag, draaide hij zich om en rende weg richting de [straat] . Op de beelden staat de cameratijd 12-16-2015 Wed 12:14:25 tot 12:14:29.
Ik zie op deze beelden een lange donkere man. Hij is slank van postuur. Hij draagt een gele muts, een donkere jas met lange mouwen. Hij draagt een zwarte korte broek en hij heeft zwart/witte sportschoenen met iets groens op de zijkant. Ik herken de man op deze beelden als de aangehouden verdachte [verdachte] . De man heeft hetzelfde postuur, gezicht, dunne benen en soortgelijke sportschoenen als verdachte [verdachte] . Bij diens aanhouding droeg hij ook een gele muts, een andere jas met hoody en een korte witte broek, binnenzijde zwart, die dus tweezijdig te dragen was en sportschoenen zwart wit met iets groens.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 december 2015, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Gisteravond 16 december 2015 omstreeks 19.10 uur ben ik lopend vanuit mijn woning aan de [straat] in Groningen gegaan naar het winkelcentrum. Ik liep nadat ik de boodschappen had gedaan langs de voor mij bekende weg terug. Ik heb een man gepasseerd die vlakbij tegenover de sportschool stil stond. Die man viel mij op omdat hij een korte broek droeg. Hij stond stil en had een mobiel in de hand. Het was een witte mobiele telefoon, zo dicht liep ik langs die man. Ik stak daarna over en liep het straatje in naar mijn huis. Ik stond voor mijn huis en stak de sleutel in de voordeur. Ik hoorde toen wel geluid rechts achter mij en ik keek nog, maar ik zag kennelijk niets. Ik hoorde later van mijn buurvrouw, dat er iemand de straat overstak en op mij toerende, kennelijk heb ik dat rennen gehoord. Ik ben naar binnen gestapt en wilde de deur achter mij dicht doen. Op dat moment is de man ook naar binnen gekomen. De gang in mijn woning is heel krap, er is gelijk een trapopgang naar boven. De man duwde mij tegen de trap, waar ik met de rug, gedeeltelijk zittend en liggend
tegen aankwam. Ik schreeuwde gelijk. Ik zei iets van: "Ga weg " Ik was heel erg verrast.
Ik herkende hem als dezelfde man was die ik nabij de sportschool gepasseerd was. Hij zei tegen mij: Je moet je mond houden, je moet stil zijn, je mag niet schreeuwen". Hij zei dat heel ingetogen. Ik schreeuwde wel naar hem. Hij zag er wel wild uit, hij had wijd opengesperde ogen. Ik ging tegen hem praten, ik zei: "Je hoort hier niet, wat wil, je moet hier weggaan", of woorden van soortgelijke strekking. Hij was bezig met de deur dicht doen, hij maakte althans een beweging en de deur was ook dicht. Hij keek terug en toen ben ik heel hard gaan schreeuwen naar boven toe. Ik noemde de naam van mijn vriend [naam] , die heb ik vaker genoemd. Ik zei: "Er is een man in ons huis, er is een man in ons huis". Ik zag die man denken, ik zag hem twijfelen, van wat moet ik nou. Hij deed de deur weer open en ging weg.
De man zag er als volgt uit:
man, licht getint, ongeveer rond 37 a 38 jaar. Hij was langer dan ik, ik denk dat hij wel 1.95 meter lang was. Hij had donkerbruine ogen. Hij was slank atletisch, een snelle renner. Hij droeg sportkleding, een witte sportbroek, een donkerblauwe sporttrui met Hoody zonder opdruk, ik zag wel iets wits aan de voorzijde. Hij droeg ook sportschoenen. Hij had dunne lange benen, ook gekleurd.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 22 december 2015, opgenomen op pagina 222 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Op 16 december 2015 omstreeks 19.49 uur was ik thuis in mijn woning aan de [straat] te Groningen. Er was iets gebeurd met mijn buurvrouw wonende op nummer 2. Ik had namelijk iemand aan zien komen rennen naar haar woning en daarna weg zien rennen. Ik stond eerst in de keuken en dacht toen dat ik de buurvrouw aan zag komen lopen. Ik zag ook iemand aan komen rennen. Ik dacht dat het een vriend was die haar zou willen laten schrikken. Hij zag er echter anders uit. Hij rende namelijk ook wel heel hard. Ik hoorde wat gestommel en ik hoorde de buurvrouw ook gillen. Ik dacht toen dat er wat was en ik ben daarop naar buiten gegaan. Ik stond buiten en zag diezelfde man weer wegrennen richting van [straat] . Ik had wel een duidelijk idee hoe de man eruit zag.
Hij zag er volgens mij als volgt uit:
- een witte korte broek
- een donkere jas of trui met hoody, hij droeg die over zijn hoofd
- licht getint
- ik zag zijn gezicht en profiel, het was licht getint.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 17 december 2015, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 16 december 2015 te 22.45 uur werd verdachte [verdachte] aangehouden. Na de aanhouding bleek de verdachte gekleed te gaan in de volgende kleding:
- Zwart hemd, gaatjesstof, witte binnenvoering,
- Zwart Adidas t-shirt,
- Zwarte trainingsjas met gele strepen op de zij,
- Bruine sjaal,
- Fluoriserende gele muts met twee grijze strepen op de voorzijde,
- Zwarte regenjas met capuchon,
- Witte korte broek met zwarte binnenvoering,
- Grijze sportschoenen met groene accenten.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 februari 2016, opgenomen op pagina 165 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Door aangeefster [slachtoffer 4] werd verklaard dat zij de dader eerder had gezien en dat hij op dat moment een witte telefoon in zijn hand had. In de fouillering van verdachte [verdachte] werd een witte mobiele telefoon aangetroffen.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en overweegt hierbij als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit de jurisprudentie volgt dat het bewijsminimum geldt voor de hele tenlastelegging, niet voor elk onderdeel ervan. De rechter mag aldus niet tot een bewezenverklaring komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Anders dan de raadsman heeft gesteld is in dit geval geen sprake van enkel een bewijsmiddel. De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] , die heeft waargenomen dat verdachte de woning van [slachtoffer 1] heeft betreden, dat verdachte [slachtoffer 1] in de woning vasthield en dat [slachtoffer 1] probeerde los te komen. De verklaring van [getuige] biedt aldus voldoende ondersteuning aan de verklaring van [slachtoffer 1] . Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Het is vaste jurisprudentie dat sprake is van vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ook in een situatie waarin men iemand doet vertoeven - zonder dat de dader daartoe gerechtigd is - op een plaats waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen. Er is sprake van vrijheidsberoving ook al bestaat bij de dader niet het opzet de toestand van vrijheidsbeneming zich te doen uitstrekken over een tijd langer dan enige minuten. Ook in laatstbedoeld geval immers is het iemand beroven van de vrijheid om te gaan en te staan waar hij wil, door hem dat zonder enig recht te beletten, voltooid.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster onder dwang van verdachte haar woning moest ingaan. Eenmaal binnen moest aangeefster - in opdracht van verdachte - samen met hem de hele woning doorlopen. De woning bestond uit twee verdiepingen. Verdachte hield aangeefster daarbij vast en/of liep continu dicht tegen aangeefster aan. Na het doorlopen van de hele woning, ontstond een worsteling toen verdachte de voordeur op slot probeerde te doen. Weliswaar kan de exacte duur van het verblijf van verdachte in de woning van aangeefster niet worden vastgesteld, maar gelet op de gang van zaken in de woning is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen aangeefster gedurende in ieder geval een aantal minuten heeft beroofd van de vrijheid te gaan en staan waar zij wilde. Het verweer van de raadsman dat geen sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving omdat de duur van het incident niet kan worden vastgesteld, wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van feit 3
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 4] en de getuigenverklaring van de buurvrouw [getuige] stelt de rechtbank vast dat op 16 december 2015 omstreeks 20.00 uur een man de woning van aangeefster heeft betreden, toen aangeefster thuis kwam en de voordeur dicht wilde doen. De man heeft aangeefster de woning ingeduwd, waardoor zij viel. Aanvankelijk wilde de man de woning niet verlaten. Pas nadat aangeefster naar haar vriend die thuis was heeft geroepen, heeft de man de woning verlaten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de man is die de woning van aangeefster is binnengedrongen. Daartoe overweegt de rechtbank dat het door aangeefster en de buurvrouw gegeven signalement van de man op meerdere punten overeenkomt met het signalement van verdachte, waarbij in het bijzonder de witte korte broek opvalt omdat het toen winter was. Daarnaast is bij verdachte een witte telefoon in beslag genomen, welke kleur van de telefoon overeenkomt met de telefoon die de dader in zijn hand heeft gehad. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij in de avonduren in de wijk [naam] was, welke, zo blijkt uit openbare bronnen [1] , grenst aan de wijk ( [naam] ) waar het incident is voorgevallen. Daarenboven betrekt de rechtbank bij dit oordeel de bewijsmiddelen van het onder 1 ten laste gelegde, waaruit eenzelfde handelwijze van verdachte naar voren komt. Daaruit blijkt immers dat verdachte op dezelfde dag in de ochtenduren de woning van een vrouw heeft betreden toen de vrouw net thuis was. Ook toen wilde verdachte de woning niet verlaten en is de bedoeling van het binnendringen van de woning onduidelijk gebleven, zoals ook hier het geval was.
Ten aanzien van feit 2
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 2 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 20 maart 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik kan me nog herinneren dat ik op de bewuste dag in een portiek zat. Ik weet ook nog dat op een gegeven moment een jongen daar was. Het klopt dat ik bij de politie heb verklaard dat ik de scooter van die jongen heb afgepakt. Ik weet nog dat ik op een scooter reed. Ik had een scooter bij me toen ik werd aangehouden. Ik denk dat ik toen mijn hashpijp heb gebruikt als een soort van wapen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 16 december 2015, opgenomen op pagina 53 e.v. van het dossier met documentcode ZPV-005, onderzoek MIMOSA, gesloten op 14 maart 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] mede namens [bedrijf] :
Ik werk bij [bedrijf] . Ik bezorg eten. Ik kreeg op 16 december 2015 een bestelling dat ik om 16.45 uur eten moest afleveren op de [straat] . Ik kwam daar aan. Ik liep het portiek binnen. Ik zag vervolgens iemand zitten. Het was een getinte man, netjes verzorgd, hij had een groene jas aan en een oranje sjaal die hij droeg als hoofddoek en een witte korte broek. Ik ben vervolgens naar boven gelopen en belde aan bij nummer 14a. Ik liep naar beneden, toen stond in een keer de man met de oranje sjaal om zijn hoofd met een revolver in zijn hand. Hij had de revolver op mij gericht. De revolver was op mijn lichaam gericht. Ik stond nog op de trap en hij stond een paar treden beneden mij. Hij vroeg aan mij hoeveel geld ik bij me had. Ik zei dat ik veertig euro bij me had. Toen zei hij: "Weggaan een stuk lopen, als je niet meewerkt, schiet ik je neer." We zijn de trap afgelopen en naar buiten gelopen. Ik moest langs hem lopen en hij liep achter mij naar buiten. We liepen langs mijn scooter. Ik pakte de scooter. Hij liep naast mij en had zijn revolver in zijn jas gestopt, maar hield zijn hand bij de trekker. Hij hield de revolver onder zijn jas op mij gericht. We zijn uit de portiek links afgelopen. We liepen nog steeds in dezelfde straat namelijk Koeriersterweg. Toen we ter hoogte van nummer 22 waren moest ik van hem de portiek in lopen. In dat portiek heeft hij de revolver op de zijkant van mijn gezicht gedrukt. Hij zei: "Geef me het geld." Dat heb ik vervolgens gedaan. Ik moest vervolgens mijn regenjas uit doen en die deed hij aan. Ik moest van hem vervolgens de batterij uit mijn telefoon halen dat lukte niet. Hij pakte vervolgens de telefoon en heeft de batterij eruit gehaald. Zijn revolver had hij nog steeds beet in zijn rechterhand. De batterij heeft hij vervolgens in mijn regenjas gestopt, die hij had aangetrokken. Hij vroeg vervolgens aan mij: "Wat heb je allemaal nog meer bij je." Ik heb mijn zakken leeggehaald en hij zag de pinpas van mijn vriendin. Hij vroeg de pincode, die heb ik vervolgens aan hem gegeven. Hij liep vervolgens naar de scooter. Deze scooter is van mijn werkgever [bedrijf] . Hij vroeg aan mij of ik de scooter wilde starten. Ik heb de scooter vervolgens gestart. Hij had de revolver nog steeds in zijn handen. Hij zei tegen mij: "Wacht 5 minuten nadat ik weg ben. Als ik zie dat je binnen die tijd ergens heen gaat, schiet ik je dood." De scooter viel vervolgens weer uit. Ik heb de scooter weer gestart. Hij stopte vervolgens de revolver achterin bij zijn broek en reed weg.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 17 december 2015, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Bij de straatroof op de [straat] werd een scooter buitgemaakt. De weggenomen scooter betreft een scooter van het merk Kymco, type Sym Xs50qt, voorzien van kenteken [kenteken] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 17 december 2015, opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 16-12-2015 te 22.43 uur werd op de openbare weg de kruising [straat] te Groningen een man aangehouden, genaamd [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1971. Deze man was ten tijde van zijn aanhouding in het bezit van een scooter van het merk Sym, type Xs50qT, voorzien van het kenteken [kenteken] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 22 december 2015, opgenomen op pagina 129 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Na de aanhouding van verdachte [verdachte] is bekend geworden in welke kleding hij gekleed ging op het moment van de aanhouding. Direct na de aanhouding is door de verbalisanten een foto gemaakt van verdachte [verdachte] . De kleding van verdachte [verdachte] werd vervolgens in beslag genomen. Op maandag 21 december 2015 is alle kleding van verdachte [verdachte] gefotografeerd.
Op 18 december 2015 werd aangever [slachtoffer 2] nader gehoord. [slachtoffer 2] had eerder verklaard dat bij de beroving onder meer zijn regenjas was weggenomen. [slachtoffer 2] omschreef de jas en liet vervolgens via de website van Wehkamp zien welke jas hij had gekocht. Verbalisant zag op de website van Wehkamp dat dit eenzelfde jas was als de jas die verdachte [verdachte] droeg tijdens zijn aanhouding. Voorts werd aan aangever [slachtoffer 2] een aantal foto's getoond waarop de regenjas stond afgebeeld welke onder verdachte [verdachte] in beslag was genomen. Aangever [slachtoffer 2] herkende deze jas als zijnde zijn regenjas.
Bewijsoverweging
Op basis van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft gesteld dat de door verdachte verrichte handelingen met de scooter niet kunnen worden aangemerkt als wegnemingshandelingen en dat verdacht van dat deel van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat tussen de begrippen "wegnemen" in verband van artikel 312 Sr en "afgifte" in de zin van artikel 317 Sr geen scherpe grens bestaat. Onder bepaalde omstandigheden kan het gedogen van wegnemen zowel wegneming als afgifte opleveren. Dat brengt mee dat in voorkomende gevallen aan de feitenrechter enige vrijheid toekomt om bepaalde gedragingen ofwel als wegnemen of als afgifte aan te merken (ECLI:NL:HR:2009:BH5232). Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 2] blijkt dat hij onder bedreiging met geweld de scooter voor verdachte heeft gestart, waarna verdachte met de scooter is weggereden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze gedraging van verdachte aan te merken als wegnemingshandeling.
Gelet op de stellige ontkenning van verdachte dat hij een vuurwapen heeft gebruikt en de omstandigheid dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden uitgesloten dat aangever de bij verdachte in de fouillering aangetroffen hashpijp heeft aangezien voor een revolver, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte een revolver op aangever heeft gericht.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 maart 2017;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 december 2015, opgenomen op pagina 50 e.v. van het dossier met documentcode ZPV-005, onderzoek MIMOSA, gesloten op 14 maart 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] mede namens [bedrijf] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 17 december 2015, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van de verbalisant;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 17 december 2015, opgenomen op pagina 217 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 december 2015 te Groningen omstreeks 12.25 uur opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, toen die [slachtoffer 1] voor haar voordeur stond van haar woning, gelegen aldaar aan de [straat] gezegd: "Maak de deur maar open" en "Ik heb een pistool in mijn zak en doe de deur maar open" en waarbij verdachte zijn hand in zijn jaszak deed en in die woning, achter die [slachtoffer 1] aan naar binnen gegaan en aan die [slachtoffer 1] gevraagd - zakelijk weergegeven - of er iemand thuis was en dat hij niet nog meer slachtoffers wilde maken en tegen die [slachtoffer 1] op dwingende wijze gezegd dat ze de deur moest sluiten en die [slachtoffer 1] naar boven laten lopen en waarbij hij de capuchon en de arm van die [slachtoffer 1] vastpakte en met die [slachtoffer 1] door de woning gelopen en verschillende ruimtes in die woning geïnspecteerd waarbij hij die [slachtoffer 1] vast had en geprobeerd het schuifje van de voordeur te sluiten en die [slachtoffer 1] bij haar nek en schouders beetgepakt;
2.
hij op 16 december 2015 omstreeks 16.57 uur te Groningen op de openbare weg, te weten de [straat] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] (werkzaam bij [bedrijf] ) heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer € 40,- en een bankpas en een jas en een batterij, toebehorende aan [bedrijf] en/of [slachtoffer 2] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- een voorwerp dat moest en kon doorgaan voor een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft gericht en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd "Hoeveel geld heb je bij je" en "Als je niet meewerkt schiet ik je neer" en moest die [slachtoffer 2] met verdachte meelopen waarbij verdachte het voorwerp dat moest en kon doorgaan voor een vuurwapen onder zijn jas op die [slachtoffer 2] gericht hield en
- die [slachtoffer 2] in een portiek heeft geduwd en een voorwerp dat moest en kon doorgaan voor een vuurwapen tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft geduwd
en
hij op 16 december 2015 omstreeks 16.57 uur te Groningen op de openbare weg, te weten de [straat] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een scooter, toebehorende aan [bedrijf] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld door bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte,
- een voorwerp dat moest en kon doorgaan voor een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft
gericht en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd "Als je niet meewerkt schiet ik je neer" en moest die [slachtoffer 2] met verdachte meelopen waarbij verdachte het voorwerp dat moest en kon doorgaan voor een vuurwapen onder zijn jas op die [slachtoffer 2] gericht hield en
- die [slachtoffer 2] in een portiek heeft geduwd en een voorwerp dat moest en kon doorgaan voor een vuurwapen tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Wat heb je nog allemaal meer bij je" en "Wacht 5 minuten nadat ik weg ben anders schiet ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
3.
hij op 16 december 2015 omstreeks 19.49 uur te Groningen in een woning, gelegen aan de [straat] en in gebruik bij H. [slachtoffer 4] , wederrechtelijk is binnengedrongen;
4.
hij op 16 december 2015 te Groningen omstreeks 22.30 uur met het oogmerk om zich te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , werkzaam bij [bedrijf] aan de [straat] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer € 80,- toebehorende aan [bedrijf] , welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte
- in voornoemde pizzeria naar binnen is gegaan en
- tegen die [slachtoffer 6] heeft gezegd "Maak nu de kassa open. Ik heb een wapen bij me en ik heb genoeg munitie", waarbij verdachte een hand onder zijn jas hield en "Je hebt vijf seconden" en
- op intimiderende wijze tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd: "Doe de kassa open of ik begin te schieten".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
2. Afpersing
en
Diefstal voorafgegaan en vergezeld door bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
3. In de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
4. Afpersing.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van een nieuwe maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs-maatregel).
Zij heeft zich hierbij gebaseerd op de conclusies van de gedragsdeskundigen waaruit blijkt dat het kader van een tbs-maatregel nodig is om het risicogedrag van verdachte verder te beperken. Het opleggen van een nieuwe tbs-maatregel acht ze aangewezen, nu de huidige maatregel sinds 2002 loopt en in verhouding tot het indexdelict het voortduren ervan onder druk kan komen te staan. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat gelet op de ernst van de delicten en de gevolgen voor de slachtoffers het enkel opleggen van een (nieuwe) tbs-maatregel geen goed signaal zal afgeven aan de maatschappij. Dit impliceert dat verdachte met een beroep op zijn tbs-status geheel straffeloos zou blijven voor het plegen van ernstige delicten. De ernst van de strafbare feiten rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Om te voorkomen dat de behandeling zal worden doorkruist, is oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de oplegging van de tbs-maatregel met het standpunt van de officier van justitie verenigd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. Hij heeft hierbij verwezen naar een vonnis dat hij aan de rechtbank heeft overhandigd (ECLI:NL:RBNHO:2016:9055). In die zaak is geen gevangenisstraf opgelegd naast een nieuwe tbs-maatregel. Wegens de intensieve psychiatrische zorg die de veroordeelde nodig had, vond de rechtbank in die zaak het opleggen van een vrijheidsstraf niet opportuun. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aansluiting te zoeken bij die zaak en aldus geen (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages te weten: de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 17 juni 2016, opgemaakt door psychiater F.P.J. van Soeren, de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 14 juni 2016, opgemaakt door psycholoog E. Reinink en het reclasseringsrapport van 30 mei 2016, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving, twee afpersingen, een diefstal met geweld en het wederrechtelijk binnendringen van een woning. Al deze feiten zijn gepleegd tijdens het eendaags onbegeleid verlof van verdachte in het tbs-traject. Bij al deze feiten heeft verdachte door bedreiging met geweld dan wel een dreigende houding, de slachtoffers verplicht zich aan zijn wil te onderwerpen. Met zijn gedragingen heeft verdachte zowel de lichamelijke als de psychische integriteit van de slachtoffers geschonden.
Voorts heeft verdachte getoond geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Verdachte is zowel door een psychiater als een psycholoog onderzocht. Voorts heeft de reclassering een rapport over verdachte opgemaakt.
Volgens de gedragsdeskundigen lijdt verdachte aan een ernstige gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Daarnaast is sprake van afhankelijkheid van cannabis en misbruik van cocaïne. De persoonlijkheidsstoornis was aanwezig tijdens de delicten evenals het cannabisgebruik. Mogelijk was ook sprake van cocaïnegebruik. Verdachte wordt door de gedragsdeskundigen omschreven als een uiterst kwetsbare en angstige man, die snel wordt overvraagd. Hij kwam onder grote druk te staan, doordat de verpleging van overheidswege bij de huidige tbs-maatregel op korte termijn voorwaardelijk zou worden beëindigd. Hij zou op korte termijn de kliniek moeten verlaten, hetgeen tot veel stress en angst bij hem heeft geleid. In 2010 heeft verdachte eveneens twee delicten (overvallen) gepleegd tijdens zijn verlof. Ook toen zou de verpleging van overheidswege op korte termijn voorwaardelijk worden beëindigd. Zowel toen als nu lijkt sprake te zijn geweest van impulsief zelfdestructief gedrag onder invloed van stress van de resocialisatiepogingen. De stress, boosheid en onmacht werd uitgeageerd middels het plegen van de delicten om weer vast komen te zitten, hetgeen voor hem duidelijk en overzichtelijk is. Bij de delicten werd zijn handelen bepaald door de stress van de omstandigheden in combinatie met maar zeer beperkte mogelijkheden om die stress goed te hanteren. Verdachte was hierdoor beperkt in zijn handelingsvrijheid. Op basis hiervan wordt door beide gedragsdeskundigen geadviseerd om de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De gedragsdeskundigen en de reclassering concluderen dat bij verdachte sprake is van een hoog risico op recidive. Volgens de gedragsdeskundigen zijn de factoren die hiertoe bijdragen verdachtes ernstige persoonlijkheidsstoornis, de impulsiviteit, de dreigende decompensatie bij het wegvallen van structuur, de neiging tot drugsgebruik en het volgen van zijn eigen behoeftebevrediging zonder rekening te houden met anderen. De beïnvloedingsmogelijkheden van verdachte zijn beperkt. Het risico op recidive is alleen door een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege binnen de perken te houden. Verdachte heeft de structuur, de begeleiding en de veilige omgeving die hij in een tbs-kliniek krijgt nodig om te kunnen functioneren en niet terug te vallen in delicten. Een hernieuwde resocialisatiepoging zal zonder druk en zo mogelijk met continuïteit van zorg moeten plaatsvinden.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusies en maakt die, gelet op de onderbouwing daarvan tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Op grond van de rapporten van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De rechtbank is in dat verband van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel eist.
Gebleken is dat de behandeling van verdachte nog lange tijd in beslag zal nemen. Mede gelet op de omstandigheid dat er nu ook feiten van andere aard dan alleen vermogensdelicten zijn bewezenverklaard, houdt de rechtbank het bovendien zeer wel voor mogelijk dat de behandeling vanaf het nulpunt moet starten. Gelet hierop alsmede op de impact van de onderhavige feiten op de slachtoffers en de maatschappij, acht de rechtbank het opnieuw opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling op zijn plaats.
De maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf geboden. Vanwege de ernst van verdachtes handelen kan niet worden volstaan met het enkel opleggen van een nieuwe maatregel van terbeschikkingstelling. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en de strafoplegging in soortgelijke zaken, neemt de rechtbank een langere gevangenisstraf dan de officier van justitie tot uitgangspunt, te weten voor de duur van twee jaren. In strafverminderende zin heeft de rechtbank hierbij rekening gehouden dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaarheid is. Om de behandeling van verdachte echter niet te doorkruisen, zal de rechtbank deze straf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten de kleding en schoenen van verdachte en het muntgeld van in totaal € 2,20, aan verdachte moeten worden teruggegeven, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De in beslag genomen regenjas moet worden teruggegeven aan de rechthebbende [slachtoffer 2] .
Ook het in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 70,- bestaande uit bankbiljetten, moet worden teruggegeven aan de rechthebbenden. Nu verdachte op de dag van aanhouding zowel van [bedrijf] als [bedrijf] geld heeft weggenomen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat aan voornoemde bedrijven elk € 35,- wordt teruggeven.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 2.760,- bestaande uit € 260,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 855,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij heeft zij aangevoerd dat de gestelde kosten als gevolg van het gebarsten beeldscherm en de oordopjes niet in rechtstreeks verband kunnen worden gebracht met het ten laste gelegde. Voor deze kosten moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard. Ook de kosten van de regenjas komen niet in aanmerking voor vergoeding, nu deze jas in beslag is genomen en aan de benadeelde partij kan worden teruggegeven. Alleen de gestelde schade met betrekking tot de batterij van de telefoon (€ 30,-) kan als materiële schade worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat de immateriële schade tot een bedrag van € 825,- moet worden toegewezen. Zij heeft hiertoe aansluiting gezocht bij de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 6] die € 825,- aan immateriële schade heeft gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie over de materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] . Door [slachtoffer 5] is in dit verband een bedrag van € 750,- gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de onder de post ‘batterij telefoon’ gevorderde schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering zal wat betreft deze post ad € 30,-, waarvan de hoogte niet door verdachte of diens raadsman is betwist, daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Wat betreft de schadeposten die zien op een gebarsten beeldscherm en oordopjes blijkt uit de processtukken niet zonder meer dat als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde deze schade is geleden. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij een en ander alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering wat dit betreft daarom niet ontvankelijk verklaren. De post die ziet op de kosten van de regenjas komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu de rechtbank de teruggave ervan aan [slachtoffer 2] zal gelasten.
Naar het oordeel van de rechtbank is verder komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. Bij het vaststellen van de hoogte van deze schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 825,-. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Ten aanzien van feit 4
Mr. P.M. Breukink heeft zich namens [slachtoffer 5] voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door Heeren geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. Gevorderd wordt een bedrag van € 840,24, bestaande uit € 90,24 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft hieromtrent geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Ten aanzien van feit 4
[slachtoffer 6] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. Gevorderd wordt een bedrag van € 825,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aansluiting te zoeken bij de door benadeelde partij [slachtoffer 5] gevorderde immateriële schade. Door [slachtoffer 5] is in dit verband een bedrag van € 750,- gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 37a, 37b, 57, 138, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven kleding, schoenen en het geldbedrag van € 2,20.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven regenjas.
Gelast de teruggave aan [bedrijf] gevestigd aan de [straat] te Groningen van het in beslag genomen geldbedrag van € 35,-.
Gelast de teruggave aan [bedrijf] gevestigd aan de [straat] te Groningen van het in beslag genomen geldbedrag van € 35,-.
Ten aanzien van feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 855,- (zegge: achthonderdvijfenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 855,- (zegge: achthonderdvijfenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 17 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 30,- aan materiële schade en € 825,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2015.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] wat betreft de kosten van de regenjas af.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten aanzien van feit 4
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 840,24 (zegge: achthonderdveertig euro en vierentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] , te betalen een bedrag van € 840,24 (zegge: achthonderdveertig euro en vierentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 90,24 aan materiële schade en
€ 750,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2015.
Ten aanzien van feit 4
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 825,- (zegge: achthonderdvijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] , te betalen een bedrag van € 825,- (zegge: achthonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2015.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2017.

Voetnoten

1.Google Maps