ECLI:NL:RBNNE:2017:1894

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
18/920037-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een ruit en de gevolgen voor de verdachte

Op 24 mei 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een raam van een pand in Assen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 1 februari 2017 een ruit heeft vernield, toebehorende aan een bedrijf. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd, was aanwezig tijdens de zitting en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.M. Bierens. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastelegging, mede op basis van een bekennende verklaring die hij had afgelegd bij de politie. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte een ISD-maatregel op te leggen, gezien zijn eerdere veroordelingen en het hoge recidiverisico. De verdediging pleitte echter voor een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, omdat de verdachte niet gemotiveerd was voor een behandeltraject.

Uiteindelijk besloot de rechtbank om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 maanden, zonder ISD-maatregel, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 46 dagen. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen medewerking wilde verlenen aan begeleiding of behandeling, en dat een ISD-maatregel in zijn geval disproportioneel zou zijn. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. W. Braaksma.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920037-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/920282-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd te PI Overijssel, HvB Karelskamp, Almelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 februari 2017 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een pand aan/nabij het [straatnaam], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld en aldaar een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 mei 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 1 februari 2017, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017028730 d.d. 8 februari 2017, inhoudende de verklaring van [naam], namens [bedrijfsnaam]

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 februari 2017 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een pand aan het [straatnaam], toebehorende aan [bedrijfsnaam] heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. Aan de wettelijk eisen voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. Verdachte heeft een forse documentatie opgebouwd en staat op de veelplegerslijst van het Openbaar Ministerie. De ISD-maatregel die hem bij uitspraak van deze rechtbank d.d. 19 augustus 2014 is opgelegd, heeft er niet toe geleid dat verdachte geen delicten meer pleegt. Uit het rapport van de reclassering is gebleken dat nog steeds sprake is van een hoog recidiverisico. De ISD-maatregel biedt de mogelijkheid om dit hoge recidiverisico terug te dringen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor afwijzing van de eis van de officier van justitie. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, bij een bewezenverklaring, een gevangenisstraf voor de duur gelijk aan het voorarrest een meer aangewezen sanctie vormt, vooral omdat verdachte absoluut niet gemotiveerd is voor een behandeltraject in het kader van een ISD-maatregel. De kans op slagen van een behandeling is derhalve gering. Daarnaast verdient verdachte een kans om te laten zien dat hij op eigen benen kan staan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte reclasseringsrapportage van 3 mei 2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor het eigendom van anderen. Door aldus te handelen heeft verdachte schade veroorzaakt bij de gedupeerden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, veelvuldig tot hoge vrijheidsstraffen is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Tevens is hem in 2014 voor soortgelijke feiten reeds een ISD-maatregel opgelegd. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van F. Jonker, GZ-psycholoog. Jonker heeft in de rapportage van 24 maart 2017 aangegeven niet te kunnen onderzoeken of verdachte lijdt aan een stoornis, omdat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 3 mei 2017. De reclassering concludeert dat verdachte weigert mee te werken aan toezicht door de reclassering en interventies gericht op gedragsverandering. Ook weigert verdachte structureel zijn medewerking aan Pro Justitia onderzoek. Er zijn vermoedens van psychiatrische problematiek, maar door de weigering van verdachte om mee te werken kan dit niet onderzocht worden. Ondanks dat volgens de reclassering geen sprake is van het ‘veelplegersprofiel’ schat de reclassering het recidiverisico als hoog in. De reclassering adviseert oplegging van de ISD-maatregel, omdat er geen andere reële mogelijkheden zijn om te komen tot gedragsverandering.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. Desalniettemin zal de rechtbank geen ISD-maatregel opleggen. Verdachte heeft op niet mis te verstane wijze te kennen gegeven geen medewerking te zullen verlenen aan enige vorm van begeleiding of behandeling. Een ISD-maatregel zal er de facto op neerkomen dat verdachte twee jaar in detentie zal verblijven. De rechtbank acht een dergelijke situatie onwenselijk en disproportioneel. In dit verband neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte te kennen heeft gegeven dat hij geen enkel bezwaar heeft tegen detentie en dat hij een dergelijke verblijf als een welkome vorm van kost en inwoning ervaart.
De rechtbank zal verdachte, door middel van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur, de kans geven om te laten zien dat hij zich inderdaad kan redden in de maatschappij. De gevangenisstraf biedt verdachte de gelegenheid om, in samenspraak met zijn advocaat, orde op zaken te stellen. Mr. Bierens heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zal trachten om de financiën, woning en andere praktische zaken te regelen, dan wel verdachte hierin bij te staan.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 14 december 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De proeftijd is ingegaan op 29 december 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 11 april 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. Ter zitting heeft de officier van justitie gerekwireerd tot verlenging van de proeftijd met één jaar. De raadsman heeft betoogd om de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen.
Het hiervoor bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 14 december 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op het artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/920282-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen d.d. 14 december 2016, te weten: 46 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. W. Braaksma griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2017.