ECLI:NL:RBNNE:2017:1596

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
18/730228-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor diverse strafbare feiten, waaronder brandstichting, diefstal en bedreiging

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van een reeks strafbare feiten. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, zes weken hechtenis voorwaardelijk en TBS met dwangverpleging. De feiten waarvoor hij is veroordeeld omvatten onder andere brandstichting in het huis van zijn ex-schoonvader, inbraak, en bedreiging van zijn ex-schoonvader en ex-vriendin met de dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte psychische problematiek vertoont en dat behandeling van groot belang is. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk in brand steken van een woning, waarbij gemeen gevaar voor goederen bestond. Daarnaast heeft hij meerdere keren spullen gestolen uit de woningen van zijn ex-vriendin en ex-schoonvader, en heeft hij hen bedreigd via sms-berichten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet bereid was om zich aan voorwaarden te houden die aan een voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden zouden zijn, en heeft daarom TBS met dwangverpleging opgelegd als laatste mogelijkheid om hem te behandelen en de maatschappij te beschermen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer2] en [slachtoffer1], toegewezen voor materiële schade, maar niet voor immateriële schade, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730228-16
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/044868-16, 18/219672-15, 18/190253-15, 18/198910-15 en 18-730297-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
thans verblijvende te PPC Vught.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2017 en 18 april 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/730228-16 na nadere omschrijving van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 april 2016 te [pleegplaats] , in elk geval in de gemeente
Ooststellingwerf, in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam]
A. opzettelijk brand heeft gesticht, door de gastoevoer van een gaspit van een
gasstel open te draaien en met open vuur in aanraking te brengen en aldus
zogenoemd aan te steken en/of (vervolgens) een papieren zak met daarin een
aluminium bakje met fritesresten op die brandende gaspit te plaatsen, althans
open vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge
waarvan die papieren zak met daarin een aluminium bakje met fritesresten
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en
daarvan gemeen gevaar voor die voornoemde goederen en/of de overige in die
woning aanwezige goederen (inventaris) en/of die woning en/of de naastgelegen
woning(en) en/of de inventaris van die naastgelegen woning(en), in elk geval
gemeen gevaar voor goederen, te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woning en/of de
naastgelegen woning(en) te duchten was en/of
B. ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
ontploffing teweeg te brengen, met dat opzet de gastoevoer van meerdere gaspitten
van een gasstel heeft opgedraaid, ten gevolge waarvan (een grote hoeveelheid) gas
in de ruimte waar dat gasstel zich bevond is gestroomd, althans terecht gekomen,
zulks terwijl een van de gaspitten wel brandde en terwijl op die brandende gaspit
een papieren zak met daarin een aluminium bakje met fritesresten was geplaatst
en die voornoemde goederen geheel of gedeeltelijk was/waren verbrand, zulks
terwijl er gemeen gevaar voor die voornoemde goederen en/of de overige in die
woning aanwezige goederen (inventaris) en/of die woning en/of de naastgelegen
woning(en) en/of de inventaris van die naastgelegen woning(en), in elk geval
gemeen gevaar voor goederen, te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woning en/of de
naastgelegen woning(en) te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 26 april 2016 en 27 april
2016 te [pleegplaats] , in elk geval in de gemeente Ooststellingwerf, met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan of bij de
[straatnaam] heeft weggenomen een of meerdere sleutel(s)
en/of een gasdrukpistool (model HK USP), kaliber 4,5 mm (.177) (voorzien van
het nummer [nummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen sleutel(s) en/of dat gasdrukpistool (model HK USP), kaliber 4,5 mm (.177) (voorzien
van het nummer [nummer] ) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 april 2016 tot en met 20 april 2016 te
[pleegplaats] , in elk geval in de gemeente Ooststellingwerf, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan of bij de [straatnaam]
) heeft weggenomen
- een portemonnee met inhoud (te weten een ID-kaart en/of een (Rabo) bankpas en/of
een of meerdere andere pasje(S) en/of geld en/of sleutels, in elk geval enig goed, en/of
- een (nieuwe toegezonden) (Rabo) bankpas en/of
- een of meerdere ander(e) goed(eren),
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen voornoemde goed(eren) onder zijn bereik
heeft gebracht al dan niet door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of
een valse sleutel (te weten door middel van het inschakelen van een sleutelspecialist/slotenmaker/persoon en door deze persoon het bestaande slot te laten verwijderen en daarvoor een nieuw slot te laten plaatsen, waardoor verdachte zich de toegang tot die woning kon verschaffen);
4.
hij op of omstreeks 18 april 2016 te [pleegplaats] zonder redelijk doel en/of
met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was,
bij een dier, te weten een hond (genaamd [naam] ), pijn en/of letsel heeft
veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft
benadeeld, immers heeft verdachte toen aldaar
- die hond aan een (wurg)ketting aan een (tak van een) boom (op)gehangen en/of (vervolgens) aldaar laten hangen, waardoor het voor die hond (nagenoeg) niet mogelijk was adem te halen en/of
- die hond (met kracht) tegen en/of op de nek, althans de halsstreek, en/of kop gestompt en/of geslagen, in elk geval ernstig geweld op het lichaam van die hond uitgeoefend,
ten gevolge, althans mede ten gevolge, waarvan die hond is overleden;
5.
hij in of omstreeks de maand april 2016 te [pleegplaats] , in elk geval in de gemeente Ooststellingwerf, [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
- meermalen, althans eenmaal, (op meerdere momenten in voornoemde periode) opzettelijk
tegen die voornoemde [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of een of meerdere medewerker(s) van de politie gezegd dat hij, verdachte, die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] kapot
zou maken en/of zou vermoorden en/of zou afmaken en/of zou doodmaken, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking en welke mededeling(en) die [slachtoffer1] en/of
[slachtoffer2] (vervolgens) (telkens) ter ore is/zijn gekomen en/of (op of omstreeks 30 april 2016)
- die [slachtoffer1] (via een telefonische- en/of intenet verbinding) een SMS-/tekstbericht gezonden met de navolgende tekst: “Als je niet normaal met mij praat kunnen we dit nooit meer normaal oplossen ik zal niet rusten ook al moet ik jaren wachten met of zonder politie of wie dan ook
ik ga mijn doel bereiken! Wat jij en jullie hebben gedaan en met [naam] daarvoor ga ik straffen
en ik ben kei hard laatste kans!” en welk SMS-/tekstbericht vervolgens in voornoemde periode door die [slachtoffer1] is ontvangen.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/044868-16 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 februari 2016 te [pleegplaats] [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5] en/of [slachtoffer6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde slachtoffer(s) meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Ik heb een vuurwapen", en/of "Of jullie schieten, of ik", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl hij daarbij opzettelijk dreigend herhaaldelijk op/onder/naar de bijrijdersstoel en/of op/naar de achterbank graaide/rommelde, althans de indruk wilde wekken dat hij daadwerkelijk een vuurwapen voorhanden had;
2.
hij op of omstreeks 29 februari 2016 te [pleegplaats] , gemeente Ooststellingwerf als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, [straatnaam] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/219672-15 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 september 2015 te [pleegplaats] , gemeente Tynaarlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam] en/of [slachtoffer7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 1 oktober 2015 te [pleegplaats] , gemeente Tynaarlo, meermalen, althans eenmaal, in een (recreatie)woning danwel stacaravan gelegen aan de [straatnaam] en in gebruik bij [slachtoffer8] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/190253-15 ten laste gelegd dat:
1.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest
bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Veendam op/aan [straatnaam] , op of omstreeks 23 mei 2015 te 14:30 uur de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld
ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer9] ) letsel en/of schade was toegebracht;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2015 te Veendam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, [straatnaam] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/198910-15 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 oktober 2015 te [pleegplaats] , gemeente Noordenveld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof ter waarde van 58,34 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 2 oktober 2015 te [pleegplaats] , gemeente Noordenveld als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto) heeft gereden op de weg, [straatnaam] te [pleegplaats] , in ieder geval binnen de gemeente Noorderveld, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/730297-16 ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks 12 februari 2016 tot en met 16 februari 2016, in elk geval in of omstreeks de maand februari 2016, te [pleegplaats] , in elk geval in de gemeente Ooststellingwerf, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (bedrijfs)pand (gelegen aan of bij het [straatnaam] )) heeft weggenomen een testapparaat (van het merk Snap-on, kleur rood), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer10] en/of [bedrijfsnaam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 1 mei 2016 te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool (model HK USP), kaliber 4,5 mm (.177) (voorzien van het nummer [nummer] ), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) (namelijk met een pistool merk Heckler & Koch, model USP) voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat alle feiten, met uitzondering van het in de zaak met parketnummer 18/730228-16 onder 1. B ten laste gelegde, kunnen worden bewezen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/730228-16 kan de onder 1. A ten laste gelegde brandstichting worden bewezen. Uit het rapport van de brandweer blijkt dat daarbij gemeen gevaar voor goederen bestond. Het onder 1. B ten laste gelegde kan niet bewezen worden, gelet op het rapport van de forensische opsporing waaruit blijkt dat er onvoldoende mogelijkheden voor een explosie waren, onder meer gelet op de ventilatie in de woning.
De onder 2. ten laste gelegde diefstal kan wettig en overtuigend bewezen worden op grond van de aangifte van [slachtoffer2] en de bekentenis van verdachte. De onder 3. ten laste gelegde inbraak kan wettig en overtuigend bewezen worden op grond van de aangifte van [slachtoffer2] , de factuur van de slotenmaker en de bekentenis van verdachte. De portemonnee werd weer teruggevonden na het doden van de hond (feit 4). Het onder 4. ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden op grond van de filmpjes - waaruit onder andere bleek dat de schoenen van de dader overeenkomen met de schoenen van verdachte - de getuigenverklaring van [slachtoffer3] , het schouwrapport en sectie op de hond en de verklaring van verdachte. Het onder 5. ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden op grond van de aangifte van [slachtoffer2] en de verklaringen van verdachte. Bij [slachtoffer2] kon de redelijke vrees ontstaan dat verdachte inderdaad de daad bij het woord zou voegen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/190253-15 kunnen beide feiten wettig en overtuigend bewezen worden. Feit 1 kan bewezen worden gelet op de aangifte, de getuigenverklaringen en de bekentenis van verdachte. Het enkele uitstappen en vragen of het gaat, is onvoldoende, nu artikel 7 van de Wegenverkeerswet ook ziet op het aansprakelijk kunnen stellen voor de geleden schade.
De in de zaak met parketnummer 18/219672-15 ten laste gelegde diefstal van brandstof in [pleegplaats] kan op basis van de aangifte en de bekentenis van verdachte wettig en overtuigend bewezen worden. Ten aanzien van de stacaravan zit er geen aangifte in het dossier, maar dit is wel genoemd in een proces-verbaal van bevindingen en verdachte bekent dit feit.
Het in de zaak met parketnummer 18/044868-16 kan eveneens wettig en overtuigend bewezen worden. Het is duidelijk dat verdachte reed zonder rijbewijs. Uit het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte niet wilde meewerken en dat hij de politie heeft bedreigd. De redelijke vrees dat verdachte zou gaan schieten kon bestaan, omdat verdachte zei dat hij in het bezit van een vuurwapen was, in combinatie met het rommelen door verdachte op achterbank.
De in de zaak met parketnummer 18/198910-15 ten laste gelegde feiten kunnen ook wettig en overtuigend bewezen worden; de diefstal van brandstof in [pleegplaats] op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen en de bekentenis van verdachte. Verdachte wist van tevoren al dat hij niet zou betalen. Met betrekking tot het rijden zonder rijbewijs heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad nooit een rijbewijs heeft gehad.
De in de zaak met parketnummer 18-730297-16 ten laste gelegde diefstal van een testapparaat kan bewezen worden op grond van de bekentenis van verdachte, de aangifte van [slachtoffer10] en de verklaring van getuige [naam].
Het voorhanden hebben van een gasdrukpistool wordt eveneens door verdachte bekend en kan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat alle bekennende verklaringen van verdachte bij de politie dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte heeft - ter terechtzitting - aangegeven dat hij tijdens zijn verhoren bijstand van een raadsman had gewild. Verdachte was in de war en onder invloed van drugs ten tijde van de verhoren. De politie had verdachte dan ook niet moeten verhoren buiten aanwezigheid van een raadsman. Zonder de verklaring van verdachte wordt in de meeste zaken niet voldaan aan het bewijsminimum en dient verdachte te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de feiten 2., 3. en 4. in de zaak met parketnummer 18/730228-16 niet juist ten laste zijn gelegd. Bij feit 2 komt de omschrijving op de tenlastelegging niet overeen met het verweten feit. Bij feit 3 is een verkeerd artikel ten laste gelegd; er is geen sprake van gebruik van een valse sleutel maar van wederrechtelijk binnentreden. Bij feit 4 had artikel 2.10 van de Wet Dieren moeten worden ten laste gelegd. Bovendien had verdachte geen opzet op het overlijden van de hond.
In de zaak met parketnummer 18/044868-16 kan de onder 1. ten laste gelegde bedreiging van agenten niet bewezen worden, omdat verdachte geen opzet op het daadwerkelijke bedreigen had, maar in een opwelling handelde. Met betrekking tot het in deze zaak en de zaken onder parketnummers 18/198910-15 en 18/190253-15 onder 2. ten laste gelegde rijden zonder rijbewijs is in het dossier geen uittreksel uit het register opgenomen, waaruit blijkt dat verdachte daadwerkelijk geen rijbewijs heeft.
In de zaak met parketnummers 18/219672-15 en 18/198910-15 kan ten aanzien van de telkens onder 1. ten laste gelegde diefstal van brandstof niet worden bewezen dat verdachte opzet op het wederrechtelijk toe-eigenen had, omdat hij wel de intentie had om te betalen. Het in de zaak met parketnummer 18/219672-15 onder 2. ten laste gelegde wederrechtelijk binnendringen kan niet bewezen worden nu het gaat om een stacaravan en dat geen woning in de zin van artikel 138 Sr. is.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/190253-15 kan het onder 1. ten laste gelegde verlaten van de plaats van een ongeval niet bewezen worden, nu verdachte na de aanrijding aan aangeefster heeft gevraagd hoe het ging en dat hij zichzelf daarmee kenbaar heeft gemaakt. Zijn kenteken kon daarbij ook genoteerd worden.
Het oordeel van de rechtbank
De verklaringen van verdachte
De stelling van de raadsman dat verdachte niet buiten aanwezigheid van een raadsman gehoord had mogen worden omdat hij in de war en onder invloed was, vindt geen steun in het recht. Ten tijde van de verhoren van verdachte gold de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007, Stcrt. 2010, 4003). Daarin is omschreven dat een persoon met een kennelijk verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis die wordt verdacht van een misdrijf, geen afstand kan doen van het recht voorafgaand aan het eerste inhoudelijk verhoor een advocaat te raadplegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voorafgaand aan het eerste inhoudelijk verhoor op 21 april 2016 (18/730228-16) contact heeft gehad met zijn toenmalige raadsman, nog daargelaten dat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de politie op dat moment aanleiding had te veronderstellen dat verdachte kennelijk verstandelijk beperkt was of leed aan een cognitieve functiestoornis.
Voor de eerste inhoudelijke verhoren op 29 februari 2016 (18/044868-16), 2 november 2015 (18/219672-15), 17 juni 2015 (18/190253-15), 2 oktober 2015
(18-198910-15) en 1 mei 2016 (18/730228-16 en 18/730297-16) is dat anders; verdachte heeft toen afstand gedaan van het recht op consultatie- en verhoorsbijstand.
Ook daarvoor geldt echter dat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de politie aanleiding had te veronderstellen dat verdachte kennelijk verstandelijk beperkt was of leed aan een cognitieve functiestoornis, waardoor hij geen afstand zou kunnen doen van het recht om voor het eerste inhoudelijk verhoor een advocaat te raadplegen. Voor wat betreft de verhoren in de zaken met de parketnummers 18/730228-16 en 18/730297-16) geldt overigens dat verdachte, ook na consultatie van een raadsvrouw vóór het tweede verhoor op 1 mei 2016, niet op de door hem in het eerste verhoor op 1 mei 2016 afgelegde verklaring is teruggekomen.
De rechtbank constateert verder dat verdachte bij aanvang van de verhoren telkens is gevraagd of hij bijstand van een raadsman wilde. Verdachte heeft daarop - met uitzondering van nader te noemen data - telkens (ondubbelzinnig) afstand gedaan van zijn recht op bijstand van een raadsman. Uit het dossier blijkt dat verdachte enkel op 23 april 2016 (om 14:40 uur) en 24 april 2016 heeft aangegeven dat hij bijstand van een raadsman wilde.
De raadsman van verdachte bleek op beide dagen niet bereikbaar en verdachte is dan ook niet gehoord. Bij het eerstvolgende verhoor, op 1 mei 2016, deed verdachte wederom ondubbelzinnig afstand van zijn recht op bijstand van een raadsman. Dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij telkens wel bijstand van een raadsman had willen hebben, doet daar niet aan af.
De rechtbank zal het verweer verwerpen en de - bekennende - verklaringen van verdachte bezigen tot het bewijs.
Parketnummer 18-730228-16
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de onder A ten laste gelegde brandstichting bewezen kan worden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman inhoudende dat er geen gevaar voor goederen bestond, daar uit het rapport van de brandweer (nader opgenomen onder de bewijsmiddelen) blijkt dat wel degelijk sprake was van gevaar voor goederen. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 1. B ten laste gelegde niet kan worden bewezen, nu uit het rapport van de forensische opsporing blijkt dat er onvoldoende mogelijkheden voor een explosie waren en dat derhalve sprake was van een ondeugdelijke poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel.
Het met betrekking tot het onder 2., 3. en 4. ten laste gelegde gevoerde verweer van de raadsman inhoudende dat deze feiten anders tenlastegelegd hadden moeten worden, verwerpt de rechtbank. Bepaalde gedragingen kunnen meerdere verschillende strafbare feiten opleveren. De keuze welk strafbare feit aan verdachte wordt tenlastegelegd, is aan het openbaar ministerie.
De rechtbank acht de feiten bewezen op grond van de nader op te nemen bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de onder 3. ten laste gelegde diefstal door middel van een valse sleutel bij [slachtoffer1] constateert de rechtbank dat verdachte de (nieuwe) bankpas van [slachtoffer1] heeft gestolen nadat hij de sloten van de woning van [slachtoffer1] heeft laten vervangen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman inhoudende dat slechts sprake was van wederrechtelijk binnendringen. Nu verdachte geen toestemming had om de sloten te laten vervangen en ook het onbevoegd gebruik maken van een bij de woning horende sleutel valt binnen het bereik van de (juridische) term gebruikmaking van een valse sleutel, zal de rechtbank diefstal van een bankpas door middel van gebruik van een valse sleutel bewezen verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de portemonnee van [slachtoffer1] blijkens de bewijsmiddelen heeft weggenomen toen hij bij haar op bezoek was, hetgeen de rechtbank als diefstal zal kwalificeren.
De onder 4. ten laste gelegde benadeling van de gezondheid van de hond kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de hond hard heeft gestompt en aan een boom heeft opgehangen. Hiermee heeft hij pijn en letsel bij de hond veroorzaakt en heeft hij de gezondheid van de hond ernstig benadeeld, mede ten gevolge waarvan de hond is overleden. Dit gevolg is overigens aan het opzet van de dader onttrokken.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaring van verdachte en de verklaring van [slachtoffer3] blijkt dat verdachte zich dreigend heeft uitgelaten ten opzichte van [slachtoffer2] en [slachtoffer1] . Uit de verklaringen van [slachtoffer2] en [slachtoffer1] blijkt dat [slachtoffer3] hen vervolgens heeft verteld dat verdachte heeft gezegd dat hij hen om het leven wilde brengen. Voorts heeft verdachte [slachtoffer1] per sms-bericht bedreigd. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke doodsbedreiging bij zowel [slachtoffer2]. als [slachtoffer1] , mede gelet op de door de breuk tussen [slachtoffer1] en verdachte veroorzaakte verstoorde verhoudingen, de redelijke vrees kon doen ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen waar zou gaan maken.
parketnummer 18/044868-16
De rechtbank acht de onder 1. ten laste gelegde bedreiging van agenten bewezen gelet op de verklaringen van verbalisanten [slachtoffer5] , [slachtoffer4] en [slachtoffer6] , alsmede de bekennende verklaring van verdachte. Door de uitlatingen van verdachte, die wezen op het voorhanden hebben en gaan gebruiken van een vuurwapen, in combinatie met het rommelen in de auto kon bij de verbalisanten redelijkerwijs de vrees ontstaan dat verdachte daadwerkelijk een vuurwapen voorhanden had en het wapen tegen hen zou gaan gebruiken met alle mogelijke gevolgen - de dood - van dien.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman kort gezegd inhoudende dat verdachte de agenten niet met opzet maar in een opwelling handelde zoals ten laste gelegd. Uit de verklaring van verdachte blijkt immers geenszins dat hij in een opwelling handelde en uit de verschillende uitlatingen en het handelen van verdachte kan het opzet op de bedreiging genoegzaam worden afgeleid.
parketnummer 18/219672-15
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde wederrechtelijk binnendringen in de stacaravan heeft de raadsman bepleit dat een stacaravan geen woning in de zin van artikel 138 Sr. is. De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie blijkt dat een stacaravan een voor bewoning geschikte plaats is en dat dit onder het bereik van het begrip woning valt. De betreffende caravan werd bovendien gewoonlijk als woning gebruikt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman om die reden.
parketnummer 18/190253-15
Het onder 1. ten laste gelegde verlaten van de plaats van een ongeval kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden op grond van de nader opgenomen bewijsmiddelen. Het betoog van de raadsman inhoudende dat verdachte zich - ingevolge artikel 7, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 - kenbaar heeft gemaakt door te vragen hoe het met aangeefster ging en dat dit dient te leiden tot uitsluiting van strafbaarheid, gaat niet op.
Het enkele vragen aan aangeefster of het gaat, om vervolgens de plaats van het ongeval te verlaten, staat immers niet gelijk aan het behoorlijk bieden van gelegenheid tot vaststelling van de identiteit van verdachte en zijn voertuig. Verdachte heeft zijn naam niet genoemd en heeft geen briefje met zijn gegevens achtergelaten bij aangeefster. Dat de identiteit van verdachte toch is achterhaald middels het natrekken van het kenteken van de door verdachte gebruikte auto en het horen van de eigenaar van de auto, doet hier niet aan af. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman derhalve.
parketnummer 18-730297-16
De rechtbank acht de onder 1. ten laste gelegde diefstal van een testapparaat niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank constateert dat als pleegperiode 12 februari tot en met 16 februari 2016 is ten laste gelegd. Uit de stukken blijkt echter dat verdachte het weggenomen testapparaat reeds op 21 januari 2016 te koop heeft aangeboden aan [naam] Nu dit ruimschoots voor 12 februari 2016 is, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het testapparaat in de ten laste gelegde periode heeft gestolen. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
parketnummers 18/730228-16 en 18/730279-16
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 30 april 2016, opgenomen op pagina 177 e.v. van het dossier met nummer 201613371-DEF d.d. 23 juni 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2] :
Ik doe aangifte van brandstichting in mijn woning aan de [straatnaam] in [pleegplaats] (Fr.) op 29 april 2016. Ik was op een bruiloft toen ik gebeld werd door mijn maat [naam] . Hij vertelde mij dat het raam boven het platte dak helemaal open stond. Ik ben naar huis gegaan. Toen ik thuis kwam hoorde ik dat de woning vol rook had gestaan en dat er brand in mijn woning was gesticht. Eerder hadden we camera’s geplaatst. De dader staat alleen met het haar op de camerabeelden. Volgens mij is dit het kapsel van [verdachte] . Mijn dochter [slachtoffer1] weet zeker dat [verdachte] deels op de camerabeelden te zien is.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek brand van Team Forensische Opsporing van Politie Noord-Nederland d.d. 30 mei 2016 opgenomen op pagina 206 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Er werd een onderzoek ingesteld op 29 april 2016 in de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] (Fr.). Ik zag dat op de kookplaat brandresten lagen. Ik zag in deze brandresten patat, een stukje aluminiumfolie en nog een paar stukjes groen met wit papier. Kennelijk was een zakje met patat verbrand.
Samenvatting en conclusies: De brand is ontstaan op de gaskookplaat in de keuken.
De brand is niet ontstaan door een technische oorzaak. De brand is ontstaan door menselijk handelen. De brand heeft zich beperkt tot de goederen op de kookplaat, zijnde een papieren zak met aluminiumfolie en patat. Er stroomde, gelet op de bevindingen ban de brandweer, uit meerdere gasbranders van het fornuis gas, deze branders waren open gedraaid.
Gelet op het feit dat bij de komst van de brandweer er geen vuur werd waargenomen, maar slechts rokende resten was de mogelijkheid voor een ontwikkeling tot een volledige brand niet verwachten geweest. Gelet op het feit dat de gasbranders op de laagste stand open gedraaid waren, was de hoeveelheid gas die uitstroomde beperkt. Er was gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 1 mei 2016, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Op zondag 17 april 20l6 ging bij mij de knop om. Alle woede en wraak in mij projecteerde ik op [slachtoffer2] . Ik kreeg de gedachte "je zet mij uit het leven en ik zal jou uit het leven zetten". Er gingen allemaal dingen door mijn hoofd hoe en wat ik hem zou gaan aandoen om zijn leven kapot te maken. Ik dacht aan brand, ontvoeren, martelen, vermoorden en zo. In de dag/dagen erna kreeg ik als stap 1 het idee om de woning van [slachtoffer2] op de blazen. Ik geen huis en dan [slachtoffer2] ook geen huis en ik heb toen maar bedacht om het huis in brand te steken zodat [slachtoffer2] dan ook geen huis heeft en voelt wat het is. Ik heb afgelopen vrijdag tussen 18:00 en 19:00 uur het een aantal kranen van het gasfornuis opgezet en heb op het gasstel wat afval van de snackbar in brand gestoken. Het was mijn bedoeling dat de woning vol rook zou komen of deels in brand zou gaan zodat [slachtoffer2] dan niet meer in die woning zou kunnen wonen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 april 2016, opgenomen op pagina 158 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2] :
Ik doe aangifte van diefstal van mijn sleutel. Ik woon aan de [straatnaam]
in [pleegplaats] . Op 27 april 2016 omstreeks 09.30 uur werd ik wakker en ben ik naar beneden gegaan. Ik pakte toen het sleutelbos uit het sleutelkastje in de keuken. Ik zag dat de sleutel van de voor- en achterdeur niet aan het sleutelbos zat. Hierna zag ik dat het raam van de keuken op een kiertje stond. Ik snapte dat niet want dit raam kan niet open. Ik ben toen naar buiten gegaan om te kijken bij het raam van de keuken. Ik zag dat de plinten, die om het raamkozijn horen te zitten, er waren afgebroken.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 april 2016, opgenomen op pagina 162 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2] :
Op woensdag 27 april 2016 omstreeks 17.00, was ik samen met mijn dochter [slachtoffer1] in
mijn woning. Ik hoorde [slachtoffer1] toen zeggen: “Wat stinkt het op mijn kamer”. Ik hoorde [slachtoffer1] vervolgens zeggen: “Ik herken deze geur van [verdachte] . [verdachte] rook precies zo”.
Op woensdag 27 april 2016 omstreeks 18:54 uur kreeg ik een sms-bericht. Hier in stond de volgende tekst: “Hoi [slachtoffer2] het spijt me dat ik naar binnen ben gegaan ik wouw alleen even douchen en slapen met een dak boven mijn hoofd sorry ik heb niks van je gejat En ik heb wat gegeten sorry”.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 mei 2016, opgenomen op pagina 166 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2] :
Ik doe aanvullend aangifte van diefstal van een wapen uit mijn woning. Ik hoorde van [slachtoffer3] dat [verdachte] hem had verteld dat hij mij en mogelijk mijn dochter [slachtoffer1] van het leven wilde gaan beroven als het niet zo zou gaan als hij wilde. Het opzettelijk in brand steken van mijn woning kun je daar mogelijk ook onder verstaan. Nadat [slachtoffer3] mij had verteld dat [verdachte] mij om zou willen brengen, voelde ik mij uitermate bang. Ik ken de PIJ maatregel-geschiedenis van [verdachte] en weet uit eigen ervaring hoe hij kan reageren als het niet gaat zoals hij wil.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 1 mei 2016, opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb vorige week ingebroken in de woning van [slachtoffer2] , alles wat er bij/met [slachtoffer2] en [slachtoffer1] gebeurde heb ik gedaan. Toen ik de inbraak bij [slachtoffer2] pleegde, vond ik onder het bed van [slachtoffer2] een CO2 wapen. Dat wapen heb ik zonder zijn toestemming meegenomen.
Ik was vannacht in Drachten en ik had een afspraak met een persoon die voor mij dat pistool wilde ombouwen tot een echt wapen, waarmee ik echt zou kunnen schieten.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 1 mei 2016, opgenomen op pagina 341 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant(en):
Op zondag 01 mei 2016 stonden wij op de Noordkade in Drachten. Een man sprak mij aan en zei tegen mij dat hij mij even wou spreken. Ik hoorde deze man zeggen: “ik ben [verdachte] en ik kom mij aangeven. Ik word gezocht en ben er klaar mee”. Ik hoorde hem zeggen dat hij een C02 wapen bij zich had. Ik zag dat hij zijn jas optrok. Ik zag een wapen achter bij zijn broeksband inzitten.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland, Afdeling Wapens en Munitie d.d. 10 mei 2016, opgenomen op pagina 345 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Het onder verdachte [verdachte] inbeslaggenomen wapen betreft een metalen/kunststof Co2 gasdrukpistool, merk onbekend (Taiwan), model HK USP. Het wapen, kaliber 4,5 mm (.177), is voorzien van het nummer [nummer] .
Het voornoemde gasdrukpistool is voor be- of afdreiging geschikt. Het gasdrukpistool
vertoont namelijk voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een
bestaand vuurwapen, namelijk een pistool, merk Heckler & Koch, model USP.
Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie 1, onder 7e
van de WWM, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling Wapens en Munitie (RWM).
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 20 april 2016, opgenomen op pagina 131 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1] :
Ik wil aangifte doen van inbraak in mijn woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] , diefstal uit de woning, vernieling van het slot van mijn woning en bedreiging met de dood door [verdachte] . Op 17 april 2016, na overleg tussen de politie, [verdachte] en mij, heeft [verdachte] mijn woning verlaten. [verdachte] nam zijn hond mee. [verdachte] had mij al eerder gewaarschuwd dat als hij dakloos zou worden, hij zijn hond zou doden. Toen [verdachte] weg was, bleek dat mijn beurs weg was. In de beurs zaten de volgende spullen: ID kaart, Rabobankpasje, pasjes van winkels, een klein geldbedrag en enkele kleine sleutels. De beurs lag in de woonkamer in mijn tas.
Ik heb de beurs zondagmorgen 17 april nog in mijn tas gezien. Nadat [verdachte] weg was, was mijn beurs ook weg. Verder is er toen niemand in mijn woning geweest dus kan [verdachte] alleen deze hebben weggenomen.
Op 18 april 2016, omstreeks 03:30 uur hoorde ik lawaai buiten. Ik heb niet naar buiten gekeken. Ik hoorde [verdachte] wel praten. [verdachte] zat voor de woning. Ik hoorde gerommel bij mijn brievenbus. [verdachte] was daar alleen toen, en dus moet hij mijn beurs wel door mijn brievenbus geduwd hebben. Op maandag 18 april 2016, omstreeks 23:30 uur kwam [slachtoffer3] bij mij op bezoek.
Dat was in de woning van mijn vader. [slachtoffer3] vertelde mij het volgende: “ [verdachte] had [slachtoffer3] verteld dat wij, mijn vader en ik dood moesten. Dat wij, mijn vader en ik er aan gingen”.
Op 19 april 2016 hoorde ik dat er ingebroken was in mijn woning, [straatnaam] . Een vriendin van mij kreeg een bericht inhoudende: “Hoi hoi. Jij hebt [slachtoffer1] in je vriendenlijst staan. Graag even doorgeven dat haar slot is veranderd door haar ex”. De bewoner van [straatnaam] vertelde aan mijn moeder dat [verdachte] tot een uur of twaalf in mijn woning was gebleven. Mijn moeder is naar mijn woning gegaan. Mijn moeder had een sleutel van mijn woning, maar kon niet in mijn woning komen. Kennelijk was er een ander slot in mijn woning geplaatst.
Vanmiddag, 20 april 2016, werd ik gebeld door [slachtoffer3] . [slachtoffer3] belde om te zeggen dat ik direct mijn nieuwe Rabo bankpas moest blokkeren. [slachtoffer3] vertelde dat [verdachte] met die nieuwe pas geld wilde gaan pinnen. Ik weet zeker dat [verdachte] gisteren deze nieuwe bankpas uit mijn woning heeft weggenomen. Deze moet gisteren met de post aangekomen zijn in mijn woning, op het moment dat [verdachte] heeft ingebroken in mijn woning. [verdachte] moet toen deze bankpas meegenomen hebben.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 1 mei 2016, opgenomen op pagina 260 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1] :
Ik ben per SMS-bericht bedreigd door [verdachte] . Op 30 april 2016 kreeg ik het volgende SMSje: “Als jij niet normaal met mij praat kunnen we dit nooit normaal oplossen Ik zal niet rusten ook al moet ik jaren wachten met of zonder de politie of wie dan ook ik ga mijn doel bereiken! Wat jij en jullie hebben gedaan met [naam] daarvoor ga ik straffen en ik ben kei hard laatste kans!”
Ik ben erg bang dat mijn ex- vriend [verdachte] mij iets gaat aandoen of mij dood gaat maken. Ik durf al niet meer in mijn eigen woning te wonen. Ik ben ervan overtuigd dat [verdachte] mij en mijn vader wil doden.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 22 april 2016, opgenomen op pagina 141 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer3] :
Ik heb op woensdag 20 april 2016 in de spullen van [verdachte] een bankpas aangetroffen in een enveloppe. Dit bleek een bankpas te zijn van de Rabobank, op naam van [slachtoffer1]. Ik heb de pas meteen naar [slachtoffer1] toegebracht.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 9 mei 2016, opgenomen op pagina 277 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer3] :
In de dagen nadat [verdachte] uit de woning was gezet (17/4) uitte hij in een kwade bui wel bedreigende uitlatingen richting [slachtoffer1] en [slachtoffer2] . Over [slachtoffer2] sprak hij dat hij hem kapot zou maken omdat [slachtoffer2] hem ook kapot had gemaakt.
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 2 mei 2016, opgenomen op pagina 117 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb [slachtoffer3] verteld dat ik [slachtoffer2] en [slachtoffer1] hun leven kapot zou willen gaan maken en dat ik hen wel zou willen vermoorden. [slachtoffer2] moet pijn lijden en weten wat dat is. Als ik hem zou doodschieten zou dat te gemakkelijk zijn. Bovendien zou [slachtoffer1] dit niet aankunnen.
Als hij zo zwaar verminkt en invalide zou zijn zou [slachtoffer1] helemaal gek worden en zichzelf wat aandoen. Ik weet dat ze dan zeker zelfmoord zou gaan plegen. Op deze wijze zou ik hun beide levens dus totaal verwoesten. Ik heb dit in SMS-berichten ook al aangegeven.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 april 2016, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Wat heb jij dinsdag 19 april 2016 gedaan?
A: Ik heb een slotenmaker gebeld. Die heeft voor mij de woning
opengemaakt. Ik denk dat dit in de ochtend was. Ik had bankpassen besteld en die zouden binnenkomen. Ik had geen sleutels meer van de woning, daarom heb ik een slotenmaker gebeld. Ik vertelde dat ik mijn sleutels was verloren. Hij heeft de deur voor mij geopend en is mee naar binnen gegaan. Hij heeft het slot veranderd en daarna zijn we weggegaan.
V: Had jij toestemming van [slachtoffer1] ?
A: Zij heeft mij er zondag uitgezet en daarna geen contact meer gekregen met haar.
Uiteindelijk ben ik de woning binnen gegaan. Ik had dus geen toestemming.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 1 mei 2016, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Wat wil je nog vertellen over de dood van je hond?
A: Ik heb mijn hond dood gemaakt. Ik heb hem met mijn rechtervuist in zijn nek geslagen.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 22 april 2016, opgenomen op pagina 220 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant(en):
Op donderdag 21 april 2016 heb ik, verbalisant, een vluchtige blik geworpen in de in beslaggenomen Samsung GSM van verdachte [verdachte] . Ik zag in de foto/filmbestanden van de GSM dat er een vijftal filmpjes en meerdere foto’s van een hond op staan. Ik zag aan het document soort dat de filmpjes gemaakt waren met de Samsung telefoon. Ik zag op de filmpjes dat het een licht bruine hond betrof. Ik heb deze filmpjes bekeken en zag dat op alle filmpjes te zien was dat de hond kennelijk aan zijn riem was ophangen in een boom. Ik zag en hoorde dat de hond geen lucht kreeg en aan het tegenstribbelen was. Ik hoorde op de achtergrond een persoon zwaar ademen. Ook zag ik dat deze persoon witte gymschoenen droeg want dit was gedeeltelijk te zien op de film. Kennelijk filmde deze persoon de hond. In een van laatste filmpjes zag ik dat de hond overleden was.
18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 22 april 2016, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
O: We laten je een foto zien van schoenen in je fouillering. Zijn deze schoenen van jou?
A: Dat zijn mijn schoenen. Val maar met de deur in huis. Als het gaat om het filmpje van mijn telefoon.
V: Waarom kom je daarmee?
A: Omdat jullie mij verdenken van dierenmishandeling. Omdat mijn schoenen op dat filmpje staan.
19. Een schriftelijk bescheid, te weten een sectierapport d.d. 18 april 2016, opgenomen op pagina 252 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van dierenarts [naam] :
Hond [naam] , eigenaar [verdachte] , 18-04-2016
Het lijkt erop dat de hond opgehangen is. Hoog op de ribwand en de rug zijn verschillende bloeduitstortingen te zien en op de rug sc idem met verscheuring van fascie. Er zitten rupturen in de lever. In de borstkas zijn normale longen aanwezig , die wat een (agonaal) shockbeeld geven. Postmortaal loopt ook wat longoedeem uit de bek.
Conclusie: de hond is vrijwel zeker door trauma om het leven gekomen. Gezien het ontbreken van uitwendige beschadiging en het gelokaliseerd zijn aan één kant, lijkt stomp trauma het meest waarschijnlijk.
20. Een schriftelijk bescheid, te weten een schrijven d.d. 23 mei 2016, opgenomen op pagina 254 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van dierenarts [naam] :
Ik sluit verwurging zeker niet uit. Indien dit met circulaire druk is gebeurd (riem /dik touw gladde ketting) is het zeker mogelijk dat de druk voldoende was om het keelgebied te comprimeren zonder duidelijk zichtbare letsels achter te laten omdat de druk dan gelijkmatig over een groot gebied verdeeld wordt.
Vraag: kunnen de beelden schuimig longoedeem en een agonaal shockbeeld ook veroorzaakt zijn door verwurging/strangulatie?
Antwoord: dat is mogelijk.
Vraag: u heeft een aantal filmpjes gezien. Past het signalement van deze hond bij het signalement van de hond waarop u sectie heeft gedaan?
Antwoord: ja, als twee druppels water. Dit moet vrijwel zeker dezelfde hond zijn.
Vraag: kloppen uw bevindingen met de beelden?
Antwoord: ja, wel ten aanzien van het longbeeld en het oedeem uit de bek. Er moet echter ook rondom deze gebeurtenis ook nog fors uitwendig geweld hebben plaatsgevonden kort voor het sterven.
parketnummer 18/044868-16
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 29 februari 2016, opgenomen op pagina 38 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016059967 d.d. 15 maart 2016, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Wat ging er mis vanmiddag? Het ging om een rijbewijs begrepen we.
A: Ik heb geen rijbewijs.
V: Ben je wel vaker daarvoor gepakt?
A: Ja, al een aantal keren. Vanmiddag was ik in [pleegplaats] . Alle politiemensen, drie of vier, kwamen direct bij mijn auto. Ik zat in de auto. Ze zeiden dat ik was aangehouden omdat ik geen rijbewijs heb en ik nog tien dagen moest zitten. Ze spraken me aan met mijn naam. Al snel kwam er een hand naar binnen. Hij wilde de deur openen. Ik was geïrriteerd door het gedrag van die agent. Ik pakte mijn gsm uit het vakje van mijn linkerportier toen ik zag dat een van de agenten (die uit de auto die voor mij stond) vrij snel de hand aan het pistool had. Omdat ik een verleden heb en [naam] heet maakte dat een agressieve indruk op me. Ik zei toen: "Je mag me nu ook gelijk dood gaan schieten!" Daarna zei ik: "Anders pak ik de mijne! Schiet me maar dood!" Ik heb ook gezegd: “Dan pak ik die van mij wel”. Ik greep onder mijn stoel, eerst onder mijn eigen en later die naast me. Ik greep bij de voorstoelen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 29 februari 2016, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [slachtoffer5] :
Op maandag 29 februari 2016, omstreeks 13:45 uur stond ik samen met collega [slachtoffer4]
te posten op de [straatnaam] te [pleegplaats] Fr. Ik zag dat de personenauto voorzien van het kenteken [nummer] vanuit de [straatnaam] kwam rijden en vervolgens rechtsaf sloeg om zijn weg te vervolgen. Ik hoorde dat mijn collega [slachtoffer4] middels de portofoon aan collega [slachtoffer6] door gaf dat de Volkswagen Golf in zijn richting kwam rijden. Ik zag dat collega [slachtoffer6] middels het politietransparant van de dienstmotor een stopteken aan de Golf gaf. Ik zag dat de bestuurder van de Golf aan het stopteken voldeed. Ik zag een manspersoon achter het stuur van de Volkwagen Golf zitten en ik herkende de manspersoon als [verdachte] . [verdachte] is niet in het bezit van een geldig op naam staand rijbewijs. Ik deelde [verdachte] mede dat ik hem verdacht van het rijden zonder geldig rijbewijs. Ik deelde [verdachte] mede dat hij met ons mee moest naar het politiebureau. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij niet met ons mee ging wat er ook gebeurde. Ik heb vervolgens geprobeerd het portier aan de bestuurderszijde open te trekken met de bedoeling hem aan te houden als verdachte. Ik voelde dat het portier was afgesloten. Ik zag dat [verdachte] het raam dicht probeerde te doen. Ik zag dat collega [slachtoffer6] op dat moment aan het half geopende raam trok. Ik zag dat het raam hierdoor versplinterde. Ik hoorde [verdachte] op dat moment roepen: "Ik ben in het bezit van een vuurwapen, jullie weten dat ik te boek sta als vuurwapengevaarlijk" of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde dat [verdachte] dit meerdere malen riep. Ik zag dat [verdachte] zich op dat moment omdraaide. Ik zag dat hij aan het rommelen was in een aantal spullen welke op de achterbank van voornoemd voertuig lagen. Ik was bang dat [verdachte] een vuurwapen zou pakken en dit tegen mij en mijn collega's zou gaan gebruiken. Door zijn onverschillige gedrag en het feit dat hij aangaf niet mee te willen werken en zijn roep om er een arrestatieteam erbij te halen voelde ik mij uitermate bedreigd en werd ik bang voor hem en zijn onvoorspelbare gedrag.
Ik voelde mij vervolgens genoodzaakt om mijn dienstwapen te trekken. Ik ben achteruit gelopen en ben op ongeveer op drie meter afstand van het voertuig blijven staan. Ik heb al die tijd mijn vuurwapen op [verdachte] gericht. Ik hoorde dat [verdachte] meerdere malen luid en duidelijk riep: "Ik heb een vuurwapen. Schiet me maar dood. Of jullie schieten of ik schiet. Zeg het maar" of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde dat hij deze woorden meerdere malen herhaalde. Het gevoel dat [verdachte] in het bezit was van een vuurwapen werd voor mij steeds duidelijker. Ik voelde mij steeds meer bedreigd en steeds banger en wist niet wat er zou gaan gebeuren. Ik riep tegen [verdachte] dat hij zijn handen moest laten zien. Ik heb dit twee of drie keer tegen [verdachte] geroepen. Ik zag dat hij niet op mijn aanroepen reageerde. Ik zag namelijk dat hij bleef rommelen in zijn voertuig. Ik had nog steeds het idee dat [verdachte] op zoek was naar een vuurwapen. Op dat moment had ik steeds meer de overtuiging dat [verdachte] in het bezit zou kunnen zijn van een vuurwapen en dit tegen ons zou gaan gebruiken. Ik was er van overtuigd dat hij in het bezit was van een wapen omdat verdachte [verdachte] dit meerdere malen had gezegd. Ik voelde me bedreigd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 29 februari 2016, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [slachtoffer4] :
Op maandag 29 februari 2016 was ik in [pleegplaats] .
Ik was bij het linkerportier van de Golf van [verdachte] en stond naast verbalisant [slachtoffer6] . Door het raam van de linker portier zag ik dat [verdachte] telkens naar rechts leunde en met zijn rechterhand een beweging maakte alsof hij een vuurwapen wilde pakken van onder de
bijrijders stoel. Dit heb ik diverse keren zien gebeuren. Terwijl [verdachte] deze bewegingen maakte hoorde ik dat hij riep "of jullie schieten of ik schiet".
Ik heb zijn uitspraak zeker vier keer gehoord. Ik voelde mij op dat moment bedreigd en dacht dat hij daadwerkelijk in het bezit was van een vuurwapen en deze ook ging gebruiken. Ook de kennis dat hij geweld heeft gebruikt in het verleden in combinatie met zijn bewegingen en zijn uitspraak dat hij
ging schieten was voor mij voldoende om mijn vuurwapen gericht te houden op [verdachte] .
Gezien de situatie zoals omschreven voelde ik mij uitermate bedreigd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 29 februari 2016, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [slachtoffer6] :
Op maandag 29 februari 2016 was ik in [pleegplaats] .
Ik hoorde collega [slachtoffer5] wederom zeggen dat [verdachte] mee moest naar het bureau waarop [verdachte] wederom zei dat hij niet meeging. Dit heeft hij meerdere keren gezegd. Ik zag toen dat
collega [slachtoffer4] naar het dienstvoertuig liep en plaats nam achter het stuur. Ik zag dat [verdachte] zijn raam wilde sluiten en dat zijn rechterhand naar de onderzijde van de passagiersstoel ging en waarna ik hem meende horen te zeggen dat hij wel een vuurwapen had.
Daarop heb ik met beide handen het dichtgaande raam beetgepakt en dit in één ruk uit de raamstijl getrokken waarbij het glas verbrijzelde. Ik trok dit raam eruit om beter zicht te krijgen op de handelingen die [verdachte] in de auto verrichtte. Wederom hoorde ik [verdachte] roepen dat hij een vuurwapen had en zag ik dat hij steeds met zijn rechterhand voor de passagiersstoel aan het zoeken/graaien was. Op dat moment bevond ik mij nog steeds naast de deurstijl aan de bestuurderszijde en zag ik dat [verdachte] nog steeds met zijn rechterhand aan het zoeken was en hij riep dat hij een vuurwapen had cq pakte. Ik was op dat moment ervan overtuigd dat [verdachte] een vuurwapen aan het zoeken was voor of onder de passagiersstoel en ik werd bang dat hij deze ook daadwerkelijk tegen ons zou gaan gebruiken. Ik zag dat [verdachte] helemaal opgefokt was en door zijn houding en uitlatingen om een vuurwapen tegen ons te gaan gebruiken was ik bang dat hij dat ook daadwerkelijk ging doen. Tevens hoorde ik [verdachte] roepen: "Schiet me maar dood. Als jullie niet schieten dan doe ik het. Of jullie schieten of ik schiet of woorden van gelijke strekking. Ik voelde mij op dat moment steeds meer bedreigd en werd banger doordat [verdachte] maar bleef roepen dat hij een vuurwapen had en "Als jullie niet schieten dan schiet ik". Gezien de situatie en de feiten en omstandigheden als hierboven genoemd voelde ik mij uitermate bedreigd.
parketnummer 18/219672-15
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 2 november 2015, ongenummerd opgenomen in het dossier met nummer PL0100-2015292212 d.d. 2 november 2015, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Ben je de afgelopen maanden in [pleegplaats] geweest?
A: Ja; ongeveer vanaf augustus 2015. Ik ben een poosje in de stacaravan van familie geweest. Dit is mijn pleegfamilie, de familie [naam] . Dit was volgens mij in september.
V: Hoe vaak ben je bij de stacaravan geweest?
A: Een paar dagen. Het kan in juli of augustus zijn geweest.
V: Hoe ben je daar binnen gekomen?
A: Via het achterste raam, heb ik open gemaakt met een schroevendraaier.
V: Had je toestemming om daar te zijn?
A: Nee. Anders had ik een sleutel gehad.
V: Zoals we jou hebben verteld word je ook verdacht van verduistering van benzine bij Tankstation Veldhuizen, wat kan je daar over vertellen?
A: Dat heb ik gedaan. Ik weet niet meer precies wanneer dat was, maar als u zegt dat
dat 30 september 2015 was dan kan dat heel goed kloppen. Ik kwam uit Hoogezand en ik reed als bestuurder in mijn Volvo voorzien van het kenteken [nummer] . Ik zou naar Assen gaan. De benzinemeter brandde al dus ik zou echt moeten tanken. Er gaat benzine in.
V: Wist je dat er in [pleegplaats] aan die weg een benzinestation zit?
A; Van vroeger wist ik dat aan die weg daar ergens een tankstation moest zitten. Het is anders niet logisch om daar naar toe te gaan omdat je er niet langs komt. Tevens is het nog een klein station en tja....de kans op camerabeelden is dan vele malen kleiner. Dus dat mijn kenteken op beelden staan.
V; Wat had jij aan geld bij je?
A: Op dat moment helemaal niks.
V: Dus wat was jou intentie toen je ging tanken om wat te doen?
A: Dat dit bedrag wel bij de stapel schulden op zou kunnen en dat ik dus niet zou betalen.
Ik ben dus naar binnen gelopen. Ik heb tegen de cassière gezegd; "Dat ik mijn portemonnee was vergeten maar dat ik die wel even zou ophalen." Ik heb tegen haar gezegd dat ik van de politie was en mijn pasjes was vergeten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 6 oktober 2015, ongenummerd opgenomen in het dossier met nummer PL0100-2015292212 d.d. 2 november 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer7] :
Op woensdag 30 september 2015 was ik werkzaam bij tankstation [bedrijfsnaam] te [pleegplaats] . Ik zag dat een jongeman, rijdend in een donkerkleurige Volvo, euro loodvrij tankte (pomp 3) bij ons tankstation. Ik zag dat het totaalbedrag 83,27 euro was. Nadat hij klaar was met tanken kwam hij de shop binnenlopen. Bij de kassa hoorde ik dat hij tegen me zei dat hij zijn portemonnee vergeten was. Ik hoorde dat hij zei dat hij zijn pasje nog in zijn politiekluisje had liggen. Hij gaf aan dat hij heen en weer naar Hoogezand zou rijden, om zijn portemonnee met pasje op te halen, om zo te kunnen betalen. Ik liet hem een uitgestelde betaling ondertekenen. Tot op heden is hij niet teruggekomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 28 oktober 2015, ongenummerd opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant(en):
Op dinsdag 27 oktober 2015 nam ik, verbalisant, telefonisch contact op met [naam] ,
de stiefmoeder van [verdachte] . Ze vertelde dat ze voor het laatst contact had gehad met verdachte nadat haar vader en zijzelf aangifte bij de politie hadden gedaan tegen [verdachte] in verband met oneigenlijk gebruik van de stacaravan van haar vader. [verdachte] zou een tijdje in de stacaravan hebben verbleven en wilde deze uiteindelijk zelfs verkopen.
Opmerking verbalisant: in BVH is onder nummer 2015288197 inderdaad aangifte gedaan van bovengenoemd strafbaar feit.
parketnummer 18/190253-15
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 23 mei 2015, ongenummerd opgenomen in het dossier met nummer PL0100-2015146366 d.d. 7 juli 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer9] :
Op zaterdag 23 mei 2015, omstreeks 14:30 uur, was ik bij het tankstation [bedrijfsnaam] , [straatnaam] te Veendam. Ik had mijn auto geparkeerd naast het winkeltje van het tankstation. Ik stond met mijn gezicht richting mijn auto, ik keek in de kofferbak. Op dat moment zie dat er een auto achteruit rijd. De auto reed met een hoge snelheid achteruit.
Hij reed dusdanig ver achteruit dat hij mij raakte op mijn kuit. Ik kwam hierdoor klem te zitten tussen zijn auto en mijn auto. Ik begon op de achterruit van zijn auto te slaan. Ik hoorde aan het motorgeluid en voelde aan mijn benen dat de bestuurder van deze auto, een rode Seat Ibiza, nog meer gas gaf. Ik lag op dat moment half in de kofferbak. Op een gegeven moment rijdt de auto weer vooruit. Ik ben op dat moment op de grond gevallen. Ik voelde op dat moment erg veel pijn aan mijn been. Ik voelde mijn rechterbeen niet meer. Ik heb ook verschillende schaafwonden op mijn been. De kentekenplaathouder van mijn auto was ingedeukt en er waren verschillende plastic stukjes van de kentekenplaathouder afgeknapt.
De bestuurder van de rode Seat Ibiza stapte uit. Hij vroeg aan mij: "gaat het mevrouw". Ik reageerde hierop met: "natuurlijk gaat het niet”. Hierop is meneer weer in de auto gestapt en weg gereden. Hij heeft zijn persoonlijke gegevens niet afgegeven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanrijding van Politie Noord-Nederland d.d. 7 juli 2015, ongenummerd opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant(en):
Datum: 23 mei 2015
Adres: [straatnaam] Veendam
Bestuurder: [verdachte]
Rijbewijs: Bij controle bij het rijbewijsregister bleek de bestuurder niet bevoegd te zijn een
motorrijtuig te besturen. Bij deze controle bleek mij het volgende: aan de bestuurder was nooit een rijbewijs afgegeven voor de categorie motorrijtuigen waartoe het door de bestuurder bestuurde voertuig behoorde."
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 17 juni 2015, ongenummerd opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Hoe is de aanrijding gebeurd?
A: Ik reed met mijn auto achteruit. Ik heb op dat moment deze vrouw aan gereden. Ik hoorde nadat ik achteruit was gereden een klap. Nadat ik de klap hoorde ben ik direct uit gestapt. Ik zag op dat moment dat de vrouw op grond was gevallen. Ik vroeg aan mevrouw of ik wat voor haar kon doen. Ik zag dat mevrouw behoorlijk overstuur was. Ik heb gezegd dat ik wel een EHBO koffer wilde ophalen. Dit vonden ze goed. En vervolgens ben ik richting Assen gereden. Ik was zelf ook helemaal in paniek. Ook was ik in paniek doordat ik zelf niet in het bezit ben van een geldig rijbewijs.
V: Waar is de aanrijding gebeurd?
A: Van [straatnaam] te Veendam. Bij het [bedrijfsnaam] tankstation.
V: Heb jij jezelf kenbaar gemaakt als bestuurder bij het slachtoffer?
A: Nee, dit heb ik niet gedaan. Ik weet dat het strafbaar is.
parketnummer 18/198910-15
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 oktober 2015, ongenummerd opgenomen in het dossier met nummer PL0100-2015288197 d.d. 6 oktober 2015, inhoudende als verklaring van [naam] :
Op vrijdag 2 oktober 2015 hoorde ik dat pompbedienster [naam] tegen mij zei: "Er is iemand die heeft getankt maar niet kan betalen" of woorden van gelijke strekking.
Ik zei vervolgens tegen de man: "u heeft getankt maar u kunt niet betalen?" of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde dat de man zei: "Ja". Ik hoorde dat de man opperde dat hij eventueel wel iets wilde ondertekenen of dat hij iets achter zou laten.
Ik zei tegen de man dat hij zijn auto maar moest laten staan en dat hij maar iemand moest regelen die geld zou komen brengen. Vervolgens zag ik dat de man naar buiten liep. Ik zag dat de man in een Volvo stapte en wegreed.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 2 oktober 2015, ongenummerd opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben vandaag met mijn auto richting Groningen gereden. Ik reed terwijl ik geen rijbewijs heb. Mijn tank was leeg, daarom ging ik bij een tankstation in [pleegplaats] tanken. Voordat ik ging tanken wist ik al dat ik niet ging betalen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/730228-16
1.
hij op 29 april 2016 te [pleegplaats] , in een woning gelegen aan de Kringgreppelstraat nummer 82
A. opzettelijk brand heeft gesticht, door de gastoevoer van een gaspit van een gasstel open te draaien en met open vuur in aanraking te brengen en aldus aan te steken en een papieren zak met daarin een aluminium bakje met fritesresten op die brandende gaspit te plaatsen, althans open vuur in aanraking gebracht met brandbare stoffen, ten gevolge waarvan die papieren zak met daarin een aluminium bakje met fritesresten zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die voornoemde goederen en overige in die woning aanwezige goederen, inventaris, en die woning te duchten was;
2.
hij in de periode omvattende de dagen 26 april 2016 en 27 april 2016 te [pleegplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de Kringgreppelstraat nummer 82 heeft weggenomen een sleutel en een gasdrukpistool, model HK USP, kaliber 4,5 mm, .177, voorzien van het nummer [nummer] , toebehorende aan [slachtoffer2] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft gebracht door middel van braak;
3.
hij in de periode van 17 april 2016 tot en met 20 april 2016 te [pleegplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [straatnaam] heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, te weten een ID-kaart en een Rabobankpas en andere pasjes en geld en sleutels, toebehorende aan [slachtoffer1]
en
hij in de periode van 17 april 2016 tot en met 20 april 2016 te [pleegplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [straatnaam] heeft weggenomen een nieuwe toegezonden Rabobankpas, toebehorende aan [slachtoffer1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, te weten door middel van het inschakelen van een slotenmaker en door deze persoon het bestaande slot te laten verwijderen en daarvoor een nieuw slot te laten plaatsen, waardoor verdachte zich de toegang tot die woning kon verschaffen;
4.
hij op of omstreeks 18 april 2016 te [pleegplaats] zonder redelijk doel bij een dier, te weten een hond genaamd [naam] , pijn en letsel heeft veroorzaakt en de gezondheid en het welzijn van dat dier heeft benadeeld, immers heeft verdachte toen aldaar
- die hond aan een wurgketting aan een tak van een boom opgehangen en vervolgens aldaar laten hangen, waardoor het voor die hond nagenoeg niet mogelijk was adem te halen en
- die hond met kracht geslagen,
mede ten gevolge waarvan die hond is overleden;
5.
hij in de maand april 2016 te [pleegplaats] [slachtoffer1] en [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
- opzettelijk tegen [slachtoffer3] en/of medewerkers van de politie gezegd dat hij, verdachte, die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] kapot zou maken en/of zou vermoorden en/of zou afmaken en/of zou doodmaken, en welke mededeling(en) die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] vervolgens telkens ter ore zijn gekomen
en op 30 april 2016
- die [slachtoffer1] via een telefonische verbinding een SMS-bericht gezonden met de navolgende tekst: “Als je niet normaal met mij praat kunnen we dit nooit meer normaal oplossen ik zal niet rusten ook al moet ik jaren wachten met of zonder politie of wie dan ook ik ga mijn doel bereiken! Wat jij en jullie hebben gedaan en met [naam] daarvoor ga ik straffen en ik ben kei hard laatste kans!” en welk SMS-bericht vervolgens in voornoemde periode door die [slachtoffer1] is ontvangen.
parketnummer 18/044868-16
1.
hij op 29 februari 2016 te [pleegplaats] [slachtoffer4] en [slachtoffer5] en [slachtoffer6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde slachtoffers meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Ik heb een vuurwapen", en "Of jullie schieten, of ik", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl hij daarbij opzettelijk dreigend herhaaldelijk naar de bijrijdersstoel en naar de achterbank graaide;
2.
hij op 29 februari 2016 te [pleegplaats] , gemeente Ooststellingwerf als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, heeft gereden op de weg, [straatnaam] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
parketnummer 18/219672-15
1.
hij op 30 september 2015 te [pleegplaats] , gemeente Tynaarlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof, toebehorende aan [bedrijfsnaam] ;
2.
hij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 1 oktober 2015 te [pleegplaats] , gemeente Tynaarlo, in een stacaravan in gebruik bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen.

parketnummer 18/190253-15

1.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest
bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Veendam aan de [straatnaam] , op 23 mei 2015 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander, te weten [slachtoffer9] letsel en schade was toegebracht;
2.
hij op 23 mei 2015 te Veendam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, heeft gereden op de weg, [straatnaam] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
parketnummer 18/198910-15
1.
hij op 2 oktober 2015 te [pleegplaats] , gemeente Noordenveld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof ter waarde van 58,34 euro, toebehorende aan [bedrijfsnaam] ;
2.
hij op 2 oktober 2015 te [pleegplaats] , gemeente Noordenveld als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, heeft gereden op de weg, [straatnaam] te [pleegplaats] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
parketnummer 18/730297-16
2.
hij op 1 mei 2016 te Drachten een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool, model HK USP, kaliber 4,5 mm, .177, voorzien van het nummer [nummer] , zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, namelijk met een pistool merk Heckler & Koch, model USP, voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18/730228-16 op:
1. A Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
2. Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
3. Diefstal, en
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
4. Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 van de Wet Dieren
5. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18/044868-16 op:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2. Overtreding van artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18/219672-15 op:
1. Diefstal
2. Het in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18/190253-15 op:
1. Overtreding van artikel 7 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
2. Overtreding van artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18/198910-15 op:
1. Diefstal
2. Overtreding van artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18-730297-16 op:
2. Handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering en motivering van de op te leggen maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 624 dagen waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en zes weken hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voor de overtredingen. Aan het voorwaardelijke deel dient een fors aantal bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, waaronder het volgen van een ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer2] en [slachtoffer1] en een locatieverbod voor de bebouwde kom van [pleegplaats] (Fr.). De bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie aangaande het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf. Indien de rechtbank het nodig acht om een stok achter de deur te plaatsen ten behoeve van het stellen van voorwaarden, stelt de raadsman voor om een voorwaardelijke werkstraf aan verdachte op te leggen. Ten aanzien van de voor de overtredingen op te leggen straf refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 maart 2017, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een groot aantal strafbare feiten gepleegd. Hij heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een brandstichting en een inbraak, beide in het huis van zijn ex-schoonvader. Ook heeft hij zijn ex-schoonvader en ex-vriendin met de dood bedreigd en heeft hij tweemaal - waarvan eenmaal met een valse sleutel - spullen gestolen uit het huis van zijn ex-vriendin. Dit zijn bijzonder nare feiten die een behoorlijke impact op de ex-schoonvader en ex-vriendin van verdachte hebben gehad. Uit de toelichting op de vordering van de ex-schoonvader van verdachte blijkt onder andere dat hij het gevoel heeft dat zijn dochter en hij hun leven niet zeker zijn zolang verdachte vrij rondloopt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft tevens zijn eigen hond geslagen en aan een riem opgehangen aan een boom, (mede) waardoor de hond is gestorven. Verdachte heeft gefilmd hoe de hond minutenlang aan de boom hing te spartelen alvorens te sterven. Vervolgens heeft hij de dode hond voor het huis van zijn ex-vriendin neergelegd en getracht anderen te doen geloven dat zijn ex-schoonvader de hond had gedood.
Voorts heeft verdachte zich - kort gezegd - schuldig gemaakt aan het meermalen rijden zonder rijbewijs, het verlaten van de plaats van een ongeval waarbij verdachte betrokken was, het (tweemaal) stelen van brandstof, huisvredebreuk en het met de dood bedreigen van agenten. Dit zijn vervelende feiten, waarmee verdachte geen enkel respect voor gezag en andermans eigendom heeft getoond.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Wat betreft de persoon/strafbaarheid van verdachte neemt de rechtbank onder meer in ogenschouw de bevindingen en conclusies van het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) d.d. 13 januari 2017, opgemaakt door G.H. van den Bosch, psychiater, en M.D. Beijer-Holtman, psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in. Uit klinisch multidisciplinair onderzoek in 2013 blijkt dat de kernproblematiek van verdachte wordt gevormd door zijn - uit een reactieve hechtingsstoornis voortkomende - identiteitsproblematiek, samenhangend met de problematiek in de regulatie van zelfgevoel, waarbij er gesproken dient te worden van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van narcistische, antisociale en borderline problematiek. Verdachte heeft inmiddels vrijwel zeker een persoonlijkheidsproblematiek ontwikkeld, maar wegens gebrek aan onderzoek door het PBC kan niet objectief worden bevestigd in hoeverre de persoonlijkheidsontwikkeling is voltooid en daarmee is uitgemond in een manifeste (cluster B) persoonlijkheidsstoornis. Wel kan worden gesteld dat vanaf de vroege ontwikkeling sprake is geweest van een hechtingsstoornis.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. Alles in ogenschouw nemend acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling en de vermoedelijk ontwikkelde persoonlijkheidsstoornis verminderd vrij was ten aanzien van zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, maar de rechtbank acht niet aannemelijk dat deze beperkingen hem zijn keuzevrijheid volledig ontnomen hebben. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank constateert dat een deel van de bewezenverklaarde feiten zich heeft gericht tegen de ex-schoonvader van verdachte. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte buiten medeweten van zijn ex-schoonvader enkele dagen in diens huis heeft geleefd. Voorts slaat de rechtbank acht op het feit dat verdachte zichzelf tijdens een verhoor bij de politie een tikkende tijdbom noemde en dat hij heeft verklaard dat hij zijn ex-schoonvader zou ombrengen, dat het hem niet uitmaakt of hij daarvoor maanden of jaren moet wachten. Verdachte heeft in detail verklaard hoe hij van plan was zijn ex-schoonvader te doden.
Gelet op het voorgaande in combinatie met de geconstateerde psychische problematiek van verdachte acht de rechtbank het van het grootste belang dat verdachte behandeld wordt.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij open staat voor een ambulante behandeling en opvang bij begeleide woonvoorziening Stichting Noach. Het valt te betwijfelen hoe serieus deze toezegging van verdachte genomen moet worden, gelet op de wisselende standpunten die hij daarover - ook gedurende de periode waarin de rechtbank de zaak heeft behandeld - heeft ingenomen.
De rechtbank constateert verder dat verdachte in de loop der jaren met verschillende deskundigen en instanties in aanraking is gekomen. Gelet op hetgeen hierover gerapporteerd wordt door deskundigen - in combinatie met uitlatingen van verdachte zelf - is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte beoogde (ambulante) behandeling en huisvesting bij Stichting Noach onvoldoende waarborgen voor het daadwerkelijk voltooien van een behandeling biedt.
De rechtbank wijst in dit verband onder meer op de in het verleden aan verdachte opgelegde PIJ-maatregel. Hierover valt in het reclasseringsrapport d.d. 10 januari 2017 te lezen dat het resocialiseringstraject vanwege meerdere onttrekkingen van verdachte niet van de grond is gekomen en dat in 2014 geadviseerd werd om de maatregel op te heffen, daar het niet mogelijk leek om de behandeling dusdanig vorm te geven dat het zal bijdragen aan een verlaging van het recidiverisico. Toen verdachte in het kader van vrijwillige nazorg bij Limor (instelling voor begeleid wonen) werd geplaatst en hem daar meerdere kansen werden geboden, bleef verdachte zich onttrekken aan begeleiding. Verdachte wilde evenmin meewerken aan een plaatsing bij Vast en Verder (24-uursvoorziening) en raakte zonder vaste verblijfplaats.
Tijdens reclasseringscontacten in juni en juli 2016 heeft verdachte aangegeven dat hij enkel vrijwillige hulpverlening wil en dat hij niet openstaat voor reclasseringstoezicht. Ten tijde van het opmaken van voornoemd reclasseringsrapport gaf verdachte aan dat hij
welopenstaat voor toezicht en dat hij zich aan alle eventueel op te leggen voorwaarden wil houden.
De reclassering rapporteerde daarom dat er ondanks ervaringen met verdachte in het verleden en ondanks het mogelijke hoge risico op onttrekking aan de voorwaarden toch aanknopingspunten waren om reclasseringstoezicht uit te oefenen en verdachte te begeleiden bij het naleven van bijzondere voorwaarden zoals een verplichte ambulante behandeling en een opname bij een begeleide woonvoorziening.
Per 12 januari 2017 werd de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst onder - onder meer - de voorwaarde dat verdachte zou verblijven bij Stichting Noach en dat verdachte zou meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding. Op de terechtzitting van 20 januari 2017 constateerde de rechtbank dat verdachte zich reeds binnen het tijdsbestek van acht dagen niet aan de genoemde voorwaarden heeft gehouden. Uit het voortgangsverslag van het Leger des Heils d.d. 19 januari 2017 bleek dat verdachte zonder overleg niet bij Stichting Noach heeft verbleven (in de nacht van 13 op 14 januari 2017) en dat hij weigerde mee te werken aan dagbesteding. Ook werd gerapporteerd dat verdachte geen ambulante behandeling wilde bij de AFPN Groningen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis op 20 januari 2017 opgeheven.
Gelet op de noodzaak van behandeling en in aanmerking genomen dat verdachte wederom had getoond zich niet aan gestelde voorwaarden te willen of kunnen houden in combinatie met de eerder gebleken wispelturige opstelling van verdachte ten opzichte van begeleiding en behandeling, heeft de rechtbank opdracht gegeven een rapport te doen opmaken met betrekking tot de mogelijkheden van een tbs met voorwaarden.
Uit het hierop uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 21 maart 2017 blijkt dat verdachte niet gemotiveerd is om mee te werken aan reclasseringstoezicht met verplichte klinische behandeling en begeleid wonen. Uit het rapport, alsmede uit hetgeen verdachte ter terechtzitting d.d. 18 april 2017 heeft meegedeeld, bleek voorts dat verdachte wel naar Noach wil, "mits het op een fatsoenlijke manier zal gaan". De reclassering concludeert echter dat het risico op onttrekking aan voorwaarden hoog is en komt terug op haar eerdere advies, genoemd in het rapport d.d. 10 januari 2017 en adviseert om verdachte niet in aanmerking te laten komen voor een tbs met voorwaarden.
Voor het opleggen van een tbs met voorwaarden is vereist dat verdachte zich bereid verklaart tot naleving van de hem in dat kader te stellen voorwaarden. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat dit niet het geval is.
Een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden biedt om dezelfde reden volstrekt onvoldoende waarborgen voor het volledig ondergaan van de noodzakelijk geachte behandeling en accepteren van begeleiding door verdachte.
Daarom rest enkel de oplegging van een tbs met dwangverpleging als laatste mogelijkheid verdachte te behandelen en de maatschappij voor verdachte te beschermen.
De rechtbank gaat hiermee voorbij aan de aanbeveling van het PBC-rapport inhoudende dat verdachte meer baat lijkt te hebben bij "een behandeling gericht op resocialisatie en een pro sociale niet criminele peer group of andere positieve identificatiefiguren, dan bij een setting van langer durende klinische behandeling tussen ter beschikking gestelden".
De rechtbank wijst er - wellicht ten overvloede - op volstrekt onvoldoende vertrouwen te hebben in de motivatie van verdachte voor het voltooien van een dergelijke behandeling. Voorts constateert de rechtbank dat in het recente verleden onvoldoende is gebleken dat verdachte zich uit eigen beweging begeeft in een pro sociale, niet criminele omgeving, en dat verdachte zich bovendien juist tegen één van de ogenschijnlijk weinige positieve identificatiefiguren in zijn leven, zijn ex-schoonvader, heeft gekeerd, getuige de meeste van de onder parketnummer 18/730228-16 ten laste gelegde feiten.
Aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen is voldaan. De in de zaak met parketnummer 18/730228-16 onder 1. en 5. bedoelde feiten, alsmede het in de zaak met parketnummer 18/044868-16 onder 1. ten laste gelegde betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld (parketnummer 18/730228-16, onder 1.) dan wel misdrijven als vermeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (parketnummer 18/730228-16 onder 5. en parketnummer 18/044868-16 onder 1.). Er is een advies (van minder dan een jaar oud) over verdachte opgemaakt door twee gedragsdeskundigen in verschillende disciplines, waaronder een psychiater. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts is, gelet op de thans bewezenverklaarde feiten en hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de uitlatingen die verdachte nadien bij de politie heeft gedaan, alsmede gelet op het strafblad van verdachte - waarop onder meer een verkrachting voorkomt - naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de voorwaarde dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een tbs-maatregel eist.
Nu behandeling van verdachte noodzakelijk is om de kans op recidive te verminderen en een effectief vrijwillig/ambulant kader niet tot de mogelijkheden behoort, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de tbs met dwangverpleging eist.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten geen misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De onder parketnummer 18/730228-16, feit 5. en onder parketnummer 18/044868-16, feit 1. ten laste gelegde feiten betreffen immers woordelijke bedreigingen. Het onder parketnummer 18/730228-16, feit 1. ten laste gelegde betreft een brandstichting in een woning, maar daarbij bestond geen gevaar voor de bewoner of omwonenden. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar niet te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen ten aanzien van de feiten zoals bewezenverklaard onder parketnummer 18/730228-16 en 18/044868-16, zoals hiervoor reeds aangeduid. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Ter normhandhaving zal de rechtbank tevens een gevangenisstraf aan verdachte opleggen. De rechtbank zal gelet op voornoemde maatregel van tbs met dwangverpleging een gevangenisstraf opleggen die bij benadering gelijk is aan de tijd dat verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, nu de rechtbank het van belang acht dat de behandeling van verdachte in het kader van die tbs met dwangverpleging zo spoedig mogelijk aanvangt.
Tot slot zal de rechtbank voor de bewezenverklaarde overtredingen, telkens korte voorwaardelijke vrijheidsstraffen opleggen.

Benadeelde partij [slachtoffer2]

heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 18/730228-16 onder 1., 2. en 5. ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van materiele schade, met uitzondering van het gestolen pistool. De immateriële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00. De rest van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit levert een totaalbedrag van € 1.891,34 op, waarbij de wettelijke rente dient te worden vergoed en de schadevergoedingsmaatregel moet te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair afwijzing van de vordering bepleit. De gevorderde materiële schade voldoet niet aan de substantiëringsplicht en is niet onderbouwd. Het gasdrukpistool mag niet vergoed worden, nu dit een bevestiging van een onzedige rechtshandeling zou betekenen. De gevorderde materiële en immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en het causale verband met de ten laste gelegde feiten is onvoldoende gebleken.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat niet is voldaan aan de bewijs- en stelplicht. Aanhouding van de behandeling van de zaak zou een onevenredige belasting van het strafrecht opleveren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schadepost met betrekking tot het plaatsen van nieuwe sloten voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde onder 2. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De gevorderde reiskosten in verband met een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Deze schadeposten zijn niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman weersproken en de rechtbank acht de vordering op deze punten derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor het plaatsen van camera's, nu dit geen rechtstreekse schade ten gevolge van het door verdachte gepleegde feit betreft. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de vrije tijd die het verdachte heeft gekost om door verdachte veroorzaakte (braak)schade te repareren, is de rechtbank van oordeel dat deze post onvoldoende onderbouwd is. De benadeelde partij zal daarom op dit punt eveneens niet-ontvankelijk de vordering worden verklaard.
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor het door verdachte weggenomen gasdrukpistool afwijzen nu het bezit van een gasdrukpistool in strijd met de goede zeden is.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 BW komt - voor zover hier van belang - vergoeding van ander nadeel in aanmerking bij aantasting van de persoon op andere wijze (dan lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam). Voor de toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade gebaseerd op de aantasting van een persoon op andere wijze is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel moet hebben opgelopen. Het moet daarbij gaan om aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank stelt vast dat zij over onvoldoende informatie beschikt om vast te kunnen stellen of hiervan sprake is.
De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om nadere informatie op te vragen bij de benadeelde partij, omdat dit zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van immateriële schade. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht de vordering derhalve tot een bedrag van € 127,44 aan materiële schade gegrond en voor toewijzing vatbaar, met wettelijke rente.
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Benadeelde partij [slachtoffer1]

heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 18/730228-16 onder 3. en 5. ten laste gelegde alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van materiële schade gevorderd. De immateriële schade dient - mede gelet op de door de benadeelde partij overgelegde jurisprudentie - te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00. De rest van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie vordert toewijzing van een totaalbedrag van € 1.487,99, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair afwijzing van de vordering bepleit. Ten aanzien van de immateriële schade kan geen causaal verband met het ten laste gelegde worden vastgesteld. De diagnose van PTSS voldoet niet aan hetgeen is vastgesteld in artikel 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Uit het namens [slachtoffer1] ter terechtzitting overgelegde schrijven van de psycholoog blijkt niet wanneer en waardoor de PTSS is ontstaan.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat niet is voldaan aan de bewijs- en stelplicht. Een aanhouding zou een onevenredige belasting van het strafrecht opleveren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voor het vervangen van sloten voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering op dit punt, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor het plaatsen van camera's, nu dit geen rechtstreekse schade ten gevolge van het door verdachte gepleegde feit betreft.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 BW komt – voor zover hier van belang – vergoeding van ander nadeel in aanmerking bij aantasting van de persoon op andere wijze (dan lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam). Voor de toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade gebaseerd op de aantasting van een persoon op andere wijze is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel moet hebben opgelopen. Het moet daarbij gaan om aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen of hiervan sprake is.
De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om nadere informatie op te vragen bij de benadeelde partij, omdat dit zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van immateriële schade. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht de vordering derhalve tot een bedrag van € 140,00 aan materiële schade gegrond en voor toewijzing vatbaar, met wettelijke rente.
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 57, 62, 138, 157, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2.1 en 8.12 van de Wet Dieren, de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en Munitie en de artikelen 7, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/730228-16 onder 1. B en in de zaak met parketnummer 18-730297-16 onder 1. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/730228-16 onder 1. A, 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/044868-16 onder 1. en 2. ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/219672-15 onder 1. en 2. ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/190253-15 onder 1. en 2. ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/198910-15 onder 1. en 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18-730297-16 onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van één jaar.
In de zaken met parketnummers 18/044868-16, 18/198910-15 en 18/190253-15 onder 2. ten laste gelegde overtredingen:
Drie maal hechtenis voor de duur van twee weken.
Bepaalt dat deze hechtenis niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf en eventueel ten uitvoer te leggen hechtenis, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 127,44 (zegge: honderdzevenentwintig euro en vierenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer2] voor wat betreft de vergoeding van het gasdrukpistool wordt afgewezen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer2] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2] te betalen een bedrag van € 127,44 (zegge: honderzevenentwintig euro en vierenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twee dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 140,00 (zegge: honderdveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] te betalen een bedrag € 140,00 (zegge: honderdveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twee dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 mei 2017.
Mr. Bosker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.