Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte ten aanzien van het onder 6 primair en 7 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 subsidiair en 8 ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte is aangetroffen in een auto waarin zich gestolen spullen van de aangevers bevonden. De officier van justitie heeft er daarbij op gewezen dat bij verdachte een sleutel is aangetroffen, welke - naar later bleek - past op de voordeur van de woning van aangever van feit 1. Bij verdachte is ook een mobiele telefoon aangetroffen, die afkomstig bleek uit de woning van aangever van feit 2. Dit alles maakt naar het oordeel van de officier van justitie dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Aan de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij de onder 1 ten laste gelegde inbraak alleen heeft gepleegd, dient geen geloof te worden gehecht, nu aangever van feit 1 heeft verklaard dat hij meerdere personen uit zijn woning zag rennen.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat een aanzienlijk deel van de gestolen goederen is aangetroffen in de woning van de vriendin van verdachte, waar ook verdachte een tijdlang verblijf heeft gehouden. Daarnaast hebben de aangevers verklaard dat zij via iCloud een mededeling hebben ontvangen dat het wachtwoord van hun Macbook Pro is veranderd in de naam ‘ [naam] ’. De vriendin van verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij de goederen van verdachte heeft gekregen en dat de naam ‘ [naam] ’ verwijst naar verdachte.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat ook de bij deze inbraak weggenomen televisie en elektrische fiets in de woning van de vriendin van verdachte zijn aangetroffen. De vriendin van verdachte heeft ten aanzien van de fiets verklaard dat verdachte in de zomer, rond augustus, daarmee is thuisgekomen. Dat is in de periode waarin de inbraak is gepleegd. De officier van justitie acht het onder 3 primair en 4 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend te bewijzen.
De onder 5 primair ten laste gelegde inbraak acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen nu verdachte de weggenomen computer binnen enkele uren na de inbraak te koop heeft aangeboden bij Used Products en verdachte deze diefstal ter zitting heeft bekend.
Tot slot heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de onder 6 subsidiair ten laste gelegde opzetheling kan worden bewezen nu de gestolen mobiele telefoon kort na de inbraak door verdachte is verkocht. Verdachte heeft de telefoon zelf ver beneden de verkoopprijs gekocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en ten aanzien van alle overige ten laste gelegde feiten betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte samen met een medeverdachte van Groningen naar Appingedam is gereden en weer terug. In de tussentijd zijn verdachte en medeverdachte niet samen geweest. Het feit dat verdachte is aangetroffen in een auto met gestolen goederen zegt niets over de betrokkenheid van verdachte bij de woninginbraak. De huissleutel, die in de fouillering van verdachte is aangetroffen, heeft verdachte uit de [auto] gepakt in de veronderstelling dat het zijn eigen huissleutel betrof. Een en ander is, in combinatie met de verklaring van verdachte dat hij niet heeft gelet op de goederen die zich in de auto bevonden, eveneens onvoldoende voor een bewezenverklaring van heling. Ditzelfde geldt ook voor het onder 2 ten laste gelegde. Voor de uit de woning van aangever afkomstige mobiele telefoon heeft verdachte een aannemelijke verklaring gegeven.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat het proces-verbaal van bevindingen op pagina 26 van voornoemd dossier van het bewijs moet worden uitgesloten, nu de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad de in dit proces-verbaal genoemde getuigen te ondervragen. Het overige bewijs is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde. De verklaring van verdachte over de wijze waarop hij de goederen - anders dan door een misdrijf – in bezit heeft gekregen is aannemelijk. Ditzelfde geldt ook ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien het onder 6 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen bewijs voorhanden is waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de inbraak blijkt, terwijl hij ook niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de door hem gekochte telefoon gestolen was.
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal aantoonbaar onjuistheden bevat, onder andere wat betreft de waarneming van verbalisanten dat verdachte een handschoen zou hebben aan gehad, terwijl deze op het bureau niet meer is aangetroffen. Op basis van de bewijsmiddelen kan ook niet worden gezegd dat de aangetroffen tas met inbrekersgereedschap aan verdachte toebehoorde. Verdachte is niet licht getint en past niet in het door aangever gegeven signalement van de twee mannen die hij voor zijn woning heeft gezien. Verdachte kan dus niet de dader zijn geweest.
De rechtbank acht het onder 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair en 7 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde kan op grond van de stukken uit het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte in de woning aan de [straatnaam] heeft ingebroken. Aan het enkele feit dat verdachte een mobiele telefoon bij zich droeg die uit de betreffende woning is gestolen, kan die conclusie niet worden verbonden. Nu niet bekend is hoe laat de inbraak die betreffende middag of begin van de avond heeft plaatsgevonden en ook niet is komen vast te staan op welk moment verdachte de weggenomen telefoon in zijn bezit heeft gekregen, kan niet worden uitgesloten dat verdachte deze telefoon inderdaad van de medeverdachte heeft gekregen, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard. Mogelijk heeft verdachte zich hiermee schuldig gemaakt aan heling van de telefoon, maar dit is niet ten laste gelegd. De subsidiair tenlastegelegde heling van de overige -in de auto aangetroffen- goederen kan niet bewezen worden, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte wist dat deze goederen zich bevonden in de auto, waarin hij is aangehouden.
Met betrekking tot de onder 3, 4 en 6 tenlastegelegde inbraken overweegt de rechtbank dat het dossier geen stukken bevat waaruit de betrokkenheid van verdachte bij deze inbraken kan worden afgeleid. De omstandigheid dat bij verdachte goederen zijn aangetroffen die afkomstig zijn van deze inbraken, is ook in dit geval hiervoor onvoldoende.
Met betrekking tot de onder 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde heling overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat verdachte in het bezit is geweest van meerdere goederen die bij dezelfde inbraak zijn weggenomen, opvallend is. Mede gelet op de verklaring van verdachte dat hij deze goederen in beide gevallen bij een transactie via Marktplaats van een particulier heeft gekocht, welke verklaring niet zonder meer als onaannemelijk terzijde geschoven kan worden, is deze omstandigheid echter onvoldoende om daarop de conclusie te baseren dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dan wel moest vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Dit laatste kan wat betreft het onder 3 subsidiair ten laste gelegde evenmin worden afgeleid uit hetgeen uit het dossier naar voren komt over het wijzigen van het wachtwoord van de bij die inbraak weggenomen MacBook. Dat een bijnaam van verdachte is gebruikt voor het nieuwe wachtwoord betekent immers nog niet dat het wachtwoord door verdachte gewijzigd moet zijn en dat verdachte de beschikking over dit gestolen goed moet hebben gehad.
Met betrekking tot het onder 7 ten laste gelegde is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een inbraak dan wel heling.
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 november 2016, opgenomen op pagina 99 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016334802 d.d. 25 januari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 25 november 2016 kwam ik rond 19:20 uur aan bij mijn huis aan de [straatnaam] te Appingedam. Binnen hoorde ik dat er personen via de trap snel naar beneden liepen. Ik ontdekte dat het uitzetraampje boven de achterdeur met gereedschap geforceerd was en dat getracht was de achterdeur open te breken. Het kozijn en de deur zijn beschadigd. Bij thuiskomst waren de voordeur, de dievengrendels en het slot ontgrendeld. De sleutel van het slot was weg. Er is onder andere een zachtgroene stalen geldkist met inhoud, mijn zwarte portemonnee met daarin een rijbewijs, ov-kaart, ABV-bankpas, Gamma-pas en kleingeld en een wit horloge van het merk Boccia weggenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever
d.d. 28 november 2016, opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik hoorde dat er van de trap meerdere personen naar beneden kwamen. Ik zag de laatste persoon wegrennen. Ik zag dat er wat voor hem uitrende, doch kon ik niet zien of dat 1 of 2 personen waren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding
d.d. 25 november 2016, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 25 november 2016 reden wij, verbalisanten, rond 19:24 uur in Groningen. Een aantal minuten later hoorde ik dat de eenheid 2203 achter een grijze [auto] met kenteken [kenteken] reed, naar aanleiding van een melding inzake een woninginbraak in Appingedam.
De eigenaar van de auto, Nayim [medeverdachte 1] , behoort tot de doelgroep woninginbrekers. De inzittenden zijn aangehouden, waaronder de mij ambtshalve bekende [verdachte] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 26 november 2016, opgenomen op pagina 153 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, hebben een onderzoek ingesteld naar het inbeslaggenomen voertuig, een [auto] , met kenteken [kenteken] In het voertuig hebben wij onder andere aangetroffen: een zwart hoesje met daarin een groot aantal pasjes. Deze pasjes staan op naam van [slachtoffer 1] , een groene kluis, een portemonnee met daarin diverse pasjes die op naam staan van [slachtoffer 1] en een wit horloge van het merk Boccia.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 26 november 2016, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van O. [medeverdachte 2] :
Ik ben gister meegegaan naar Appingedam. De jongen met wie ik ben aangehouden zat toen in de auto, samen met [naam] en nog een jongen. Ik ben daar naar andere vrienden gegaan. Later haalde [naam] mij in Appingedam weer op. Toen zag ik allemaal spullen in de auto liggen. Die spullen lagen er de heenweg nog niet in. Nayim zat toen in de auto en die jongen die ik niet kende. Dat is weer die jongen met wie ik ben aangehouden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 26 november 2016, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
U vraagt mij wat ik kan zeggen over de inbraak waarvoor ik ben aangehouden. Ja, ik heb ingebroken in Appingedam.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 28 november 2016, opgenomen op pagina 111 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Ik, verbalisant, trof op 27 november 2016 in de fouillering van verdachte [verdachte] een huissleutel aan. Wij, verbalisanten, zijn naar het huis aan de [straatnaam] te Appingedam gegaan. Daar bleek dat het slot van de voordeur met deze sleutel gemakkelijk geopend en gesloten kon worden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de weergegeven standpunten ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende.
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat op 25 november 2016 meerdere inbrekers worden overlopen door aangever als hij thuis komt. De inbrekers weten te ontkomen. Nog geen 20 minuten daarna worden onder andere verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , die later bekent de inbraak te hebben gepleegd, aangehouden in een grijze [auto] . Bij onderzoek in de auto worden de gestolen spullen van aangever aangetroffen. Verder wordt in de fouillering van verdachte de sleutel van de voordeur van de woning van aangever aangetroffen.
Zowel voor het feit dat hij zich kort naar de inbraak in het gezelschap bevond van een van de inbrekers als voor het feit dat bij hem de huissleutel van aangever is aangetroffen, heeft verdachte een verklaring gegeven. Deze verklaringen overtuigen echter niet. De verklaring dat hij pas kort voor de aanhouding in Appingedam tegelijk met [medeverdachte 2] is ingestapt bij medeverdachte [medeverdachte 1] strookt niet met hetgeen medeverdachte [medeverdachte 2] daarover heeft verklaard. Volgens [medeverdachte 2] zat op het moment dat hij is opgepikt door medeverdachte [medeverdachte 1] verdachte al in de auto van [medeverdachte 1] . De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 2] en zal daarvan uitgaan. De verklaring dat verdachte de huissleutel uit de [auto] heeft gepakt in de veronderstelling dat het zijn eigen huissleutel was, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Nu sprake is van een kort tijdsverloop tussen de inbraak en de aanhouding, verdachte zich bij die aanhouding bevond in gezelschap van één van de inbrekers en de huissleutel van aangever bij verdachte is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte samen met -in ieder geval- medeverdachte [medeverdachte 1] deze inbraak heeft gepleegd.
ten aanzien van het onder 5 primair ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 5 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 mei 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 oktober 2016, opgenomen op pagina 266 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016334802 d.d. 25 januari 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 6] .
ten aanzien van het onder 6 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juli 2016, opgenomen op pagina 297 e.v. van het dossier met nummer 2016334802 d.d. 25 januari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 7] , met bijbehorende bijlage goederen op pagina 300 e.v. van voornoemd dossier:
Tussen 18 juni en 20 juni 2016 is er ingebroken in mijn woning aan de [straatnaam] te Groningen. Uit de bijgevoegde bijlage van goederen volgt dat er onder andere een Samsung S5, met imei-nummer: [nummer] , is weggenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2016, opgenomen op pagina 304 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik, verbalisant, zag in het digitaal opkoopregister dat verdachte [verdachte] op 20 juni 2016 een telefoon, merk Samsung, type S5, aan de winkel Used Products had verkocht. Het imei-nummer was: [nummer] .
3. De door verdachte ter terechtzitting d.d. 4 mei 2017 afgelegde verklaring:
Mijn buurman heeft mij de Samsung S5 aangeboden. Ik heb de telefoon voor “een schijntje”, ongeveer € 70,- à € 75,- gekocht. Daarna heb ik de telefoon voor € 130,- doorverkocht. Ik zag er handel in.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten ten aanzien van het onder 6 subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in het bezit is geweest van een gestolen mobiele telefoon van het merk Samsung S5. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij deze telefoon op straat voor een schijntje, te weten € 70,- of € 75,-, heeft gekocht. Nu het een gegeven van algemene bekendheid is dat dergelijke telefoons veelvuldig voorwerp van misdrijf zijn, verdachte de telefoon op straat aangeboden heeft gekregen en het voor verdachte, volgens zijn eigen verklaring, wel duidelijk was dat een dergelijke telefoon veel meer waard was dan het bedrag dat hij daarvoor behoefde te betalen, had verdachte bij enig nadenken op zijn minst redelijkerwijs moeten vermoeden dat de telefoon gestolen was. Zonder nader onderzoek naar de herkomst van de telefoon had hij deze niet mogen kopen. De rechtbank acht schuldheling wettig en overtuigend bewezen.
ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde (18/820257-16)
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juni 2016, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016181855 d.d. 18 augustus 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 9] :
Op 24 juni 2016 probeerde iemand bij mijn woning aan de [straatnaam] te Groningen in te breken. Ik werd wakker van lawaai bij mijn voordeur. De persoon die bij mijn huis wilde inbreken probeerde om mijn keukenraam te verbreken. Het slot van mijn voordeur is kapotgemaakt en er is ook schade aan het kozijn van het keukenraam.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juni 2016 opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 24 juni 2016 reden mijn collega en ik met ons opvallende dienstvoertuig de [straatnaam] te Groningen in en zagen wij dat er een jongen bij de woning c.q. voordeur van [nummer] wegrende. Ik zag dat de jongen de bosjes in rende. Ik pakte verdachte vast en kwam met hem ten val. Toen de verdachte opstond zag ik dat er op de plek waar verdachte had gelegen een opgerolde plastic tas lag. In de tas zat gereedschap, een baco. Naast de plastic tas lagen een petje en een handschoen. De omgeving was nat van dauw en regen, maar de zojuist genoemde goederen waren droog. Ik zag dat verdachte ten tijde van het boeien een handschoen om zijn rechterhand had. Ik zag dat verdachte in de politieauto nog steeds de handschoen om zijn rechterhand aan had.
3. De door verdachte ter terechtzitting d.d. 4 mei 2017 afgelegde verklaring:
De politieauto kwam gelijk op mij af. Ik werd aangehouden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever op 24 juni 2016 bij de politie meldt dat op dat moment wordt geprobeerd bij zijn woning aan de [straatnaam] in te breken. De even later ter plaatse gekomen verbalisanten zien verdachte wegrennen bij deze woning. Wanneer zij hem na een korte achtervolging aanhouden, treffen zij op de plek waar verdachte op de grond heeft gelegen een opgerolde tas aan met daarin gereedschap en constateren zij dat deze tas, in tegenstelling tot de omgeving, droog is. Ook zien verbalisanten dat verdachte om één van zijn handen een handschoen draagt.
De raadsvrouw heeft deze laatste waarneming van verbalisanten in twijfel getrokken. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze waarneming, noch aan de overige inhoud van het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Dat verdachte kennelijk in staat is geweest om zich op weg naar het politiebureau van de handschoen te ontdoen doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de duidelijke, op meer plaatsen in het proces-verbaal gerelateerde waarneming van verbalisanten dat verdachte bij de aanhouding een handschoen droeg.
Nu verbalisanten verdachte zeer kort na de melding van de inbraak zagen wegrennen bij de woning van aangever, verdachte bij de aanhouding een zwarte handschoen droeg, hetgeen niet past bij de tijd van het jaar en naast verdachte een tas met inbrekersgereedschap is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die heeft geprobeerd in te breken in de woning van aangever.