ECLI:NL:RBNNE:2017:1817

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
18/730209-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van verkrachting en bedreiging van partner

Op 18 mei 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en bedreiging van zijn toenmalige partner. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat het dossier onvoldoende steunbewijs bood voor de aangifte van de aangeefster. De rechtbank overwoog dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen niet voldoende objectief bewijs opleverden om de beschuldigingen te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de politieagent en de huisarts, die enkel herhaalden wat de aangeefster had gezegd, niet als steunbewijs konden dienen. Ook de verklaringen van andere getuigen waren niet overtuigend genoeg om de verkrachting te bewijzen.

Daarnaast sprak de rechtbank de verdachte vrij van de bedreiging, omdat niet kon worden vastgesteld of de verdachte daadwerkelijk de in de dagvaarding opgenomen bedreigingen had geuit. De rechtbank oordeelde dat de door de verdachte erkende bewoordingen niet voldeden aan de criteria voor een strafbare bedreiging zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte dat de bewijsvoering in strafzaken aan strenge eisen moet voldoen en dat de verdachte niet kan worden veroordeeld op basis van onvoldoende bewijs.

De uitspraak van de rechtbank benadrukt het belang van objectief bewijs in strafzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel de verkrachting als de bedreiging, en daarmee de rechtszekerheid van de verdachte gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730209-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 mei 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. de Jong, advocaat te Burgum. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 en/of 27 februari 2006, te [pleegplaats] , door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) een persoon, genaamd [aangeefster] , heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte haar (deels) vaginaal gepenetreerd met zijn penis en/of (deels) zijn penis in haar vagina gebracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [aangeefster] de woorden heeft toegevoegd: "He schatje nog even een laatste keer seks, ons even samen 1 voelen. Ik zou maar meewerken, want anders pak ik een mes uit de keuken en dan snij ik jou en [naam] helemaal in stukjes", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of heeft hij die [aangeefster] naar de slaapkamer gesleept en/of heeft hij haar rokje naar boven geschoven en/of heeft hij haar onderkleding uitgetrokken en/of kapot gescheurd en/of heeft hij haar benen uit elkaar getrokken en/of (aldus) voor die [aangeefster] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, waaraan zij zich niet meer kon of durfde te onttrekken;
2.
hij op of omstreeks 23 november 2015, te [pleegplaats] , een persoon, genaamd, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangeefster] dreigend de woorden toegevoegd:"Jij bent al 2 jaar bezig met het afschilderen van mij als psychopaat, als ik een psychopaat was dan was je 2 jaar terug al dood geweest. Ik maak je dood" en/of "Jij had beter dood kunnen zijn" en/of "Ik had je 2 jaar geleden al moeten vermoorden, psychopaat dat je bent, en als ik de kans krijg dan doe ik het alsnog", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Vordering van de officier van justitieDe officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er voldoende objectief bewijs is dat de aangifte van [aangeefster] ondersteunt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte van [aangeefster] wordt ondersteund door getuigenverklaringen, in het bijzonder door de getuigenverklaring van [getuige 1] . Daarnaast heeft verdachte ter zitting erkend te hebben gezegd "Het is maar goed dat ik geen psychopaat ben, zoals jij mij al twee jaar probeert te omschrijven, anders was je twee jaar geleden al dood geweest." De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, nu verdachte heeft erkend deze bewoordingen te hebben gebezigd, er sprake is geweest van een zo dreigende situatie, dat de ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat de bewijsmiddelen tegenstrijdig en niet overtuigend zijn. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, omdat de verklaringen hierover in het dossier niet consistent zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is onder 1 de verkrachting van zijn toenmalige partner ten laste gelegd. Verdachte ontkent stellig zich daaraan schuldig te hebben gemaakt. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of is voldaan aan het bewijsminimum.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in geval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het is evenwel vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het niet is vereist dat de tweede bewijsgrond de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit bevestigt. De vereiste voldoende steun kan echter niet uitsluitend worden gevonden in een onderbouwing van de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring. In aanmerking komen enkel feiten en omstandigheden die worden aangedragen door een tweede, onafhankelijke, kenbron. Doorslaggevend is of de tweede bewijsgrond voldoende steun geeft aan de verklaring van de getuige.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, van oordeel dat het mutatierapport van politieagent [naam] d.d. 27 februari 2006 en de informatie van de huisarts van aangeefster d.d. 13 maart 2006 geen objectief steunbewijs bevatten voor de aangifte van verkrachting van aangeefster door verdachte. Immers, zowel politieagent [naam] als de huisarts hebben enkel genoteerd dat aangeefster tegen hen heeft gezegd dat zij door verdachte is verkracht. Aldus is aangeefster zelf de bron van deze verklaringen.
Nu deze verklaringen zelfstandig geen nadere specifieke informatie bevatten omtrent de verkrachting, kan hieraan naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs worden ontleend. Zo heeft bijvoorbeeld de politieagent in zijn mutatierapport opgenomen dat een vrouw hysterisch aan kwam lopen en naar de buren ging, en niet, zoals aangeefster d.d. 29 juni 2015 heeft verklaard, dat zij geheel naakt op een spijkerrokje na op hem is afgelopen waarbij zij op dat moment tegen hem heeft gezegd dat zij door verdachte zou zijn verkracht. De huisarts heeft evenmin eigen waarnemingen genoteerd waaruit aanwijzingen voor een verkrachting zouden kunnen blijken.
Ook de verklaringen van getuigen [getuige 2] d.d. 27 oktober 2015 en [getuige 3] d.d. 23 november 2015 bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs voor de verkrachting. Niet alleen omdat aan de waarde van deze verklaringen gelet op meerdere tegenstrijdigheden en gezien het tijdsverloop (de verklaringen zijn ruim negen jaar na het ten laste gelegde feit afgelegd) getwijfeld dient te worden, maar ook omdat hieruit geen steunbewijs voor het wederrechtelijk binnendringen valt af te leiden. Immers, ook op dit punt is de verklaring van de getuigen enkel gebaseerd op hetgeen zij van aangeefster hebben gehoord. De getuigen hebben weliswaar verklaard dat zij sperma op het been van aangeefster hebben waargenomen, maar ook dit biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs voor de verkrachting omdat er niet alleen twijfel bestaat over de juistheid van deze waarneming, maar ook dat de wijze waarop het sperma op het been van aangeefster terecht zou zijn gekomen op geen enkele wijze blijkt.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de e-mails en de brieven van verdachte aan aangeefster evenmin tot steunbewijs kunnen dienen omdat de inhoud daarvan, mede gezien de context waarin het is geschreven, onvoldoende duidelijk is en niet als een ondubbelzinnige bekentenis van verdachte kunnen worden opgevat.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende steunbewijs voor de aangifte van aangeefster [aangeefster] biedt. Op grond hiervan acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van aangeefster, de getuigen en verdachte geen eenduidig beeld valt te krijgen van hetgeen door verdachte zou zijn gezegd. Weliswaar hebben aangeefster en getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte de in de dagvaarding opgenomen bedreiging heeft geuit, maar getuige [getuige 4] heeft enkel gehoord dat verdachte heeft gezegd: “jij bent ziek in je hoofd” en getuige [getuige 5] heeft gehoord dat verdachte heeft gezegd: “jij had beter dood kunnen zijn”. Verdachte heeft ten slotte verklaard dat hij heeft gezegd: "het is maar goed dat ik geen psychopaat ben, zoals jij mij al twee jaar probeert te omschrijven, anders was je twee jaar geleden al dood geweest", maar heeft nadrukkelijk ontkend de overige ten laste gelegde bewoordingen te hebben geuit.
Nu aldus niet is vast te stellen of verdachte daadwerkelijk de in de dagvaarding opgenomen bedreiging heeft geuit, acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte erkende bewoordingen geen strafbare bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, oplevert. Aldus zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door C. Veenstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 mei 2017.
Mr. Beuker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.