ECLI:NL:RBNNE:2017:1683

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
18/830413-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woningoverval en autodiefstal met geweld tegen een 77-jarige man

Op 4 mei 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich samen met een mededader schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval en autodiefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, waarbij ook de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerdere veroordeling is herroepen. De feiten vonden plaats op 27 oktober 2016 in Groningen, waar de verdachte en zijn mededader een 77-jarige man overvallen hebben in zijn woning. De man werd mishandeld en er werd een geldbedrag van ongeveer 800 euro ontvreemd. Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededader een auto gestolen, die later in brand is aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte valse aangifte heeft gedaan van de diefstal van zijn jas, die in de gestolen auto werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het bewijs uit camerabeelden als overtuigend beschouwd. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft niet meegewerkt aan een reclasseringsrapportage. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830413-16
v.i.-zaaknummer 99/000276-50
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende te PI Flevoland - HvB Almere Binnen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Blonk, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2016, in de gemeente Groningen, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen ongeveer 800 euro, althans een
hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer1] , gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader:
- de woning van die [slachtoffer1] naar binnen is/zijn gegaan, waarbij verdachte
en/of zijn mededader zich al dan niet de toegang tot die woning heeft/hebben
verschaft door middel van braak en/of inklimming, en/of - die [slachtoffer1] in een nekklem heeft/hebben genomen en/of vastgepakt, en/of - al dan niet met een voorwerp op het hoofd en/of overige delen van het
lichaam van die [slachtoffer1] heeft/hebben geslagen;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2016, in de gemeente Groningen, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening vanaf de [straatnaam] heeft weggenomen een (personen)auto (merk Ford, type Mondeo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer2] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen auto onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 28 oktober 2016, in de gemeente Groningen, aangifte heeft
gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat dat feit niet was
gepleegd, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar ten overstaan van
hoofdagent [naam] , opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van
diefstal van een jas, een IPhone en/of een bankpas.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aangever heeft verklaard te zijn overvallen in zijn woning aan de [straatnaam] te Groningen en de politie daarover te hebben gebeld nadat hij van de schrik was bekomen. De melding kwam binnen op 27 oktober 2016 om 2.28 uur. Eerder was er diezelfde nacht om 2.23 uur een melding binnengekomen van een autobrand. Deze auto bleek kort daarvoor te zijn gestolen in de [straatnaam] . In deze auto is de jas aangetroffen van verdachte met daarin zijn bankpas, iPhone en kamersleutel. Voorts is gebleken dat verdachte samen met de medeverdachte op 26 oktober 2016 rond half 12 's avonds is vertrokken bij Vast & Verder, waar de medeverdachte woonde, en dat zij op 27 oktober 2016 eerst rond half 7 in de ochtend aldaar terugkeerden. Getuige [naam] , werknemer bij deze begeleide woonvorm, heeft verklaard dat hij na de mededeling aan de medeverdachte dat hij op dat tijdstip geen bezoek mocht ontvangen, deze hoorde roepen dat ze eerst nog iets moesten verdelen. Bovendien zag [naam] dat de medeverdachte een kras op zijn gezicht had. Dit laatste wordt bevestigd door getuige [naam] , die voorts heeft verklaard dat de medeverdachte aan hem verteld heeft een woningoverval gepleegd te hebben. Daarbij heeft getuige [naam] de toedracht overeenkomstig de verklaring van aangever omschreven. De medeverdachte zou deze getuige, naar zijn zeggen, overigens van te voren benaderd hebben met de vraag of hij met deze overval wilde meedoen. Hetgeen getuige [naam] kan verklaren omtrent de toedracht van de overval is grotendeels daderkennis. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze bewijsmiddelen zodanig samenhangend zijn dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld in vereniging en de diefstal van de auto. Dat verdachte aangifte heeft gedaan van diefstal van zijn jas doet daar niet aan af. Volgens de officier van justitie is dit een valse aangifte. Hij acht de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting dat en waarom de tijdstippen die hij heeft genoemd in zijn aangifte van diefstal van zijn jas niet kloppen en een vergissing zijn, ongeloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ten stelligste heeft ontkend bij de woningoverval betrokken te zijn geweest. Uit het dossier komt bovendien geen enkel rechtstreeks bewijs naar voren waaruit zijn betrokkenheid zou blijken. De verklaringen van getuigen over de betrokkenheid van de medeverdachte betreffen alle de auditu-verklaringen, die allemaal zijn terug te voeren naar de medeverdachte. Wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de woningoverval ontbreekt. Ditzelfde geldt voor de betrokkenheid bij de diefstal van de auto, waarin verdachtes jas werd aangetroffen. Verdachte heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn jas. Deze zou eerder die nacht zijn gestolen. Dat hij bij de aangifte een ander tijdstip heeft genoemd dan ter terechtzitting komt door alle commotie die dag. Er was sprake van een vergissing en hij heeft niet opzettelijk in strijd met de waarheid verklaard. Indien de rechtbank de verklaring van verdachte over de ten laste gelegde feiten niet geloofwaardig acht, kan die verklaring volgens vaste jurisprudentie niet voor het bewijs worden gebruikt. Dit zou anders zijn als zijn verklaring kennelijk leugenachtig is, maar daarvan is geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 april 2017:
Op de camerabeelden van Vast en Verder van 26 en 27 oktober 2016, waarvan foto’s in het dossier zitten, zijn [medeverdachte] en ik te zien. De door de politie in de gestolen Ford Mondeo aangetroffen en in beslaggenomen jas, met daarin onder meer mijn pinpas en sleutels, is van mij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 oktober 2016, opgenomen op pagina 61 e.v. van het dossier met nummer 2016306141 d.d. 28 november 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1] , wonende aan de [straatnaam] te Groningen:
(Opmerking verbalisanten: Het is vandaag 27 oktober 2016.) Vanochtend tussen 03:00 uur en 03:30 uur hoorde ik glasgerinkel. Het klonk alsof het glas van de voordeur kapot geslagen werd. Ik keek in de gang en zag iemand door het kapotte deurraam kruipen. Ik dacht dat het een blanke jongen was. Hij had een stevig, sportief postuur en was qua lengte ongeveer 1.80 meter. Hij had kort stekelig haar. Hij droeg donkere kleding. Hij duwde mij de kamer in en hij begon mij te slaan. Ik lag vervolgens al snel op de grond. Hij heeft mij toen in een soort van nekklem gehouden. Ik heb toen gezegd "Ik stik" en toen werd de nekklem wat losser. Ik zag dat er een tweede persoon naar binnen kwam via hetzelfde deurraam. Deze liep gelijk door naar de keuken dus die heb ik bijna niet gezien. De tweede persoon was een blanke jongen, slank en ongeveer 1.85 meter. Deze was langer dan de eerste persoon. Ik had geld in mij rechterbroekzak zitten. Dit heeft de eerste man eruit gehaald. Dit was ongeveer 800 euro in biljetten van 50 euro. Na de overval heb ik de gordijnen van de voordeur dicht gedaan en heb ik gekeken in de slaapkamer en badkamer. Ik heb vervolgens na enige tijd, want ik moest eerst even bijkomen, in de keuken 112 gebeld, en toen zijn jullie gekomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 november 2016, opgenomen op pagina 84 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 27 oktober 2016 deed aangever [slachtoffer1] aangifte van diefstal met geweld. In zijn aangifte verklaarde hij dat het strafbare feit op voornoemde dag tussen 03:00 uur en 03:30 uur heeft plaatsgevonden. Echter blijkens de systemen van de meldkamer blijkt dat de melding van aangever [slachtoffer1] op 27 oktober 2016 om 02:28 uur binnenkwam bij meldkamer Noord-Nederland. Op 27 oktober 2016 om 02:23 uur kwam eveneens een melding binnen van een autobrand aan de [straatnaam] te Groningen. In voornoemde auto is de jas met inhoud van [verdachte] aangetroffen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2] :
Op 23 oktober 2016 heb ik mijn auto geparkeerd in de [straatnaam] te Groningen ter hoogte van de portiek van de flat waar ik woon. Dit is een Ford Mondeo stationwagon 1.8, donkerblauw van kleur uit 1996 met kenteken [nummer] . Ik kwam op 27 oktober om 01:00 uur thuis en ik zag toen mijn auto nog staan. Rond 06:00 uur ben ik naar de wc gegaan en toen ik door het keukenraam keek zag ik de auto niet meer staan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing van Politie Noord-Nederland d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 27 oktober 2016 werd door mij, B.A. Pieters, forensisch technisch onderzoeker, een brandonderzoek ingesteld naar aanleiding van een te [straatnaam] ter hoogte van nummer 4, Groningen op 27 oktober 2016 te 02:23 uur plaatsgehad hebbende brand. De collega's werden door de meldkamer naar de [straatnaam] gestuurd. Ter plekke troffen zij ter hoogte van perceel 4 een personenauto, merk Ford, type Mondeo station, kleur blauw, voorzien van het kenteken [nummer] . Het linker portier was aan de bovenzijde naar buiten toe verbogen. Zeer waarschijnlijk had de dader met behulp van een breekvoorwerp aan de bovenzijde van het portier ruimte gecreëerd, waarna de dader met de handen dit portier aan de bovenzijde had vastgepakt en met het gehele lichaamsgewicht hieraan was gaan hangen/trekken. Hierbij had de dader waarschijnlijk zich met de voeten afgezet tegen het portier. Er waren namelijk op de linker portieren twee deuken zichtbaar. In het voertuig was het interieur voorcompartiment (bestuurderstoel, midden console, dashboard, stuur, plafond) door de brandinwerking vernield geraakt. Het voertuig was aan de binnenzijde zwaar beroet. Gezien het brandbeeld is zeer waarschijnlijk de ontstaansplaats van de brand bij/op de bestuurderstoel. Op de vloer voor de bijrijdersplaats lag een jas, merk Diesel, zwart, maat XL. Deze werd door mij voor eventueel nader onderzoek veilig gesteld en in beslag genomen. In de jaszakken van deze jas zaten: sleutels (fiets/huis), een RABO-bankpasje ten name van [verdachte] en een mobiele telefoon (iPhone).
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Vast en Verder van Politie Noord-Nederland d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 110 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 3 november 2016 heb ik, verbalisant [naam] , de beelden uitgekeken afkomstig van Vast en Verder te Groningen.
Woensdag 26 oktober 2016
De beelden staan nog op zomertijd, daarom zijn de tijdstippen een uur verschillend van de tijden van de camera's. 22:26:16 [medeverdachte] en [verdachte] verlaten de kamer in Vast en Verder. [verdachte] draagt een zwarte broek, grijs vest met zwarte rits, zwarte jas met capuchon. [medeverdachte] draagt grijs vest met witte touwtjes, blauwe spijkerbroek.
Donderdag 27 oktober 2016
05:35:23 [medeverdachte] en [verdachte] lopen richting kamer in Vast en Verder. Beiden dragen zelfde kleding als bij het weggaan op 26 oktober 2016 omstreeks 22:26 uur. Het enige verschil is dat [medeverdachte] een blauw/paars vest aan heeft en [verdachte] een andere zwarte jas aan heeft.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 oktober 2016, opgenomen op pagina 98 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte ten overstaan van [naam] , hoofdagent van politie:
Op 27 oktober 2016 omstreeks 16:00 uur ben ik samen met een vriend van mij [medeverdachte] naar een café in Groningen gegaan om een biertje te gaan drinken. Omstreeks 18:00 uur was ik samen met [medeverdachte] bij een café ergens aan de Grote Markt. Op een gegeven moment gingen wij samen naar het toilet en toen ik terug kwam zag ik dat mijn jas weg was. Mijn jas is een stoffen glimmende zwartkleurige jas van het merk Diesel. Er zit ook een capuchon aan. In de rechterzak van mijn jas had ik mijn telefoon zitten. Dit is een iPhone 6S, zilver van kleur. Er zit een zwart openklappend hoesje omheen met daarin mijn bankpas van de Rabobank.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 31 oktober 2016, opgenomen op pagina 101 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 28 oktober 2016 heb ik verbalisant [naam] een proces-verbaal van aangifte opgenomen van [verdachte] . Hij verklaarde dat hij op 26 oktober 2016 bij een vriend van hem, [medeverdachte] , op bezoek is gegaan. Hij heeft daar naar eigen zeggen geslapen. Op 27 oktober is hij samen met [medeverdachte] omstreeks 14.00 uur naar een café aan de Grote Markt gegaan om daar biertjes te drinken. Omstreeks 18.00 uur is hij naar de wc gegaan. Toen hij terugkwam van de wc was zijn jas weg.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdenking van Politie Noord-Nederland d.d. 31 oktober 2016, opgenomen op pagina 106 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 27 oktober 2017 om 20.34 uur is [verdachte] aangehouden in de trein van Groningen richting Sauwerd in verband met het niet kunnen tonen van een geldig reisbewijs en legitimatiebewijs. Bij de aanhouding werd [verdachte] door het politiesysteem gehaald en bleek dat hij gesignaleerd stond voor Lentis Zuidlaren. Hier is hij opgenomen met een rechterlijke machtiging. Op 26 oktober 2016 heeft [verdachte] een kwartier onbegeleid verlof gehad en is daarbij niet teruggekomen. [verdachte] werd samen met [medeverdachte] aangehouden.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 14 november 2016, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
[medeverdachte] heeft mij verteld wat hij gedaan heeft. Sterker nog, hij heeft mij op voorhand benaderd of ik mee wilde doen. [medeverdachte] zat bij mij op de kamer en zei dat hij een oude man wist met geld. Dit was ongeveer een week voordat het gebeurd is. Een aantal dagen hierna zag ik een man bij [medeverdachte] in de kamer. De volgende dag, tegen de middag, kwam ik [medeverdachte] op de gang tegen. Ik zag dat hij onder zijn rechteroog krassen had en vroeg hem hiernaar. Hij zei dat hij mazzel had en dat hij met die jongen die bij hem was opgepakt was geweest voor zwartrijden. Een paar uur later vertelde [medeverdachte] dat hij samen met die jongen naar die man was gegaan waarvoor hij mij ook benaderd had. [medeverdachte] had daar een raam of een deur ingeschopt. Hij zei dat ze gelijk naar binnen zijn gegaan. Ze hebben die man geslagen en geschopt. [medeverdachte] zei dat toen hij bij die man in de broekzak zat, die man hem in zijn gezicht had gekrabd. [medeverdachte] zei dat er een rolletje geld in zijn broekzak zat. Hij had het over 1000 euro. [medeverdachte] zei dat ze de man hardhandig hadden aangepakt. [medeverdachte] vertelde dat hij, toen de man op de grond lag, hem nog geslagen heeft en bij de keel gepakt heeft. [medeverdachte] zei dat ze, toen ze daar weggingen, een auto gestolen hadden. Deze auto deed het niet meer en toen moesten ze met de trein verder. [medeverdachte] zei dat in de auto een jas en telefoon van die andere jongen was blijven liggen dus dat hij zeker de lul was. [medeverdachte] gaf aan dat die andere jongen weggelopen was bij de FPK.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 22 november 2016, opgenomen op pagina 143 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Ongeveer een week na het incident kwam [medeverdachte] bij mij de kamer op. Hij vertelde dat hij dom bezig was geweest en dat hij zijn kinderen nooit meer zou zien. [medeverdachte] vertelde dat hij met iemand had ingebroken bij iemand. Hij vertelde dat ze het raampje van de deur ingeslagen hadden. Degene die bij hem was zou zich gesneden hebben aan het glas. Toen ze binnen waren heeft degene die bij hem was de bewoner mishandeld. De man zou al `Help' geroepen hebben. [medeverdachte] kwam met een warrig verhaal dat hij later opgepakt was in de trein bij het Noorderstation omdat hij aan het zwartrijden was.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Aangever [slachtoffer1] heeft op 27 oktober 2016 om 02.28 uur een overval in zijn woning aan de [straatnaam] te Groningen gemeld. Twee personen zijn daarbij via het kapotgeslagen raam in de voordeur naar binnen gekomen. Aangever werd door een van hen geslagen en in een nekklem gehouden. Ook heeft deze persoon zijn broekzak doorzocht en een geldbedrag van ongeveer 800 euro aangetroffen. Aangever heeft aangegeven niet onmiddellijk de politie te hebben gebeld. De overval heeft dus enige tijd voor 02.28 uur plaatsgevonden. Rond hetzelfde tijdstip kwam er een melding binnen van een uitgebrande auto in de [straatnaam] , te weten om 02.23 uur. Later bleek uit de aangifte van aangever [slachtoffer2] dat deze auto na 01.00 uur die nacht was weggenomen uit de [straatnaam] te Groningen. Op 27 oktober 2016 werd forensisch onderzoek gedaan naar de uitgebrande auto. Na onderzoek is komen vast te staan dat het linker portier met geweld is opengebroken. Op de vloer voor de bijrijderstoel is de jas van verdachte aangetroffen met daarin een iPhone, sleutels en een bankpas op naam van verdachte. Uit camerabeelden van Vast en Verder, waar de medeverdachte woonde, bleek dat verdachte en de medeverdachte op 26 oktober 2016 rond 23.30 uur samen op pad zijn gegaan en op 27 oktober 2016 rond 06.30 uur samen zijn teruggekeerd.
Uit het dossier blijkt verder dat er twee getuigen zijn, te weten [naam] en [naam] , die verklaren dat zij van de medeverdachte zelf hebben gehoord dat hij samen met iemand een woningoverval heeft gepleegd. Beide getuigen hebben verklaard van de medeverdachte te hebben gehoord dat ze door het voordeurraam naar binnen zijn gegaan en dat de bewoner is mishandeld. [naam] heeft daarnaast verklaard dat de medeverdachte hem vertelde dat ze in de broekzak van de bewoner een geldbedrag van ongeveer 1000 euro aantroffen, dat ze een auto hebben gestolen, waarin de andere persoon zijn jas met telefoon had laten liggen, dat hij samen met de jongen die had meegedaan is aangehouden voor zwartrijden en dat die andere jongen uit een FPK was weggelopen. De door [naam] gegeven informatie over de persoon die met de medeverdachte zou hebben meegedaan, is nagenoeg geheel op verdachte van toepassing. Zoals uit de bewijsmiddelen blijkt is verdachte na onbegeleid verlof niet teruggekeerd naar Lentis Zuidlaren, is de jas van verdachte aangetroffen in de gestolen auto en is verdachte samen met de medeverdachte aangehouden ter zake van zwartrijden. De rechtbank constateert verder dat hetgeen de getuigen over de woningoverval hebben verklaard grotendeels specifieke daderinformatie betreft, die wordt ondersteund door de aangifte van [slachtoffer1] . Nu niet gebleken is dat deze daderinformatie op dat moment (14 en 22 november 2016) al door de politie was vrijgegeven, moet deze informatie van (een van) de daders afkomstig zijn. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de getuigen zelf betrokken zijn geweest bij de woningoverval of bewust in strijd met de waarheid belastend over de medeverdachte hebben verklaard, zoals door de verdediging van de medeverdachte is gesuggereerd. De rechtbank ziet ook overigens geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van beide getuigenverklaringen.
De rechtbank gaat er op grond van voornoemde getuigenverklaringen dan ook van uit dat de medeverdachte aan [naam] en [naam] heeft verteld dat hij samen met een ander de woningoverval en de autodiefstal heeft gepleegd. Niet valt in te zien waarom hij dit aan hen zou vertellen indien dit niet waar zou zijn. De rechtbank gaat er verder van uit dat degene die de medeverdachte aan getuige [naam] heeft omschreven als de tweede overvaller, verdachte is geweest. De rechtbank baseert zich hierbij niet alleen op de informatie uit de verklaring van [naam] , maar ook op de omstandigheid dat verdachte en medeverdachte bij elkaar waren op tijdstippen die zijn voorafgegaan aan en zijn gevolgd op de tijdstippen waarop voornoemde woningoverval en autodiefstal in de [straatnaam] zijn gepleegd én op het aantreffen van de jas van verdachte in de gestolen auto. De rechtbank overweegt daarbij dat de door verdachte gedane aangifte van diefstal van zijn jas uit een kroeg in de binnenstad van Groningen op 27 oktober 2016 rond 18.00 uur niet juist kan zijn, nu deze jas diezelfde dag al rond 02.20 uur door de politie was aangetroffen in de gestolen auto. De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij zich bij de aangifte heeft vergist in het tijdstip en dat de jas rond 00.30 uur zou zijn gestolen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als bewijsmiddel 8, blijkt dat verdachte bij de politie heel specifiek heeft verklaard dat hij ’s middags, nadat hij bij de medeverdachte zou hebben geslapen, naar de kroeg is gegaan waar zijn jas een paar uur later rond 18.00 uur is gestolen. De rechtbank hecht bovendien waarde aan de verklaring van [naam] , ook voor zover deze inhoudt dat volgens de medeverdachte de jongen met wie hij de overval en diefstal heeft gepleegd, dus verdachte, zijn jas in de gestolen auto heeft laten liggen. Daarvan uitgaande kan het niet anders dan dat verdachte opzettelijk valse aangifte van diefstal heeft gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd, wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan de woningoverval en de autodiefstal, alsmede dat hij valse aangifte heeft gedaan van de diefstal van zijn jas, iPhone en bankpas.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 oktober 2016 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen ongeveer 800 euro
toebehorende aan [slachtoffer1] , welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader
- de woning van die [slachtoffer1] naar binnen zijn gegaan, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak en inklimming, en
- die [slachtoffer1] in een nekklem heeft genomen en vastgepakt, en
- op het hoofd en overige delen van het lichaam van die [slachtoffer1] heeft geslagen;
2.
hij op 27 oktober 2016 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf de [straatnaam] heeft weggenomen een personenauto (merk Ford, type Mondeo), toebehorende aan [slachtoffer2] ,
waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen auto onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
3.
hij op 28 oktober 2016 in de gemeente Groningen aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar ten overstaan van hoofdagent [naam] , opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal van een jas, een iPhone en een bankpas.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
2. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
3. Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van een woningoverval waarbij een 77-jarige man het slachtoffer is geworden. Ze hebben de man dusdanig mishandeld dat deze een gebroken neus, een gebroken jukbeen en een gebroken kaak heeft opgelopen en een week opgenomen is geweest in het ziekenhuis, zoals blijkt uit de door de benadeelde partij overgelegde medische informatie. De rechtbank merkt op dat het om een, gezien zijn hogere leeftijd, kwetsbaar slachtoffer gaat die gedurende de nacht volgens een vooropgezet plan in zijn eigen woning is overvallen. Het gaat derhalve om een zeer ernstig feit waarbij de lichamelijke en mentale integriteit van een persoon op grove wijze is geschonden en tevens een forse inbreuk is gemaakt op de veiligheid van een woonsituatie in de nachtelijke uren. Daarnaast heeft verdachte zich met een ander schuldig gemaakt aan een autodiefstal, waarbij forse onnodige schade aan het gestolen goed is toegebracht en heeft hij valse aangifte gedaan om zijn daderschap te verhullen.
Uit zijn proceshouding blijkt dat hij geen verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn daden. Ook heeft hij niet willen meewerken aan een reclasseringsrapportage, daarmee justitie nader zicht op zijn persoonlijkheid(sproblematiek) onthoudend. Uit zijn justitiële documentatie blijkt van veroordelingen voor een aantal forse soortgelijke gewelds- en vermogensdelicten. Verdachte heeft bovendien onderhavige feiten gepleegd in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank heeft gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Als uitgangspunt wordt daar een gevangenisstraf van 3 jaren gehanteerd voor een overval op een woning waarbij licht geweld is gebruikt. In onderhavig geval is echter sprake van fors geweld met letsel, zodat het uitgangspunt een gevangenisstraf van 5 jaren is. Mede rekening houdende met de omstandigheid dat de overval in vereniging is gepleegd, tijdens de nachtelijke uren, tegen een kwetsbaar slachtoffer, ziet de rechtbank geen redenen om van dit uitgangspunt ten gunste van de verdachte af te wijken, zodat de eis van de officier van justitie niet passend wordt geacht.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Benadeelde partijen

feit 1
[slachtoffer1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering voldoende onderbouwd is en dat de gevorderde vergoeding van de materiële en immateriële schade redelijk en billijk is voor hetgeen de benadeelde is overkomen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu zij heeft gepleit voor vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
feit 2
[slachtoffer2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering voldoende onderbouwd is en kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu zij heeft gepleit voor vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden arrest van 24 juni 2014, gewezen door het gerechtshof Den Haag, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Over deze straf is voorwaardelijke invrijheidstelling verleend per 23 februari 2015 over een detentieperiode en gelijk durende proeftijd van 730 dagen. Na gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 11 dagen op 24 maart 2016 en voor een periode van 120 dagen op 15 december 2016 resteren nog 599 dagen.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 16 januari 2017 gevorderd dat last zal worden gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 599 dagen.
De hiervoor onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de gestelde proeftijd. Nu hij hiermee de in het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling gestelde algemene voorwaarde, zijnde het niet plegen van een strafbaar feit, niet heeft nageleefd, zal de rechtbank gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling nog niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel, derhalve voor een periode van 599 dagen, moet worden ondergaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 15i, 36f, 57, 188, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 4.733,83 (zegge: vierduizendzevenhonderddrieëndertig euro en drieëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2016, in dier voege dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer1] te betalen een bedrag van € 4.733,83 (zegge: vierduizendzevenhonderd-drieëndertig euro en drieëntachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 57 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.233,83 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 900,00 (zegge: negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2016, in dier voege dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer2] te betalen een bedrag van € 900,00 (zegge: negenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 900,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder v.i.-zaaknummer 99/000276-50:
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten
599 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. E.W. van Weringh en mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2017.
Mr. Van Weringh is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.