ECLI:NL:RBNNE:2017:1496

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1266
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop opgelegd aan verzoekers voor het plaatsen van bouwwerken op recreatiegrond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 april 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, een bedrijf en een ander bedrijf, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland, dat hen een bouwstop had opgelegd. Deze bouwstop was opgelegd omdat de verzoekers zonder omgevingsvergunning werkzaamheden verrichtten op een perceel in Ameland, waar zij bouwwerken wilden plaatsen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouwwerken niet als stacaravans kunnen worden aangemerkt, omdat zij na plaatsing niet meer mobiel zijn en niet voldoen aan de definitie van een stacaravan volgens het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bouwstop terecht was opgelegd, omdat de bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan. De verzoekers stelden dat de bouwwerken omgevingsvergunningvrij zijn, maar de voorzieningenrechter wees dit af. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat de bouwstop dus niet onrechtmatig was. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/1266
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[bedrijf] en [bedrijf]te [plaats], verzoekers,
(gemachtigde: mr. J.M. Koeveringe-van Dekker),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland, verweerder,

(gemachtigden: P. de Jong en W.P. Bakema).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder [bedrijf] en [bedrijf] een bouwstop opgelegd. De bouwstop houdt in dat niet verder mag worden gegaan met afgraven van grond ten behoeve van het plaatsen van bouwwerken op het perceel [adres] te [plaats] en dat op deze locaties geen bouwwerken worden geplaatst.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Voor verzoekers zijn verschenen [naam], bijgestaan door mr. Koeveringe-van Dekker. Voor verweerder zijn verschenen P. de Jong en W.P. Bakema.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1
Op 17 februari 2017 heeft verweerder een controle verricht op het perceel [adres] te [plaats]. Tijdens de controle heeft verweerder geconstateerd dat verzoeker omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden verrichtte waarvoor geen omgevingsvergunning was verleend. Geconstateerd is dat op vijf locaties een afgraving heeft plaatsgevonden waardoor vijf bouwputten zijn gerealiseerd met afmetingen van ongeveer 5 m breed, 11 meter lang en 0,60 m diep. In de bouwputten zijn betonnen platen aangebracht met als doel te fungeren als fundering voor naderhand te plaatsen prefab bouwwerken. Verzoekers is een bouwstop opgelegd, in die zin dat niet verder mag worden gegaan met het afgraven van grond alsmede dat geen bouwwerken mogen worden geplaatst.
1.2
Verweerder heeft verzoekers telefonisch op 17 februari 2017 en bij brief van 23 februari 2017 een bouwstop opgelegd.
1.3
Tegen dit besluit hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend.
1.4
Bij besluit van eveneens 23 februari 2017 heeft verweerder aangegeven dat indien verzoeker niet binnen een maand na verzending van het besluit de overtredingen ongedaan maakt, verweerder overgaat tot het opleggen van een last onder dwangsom.
1.5
Bij brief van 28 februari 2017 hebben verzoekers hun zienswijze naar voren gebracht.
1.6
Tegen het besluit tot opleggen van een bouwstop heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend. Voorts heeft verzoeker zich gewend tot de voorzieningenrechter met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
2. Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang voldoende gegeven. Verzoekers hebben de bouwwerken weliswaar verwijderd en elders opgeslagen, maar zij willen in verband met de nadere meivakantie de bouwwerken zo spoedig mogelijk terugplaatsen om deze te kunnen leveren aan de kopers en te verhuren aan eventuele huurders.
3.1
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat plaatsing van de bouwwerken omgevingsvergunningvrij is op grond van artikel 3, tweede lid, bijlage II, Bor. Verder zijn de bouwwerken toegestaan op grond van het bestemmingsplan, nu zij voldoen aan de definitie van het begrip stacaravan zoals opgenomen in de planvoorschriften alsmede aan de voor stacaravans in de planvoorschriften neergelegde regels. In het bestemmingsplan zijn geen regels opgenomen over de verplichte aanwezigheid van wielen en een dissel. Voorts is in het bestemmingsplan niet bepaald dat een stacaravan niet ingegraven mag zijn en niet op een fundering mag staan. De bouwwerken voldoen tevens aan de in de beleidsregel voor stacaravans gestelde eisen. Overigens is de beleidsregel volgens verzoekers in strijd met het bestemmingsplan nu hierin voorschriften zijn opgenomen welke niet in de planvoorschriften zijn opgenomen. Daarbij was verweerder niet bevoegd tot het vaststellen van de beleidsregel nu de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan een bevoegdheid van de raad is.
Verzoekers stellen zich verder op het standpunt dat handhaving in strijd is met het vertrouwensbeginsel omdat de bouwtekeningen reeds eerder bij verweerder bekend waren en verweerder destijds niet heeft aangegeven dat de bouwwerken niet passen binnen de planvoorschriften. Verzoeker stelt zich verder op het standpunt dat handhaving onevenredig is omdat de ruimtelijk niet relevant is of een stacaravan al dan niet is ingegraven.
3.2
Volgens verweerder is weliswaar sprake van vergunningvrije bouwwerken, maar deze deze zijn in strijd met het bestemmingsplan, nu de bouwwerken niet zijn aan te merken als stacaravans. Daarvoor is van belang dat de bouwwerken, gelet op de wijze van plaatsing, niet te allen tijde mobiel zijn te maken. Volgens verweerder is meer sprake van een chalet terwijl er speciale delen in het park zijn aangewezen voor chalets. Verweerder is niet bereid om vergunning te verlenen om van het bestemmingsplan af te wijken. Door in het bestemmingsplan een onderscheid te maken in chalets en stacaravans heeft de gemeenteraad bewust gekozen voor een divers aanbod aan recreatiemogelijkheden.
3.3
Ingevolge artikel 5.17 van de Wabo kan een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen.
Ingevolge artikel 2.1 eerste lid, Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a
.het bouwen van een bouwwerk,
b
.het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c
.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder b van bijlage II bij Besluit Omgevingsrecht (BOR) is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a
.niet hoger dan 5 m, en
b
.de oppervlakte niet meer dan 70 m2.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan [bestemmingsplan]. Op het perceel is de bestemming Recreatie-Kampeerterrein van kracht. Ingevolge artikel 11.1 van de planvoorschriften zijn de gronden bedoeld voor -onder meer- een kampeerterrein.
Ingevolge artikel 1.35 is een kampeerterrein een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
Ingevolge artikel 1.34 van de planvoorschriften is een kampeermiddel een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of gedeeltelijk is bestemd of opgericht danwel wordt of kan worden gebruikt als recreatief nachtverblijf.
Ingevolge artikel 1. 45 van de planvoorschriften is een stacaravan een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing als bouwwerk is aan te merken.
Ingevolge 1.20 is een bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Ingevolge artikel 11.2.3 van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van stacaravans de volgende regels:
De oppervlakte van een stacaravan zal ten hoogste 50m2 bedragen
De lengte van een stacaravan zal ten hoogste 12,00 m bedragen
De breedte van een stacaravan zal ten hoogste 4,50 m bedragen
De bouwhoogte van een stacaravan zal ten hoogste 3,75 m bedragen.
Ingevolge artikel 20.2.1 van de planvoorschriften is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning verplicht:
a. Het ophogen of afgraven van gronden.
Op 31 mei 2016 heeft verweerder de ‘Beleidsregel Stacaravans’ vastgesteld. Hierin is – onder meer - opgenomen dat een stacaravan altijd mobiel te maken moet zijn en niet op een fundering mag staan.
4. Vastgesteld moet worden of sprake is van een overtreding waartegen verweerder bevoegd is om handhavend op te treden.
4.1.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De bouwwerken zijn bestemd voor recreatief nachtverblijf en hebben afmetingen van 11.10 m x 4,5 m x 3.70 meter. De bouwwerken worden op een frame voorzien van wielen en een dissel aangevoerd en naar de daarvoor bestemde plek gereden. Daar is een stabiele ondergrond gemaakt door een afgegraven stuk grond met een diepte van ongeveer 60 centimeter waarin betonnen platen met daarop bevestigde poeren zijn aangebracht. Op de plek aangekomen wordt de stacaravan met een mobiele kraan op de plek gezet. De wielen en de dissel worden gedemonteerd en elders opgeslagen.
4.1.2
Ten aanzien van de bouwwerken overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Gelet op de afmetingen en de bestemming voor recreatief nachtverblijf zijn de bouwwerken op grond van de bovengenoemde bepaling uit het Bor als omgevingsvergunningvrij voor de activiteit bouwen aan te merken. Dit is ook niet in geschil.
Vervolgens is aan de orde de vraag of de bouwwerken passen binnen de voorschriften van het bestemmingsplan [bestemmingsplan]. Daarvoor is allereerst van belang of de bouwwerken als stacaravans als bedoeld in artikel 1.45 van de bestemmingsplanvoorschriftenzijn aan te merken. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Daarvoor is het volgende redengevend.
Volgens de begripsomschrijving van een stacaravan dient sprake te zijn van een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing als bouwwerk is aan te merken. De verwijzing naar het begrip caravan in de onderhavige definitie van het begrip stacaravan duidt er naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op dat het bouwwerk te allen tijde achter een voertuig moet kunnen worden gekoppeld en verreden moet kunnen worden.
Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Daarvoor is van allereerst van belang dat niet in geschil is dat de bouwwerken na plaatsing niet meer over een as/wielstelsel en dissel beschikken. Dat deze vanwege behoud elders zijn opgeslagen en eenvoudig zijn te hermonteren doet daaraan niet af. Voorts worden de bouwwerken geplaatst op zes tot acht betonnen platen met daarop bevestigde poeren, welke zijn ingegraven in een bouwput van ongeveer 60 cm diep. Plaatsing en verwijdering vindt plaats door het gebruik van een kraan.
Gelet op de gekozen bouwconstructie, te weten de combinatie van het ontbreken van een as/wielstelsel en dissel en de plaatsing op ingegraven betonplaten waarop poeren zijn bevestigd, zijn de bouwwerken naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aan te merken als stacaravans. De bouwwerken zijn, na plaatsing, als zodanig niet meer achter een auto te koppelen en te vervoeren. Anders dan verzoekers menen betekent de omstandigheid dat een stacaravan volgens de planvoorschriften tevens als bouwwerk kan worden aangemerkt niet dat deze niet mobiel kan of hoeft te zijn. De voorzieningenrechter wijst daartoe op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 mei 2005 (ECLI:NL:RVS:2006:AW7322) en 25 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012 BW3908). Uit deze uitspraken blijkt dat ook mobiele objecten als bouwwerken worden aangemerkt mits zij bedoeld zijn om gedurende langere tijd op dezelfde plaats te functioneren. Hetgeen verzoekers verder nog hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Nu de bouwwerken niet zijn aan te merken als stacaravans zijn zij ter plaatse op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Verweerder was daarom bevoegd om verzoekers een bouwstop op te leggen met betrekking tot het plaatsen van de bouwwerken. Aan hetgeen verzoekers hebben aangevoerd met betrekking tot de door verweerder opgestelde beleidsregel komt de voorzieningenrechter niet toe.
4.1.3
Ten aanzien van het afgraven van de bouwputten wordt het volgende overwogen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat blijkens artikel 20.2.1 van de planvoorschriften geen omgevingsvergunning is vereist voor het afgraven van gronden indien dit betrekking heeft op (plaatsing van) bouwwerken. Voor zover de bouwstop hierop is gebaseerd is het besluit derhalve in zoverre onrechtmatig.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2837, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, die niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er geen concreet zicht op legalisatie nu verweerder heeft aangegeven niet bereid te zijn om mee te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan.
Ook overigens zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat handhaving onevenredig is. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komt verzoekers geen gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel toe. Niet onderbouwd is dat eerder van de zijde van verweerder aan verzoekers is bericht dat de onderhavige bouwwerken passen in het bestemmingsplan. Hetgeen verzoekers hieromtrent hebben aangevoerd acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Anders dan verzoekers menen kan dit niet worden afgeleid uit de door verzoekers overgelegde emails. Ook overigens hebben verzoekers het beroep op het vertrouwensbeginsel niet nader onderbouwd.
Verzoekers hebben verwezen naar bouwwerken welke op andere vakantieparken op Ameland aanwezig zijn. Deze bouwwerken zouden evenzeer zijn ingegraven zonder as of wielenstelsen, op plekken met de bestemming recreatie/kampeerterrein staan en wel als stacaravans aangemerkt worden. Niet uitgesloten is dat voor de gestelde gevallen andere bestemmingsplannen gelden met ook andere definities van het begrip stacaravan. Bovendien is niet uitgesloten dat het illegale situaties betreft. Reeds hierom komt verzoekers geen gerechtvaardigd beroep op het gelijkheidsbeginsel toe.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op goede gronden een bouwstop opgelegd voor zover deze betrekking heeft op de zonder omgevingsvergunning geplaatste bouwwerken. Ten aanzien van het afgraven is de bouwstop onrechtmatig. Dit heeft echter geen gevolgen nu zoals hiervoor is overwogen terecht een bouwstop is opgelegd wegens zonder omgevingsvergunning strijdig gebruik plaatsen van de bouwwerken.
7. Nu het besluit tot opleggen van de bouwstop naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig is te achten bestaat geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F.K. Heiting, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.