ECLI:NL:RBNNE:2017:2020

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
18/830071-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel voor verdachte na mishandeling en vernieling

Op 2 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden. De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De zaak betreft mishandeling en vernieling, gepleegd op 5 februari 2017 in Hoogezand-Sappemeer. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen in het gezicht geslagen en een deur vernield die toebehoorde aan het slachtoffer. Tijdens de zitting op 19 mei 2017 heeft de verdachte bekend, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar oordeel.

De officier van justitie concludeerde dat de ten laste gelegde feiten bewezen konden worden, terwijl de verdediging zich verenigde met dit standpunt. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte is eerder veroordeeld en liep ten tijde van de feiten nog in de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank overwoog dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de recidive van de verdachte te voorkomen en om de maatschappij te beschermen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verslavingsproblematiek van de verdachte en de ineffectiviteit van eerdere behandelingen.

De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afgewezen, nu de ISD-maatregel werd opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft de zitting bijgewoond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830071-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/820218-15

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

2 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te in de P.I. Leeuwarden te Leeuwarden, Holstmeerweg 7.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. K. Post.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 februari 2017 te [pleegplaats], gemeente Hoogezand-Sappemeer,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht/hoofd te stompen en/of te slaan, althans te treffen;
2.
hij op of omstreeks 05 februari 2017 te [pleegplaats], gemeente Hoogezand-Sappemeer, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verenigd met het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 mei 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 februari 2017, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier met nummer 2017032605 d.d. 20 februari 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 februari 2017 te [pleegplaats], gemeente Hoogezand-Sappemeer, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen het gezicht te stompen;
2.
hij op 5 februari 2017 te [pleegplaats], gemeente Hoogezand-Sappemeer, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. mishandeling

2. vernieling

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) wordt geplaatst voor de duur van
2 jaar. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel niet aan verdachte moet worden opgelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de ISD-maatregel tot beveiliging van de maatschappij strekt en de ten laste gelegde feiten zich afspeelden binnen de relatie van verdachte. De door verdachte gepleegde feiten zijn geen feiten waartegen de maatschappij beschermd moet worden, zoals wel het geval is bij bijvoorbeeld winkeldiefstal.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank de ISD-maatregel aan verdachte mocht opleggen, heeft de raadsman gepleit voor aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de oplegging van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, door het slachtoffer een vuistslag op haar neus te geven. Door zo te handelen heeft verdachte het slachtoffer letsel toegebracht en pijn bezorgd. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een deur. Vernieling is een ergerlijk feit dat aan de gedupeerde schade berokkent.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 april 2017 – dat 32 pagina’s beslaat – blijkt dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld ter zake strafbare feiten. Daar komt bij dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten nog in de proeftijd liep van een hem eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel veroordeeld en de onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Tot slot moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. De rechtbank merkt daarbij op dat de maatregel er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan het oplossen van de verslavingsproblematiek van verdachte.
De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking het adviesrapport van de reclassering d.d.
15 mei 2017 waaruit blijkt dat de reclassering geen andere mogelijkheid ziet dan een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te adviseren. Vanaf het reclasseringstoezicht in mei 2015 zijn er verschillende klinische behandelingen ingezet, gericht op de verslavingsproblematiek van verdachte en het beperken van recidive.
De klinische behandelingen hebben echter geen tot weinig effect laten zien. Verdachte brak deze behandelingen voortijdig af en viel telkens weer terug in middelengebruik en pleegde nieuwe strafbare feiten. Sinds 1 oktober 2015 wordt verdachte aangemerkt als veelpleger.
Gezien de problematiek van verdachte is een ISD-maatregel, in aanmerking nemend de daarvan uitgaande maximale justitiële druk, naar de mening van de reclassering de enige modaliteit die verdachte ervan kan weerhouden een klinisch traject gericht op een toekomst vrij van delictgedrag en middelengebruik, voortijdig af te breken.
Gelet op de hardnekkige recidive van verdachte, het feit dat eerdere veroordelingen hem er kennelijk niet van hebben weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen en eerdere behandelingen geen verandering van zijn gedrag hebben bewerkstelligd, acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van de verdachte, niet alleen aangewezen, maar ook passend en geboden. Dat verdachte niet gemotiveerd is en heeft aangegeven niet te willen meewerken, staat aan het opleggen van deze maatregel niet in de weg.
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht van de duur van de maatregel zal worden afgetrokken. Uit de stukken blijkt dat er in december 2015 reeds verdiepingsdiagnostiek heeft plaatsgevonden, waarbij de problematiek van verdachte in kaart is gebracht. Dat brengt mee dat er op korte termijn met de behandeling van verdachte kan worden begonnen.
Op grond van artikel 14e Sr kan de rechtbank bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Nu de ISD-maatregel niet valt onder de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden of het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, is het niet mogelijk te bevelen dat de ISD-maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering d.d. 28 april 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 16 november 2015 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen. De proeftijd van 2 jaren is ingegaan op 1 december 2015. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering door de rechtbank wordt afgewezen.
Nu de rechtbank zal overgaan tot oplegging van de ISD-maatregel, zal de rechtbank de vordering afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde maatregel, geheel in mindering zal worden gebracht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/820218-15
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Noord-Nederland d.d. 16 november 2015.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Oostveen, voorzitter, mrs. O.J. Bosker en A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juni 2017.