ECLI:NL:RBNNE:2017:1474

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
18/830507-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor 1 inbraak en veroordeling voor 2 inbraken tot gevangenisstraf met voorwaardelijke tenuitvoerlegging

Op 20 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere inbraken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de inbraak die op 29 december 2016 te Menterwolde zou hebben plaatsgevonden, omdat er onvoldoende bewijs was. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor twee andere inbraken, gepleegd in Veendam, waarbij hij samen met een mededader goederen heeft weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich de toegang tot de woningen had verschaft door middel van braak en inklimming. De bewezenverklaring was gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiftes van de slachtoffers.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, met aftrek van voorarrest, en besloot tot voorwaardelijke tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de schade door de verzekering was vergoed. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte, wat leidde tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830507-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/206345-15

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

20 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de PI Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 april 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2016 te [pleegplaats], gemeente Menterwolde,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen
aldaar aan de [straatnaam]
heeft weggenomen een spaarpot in de vorm van een slipper, althans enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 29 december 2016 te Veendam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan de
[straatnaam] gelegen woning,
weg te nemen
goederen en/of geld,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders
en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/haar/hun bereik te brengen
door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
een uitzetraam heeft/hebben opengebroken en/of in de woning naar binnen
is/zijn geklommen en/of heeft/hebben rondgekeken naar goederen van verdachtes
en/of verdachtes mededader gading,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
(gevoegd parketnummer 830024.17)
hij in of omstreeks de periode van 21 augustus 2016 tot en met 22 augustus
2016 te Veendam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar
aan de [straatnaam] gelegen woning
heeft weggenomen
twee laptops en/of zeven kettingen en/of twee armbanden en/of twee horloges
en/of een zaklantaren en/of een muntenverzameling, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer3], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte van de onder 2 ten laste gelegde inbraak dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De onder 1 en 3 ten laste gelegde inbraken kunnen worden bewezen op grond van de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde aangezien daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is. De onder 1 en 3 ten laste gelegde inbraken kunnen worden bewezenverklaard.
Het oordeel van de rechtbank
vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht voor het onder 2 ten laste gelegde geen wettig bewijs in het dossier aanwezig. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank volstaat voor de bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 april 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van de politie Noord-Nederland d.d. 5 januari 2017, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier met nummer 2016366690 d.d. 28 februari 2017, inhoudende de verklaring van [naam];
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
3. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 april 2017;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van de politie Noord-Nederland d.d. 23 augustus 2016, opgenomen op pagina 7 e.v. van het ongedateerde dossier met nummer 2016239826, inhoudende de verklaring van [naam].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 december 2016 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aldaar aan de [straatnaam]
heeft weggenomen een spaarpot in de vorm van een slipper, toebehorende aan [slachtoffer1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van
braak en inklimming;
3.
hij in de periode van 21 augustus 2016 tot en met 22 augustus 2016 te Veendam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan de [straatnaam] gelegen woning heeft weggenomen twee laptops en zeven kettingen en twee armbanden en twee horloges en een zaklantaarn en een muntenverzameling, toebehorende aan [slachtoffer3], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;

3. diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. Gelet op het feit dat een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte niet heeft weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten ziet de officier van justitie geen meerwaarde in het eisen van een deels voorwaardelijke straf.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gevraagd om matiging van de door de officier van justitie geëiste straf. De raadsman heeft daarbij gepleit voor een deels voorwaardelijke straf aangezien verdachte heeft aangegeven dat hij graag hulp en steun zou willen van de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de nachtelijke uren samen met zijn medeverdachte twee woninginbraken gepleegd. Bij de inbraken zijn goederen weggenomen. Bovendien heeft verdachte met zijn medeverdachte grote vernielingen aangericht aan de woningen waar hij heeft ingebroken. Met het herstel daarvan waren de nodige kosten gemoeid. Hieruit blijkt dat verdachte geen enkel respect heeft voor de goederen van een ander. Ook brengen inbraken, zoals door verdachte zijn gepleegd, gevoelens van onveiligheid en angst met zich mee voor de slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Voorts is gebleken dat verdachte al eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten en ten tijde van het plegen van de thans bewezenverklaarde feiten in een proeftijd liep.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer1] (feit 1) en [slachtoffer3] (feit 3) hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berusten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Op de vordering van Weststrate is geen bedrag ingevuld en op beide vorderingen is aangegeven dat de schade door de verzekering is vergoed. De verzekerings-maatschappij dient dan de vordering in te dienen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de ingediende vorderingen geen standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van der rechtbank is door beide benadeelde partijen een vordering ingediend, ook al heeft Weststrate daarop geen bedrag ingevuld. De rechtbank constateert evenwel dat in beide gevallen door de benadeelde partij is aangegeven dat de schade door de verzekering is vergoed. Desgevraagd heeft de benadeelde partij Jongejan ter terechtzitting aangegeven geen bedrag aan immateriële schade te vorderen. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde schade is toegebracht, maar nu deze schade reeds door de verzekeringsmaatschappij is vergoed de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 29 september 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 8 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 15 december 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 3 maart 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij de ingediende vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van deze vordering geen standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten door verdachte zijn begaan vóór het verstrijken van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij dat vonnis van 29 september 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
feit 1
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer1] in haar vordering niet-ontvankelijk is.
feit 3
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer3] in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/206345-15:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland d.d.
9 september 2016, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.H.M. Smeets, voorzitter, M.E. van Rossum en
O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2017.
Mr. Van Rossum is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.