ECLI:NL:RBNNE:2017:2144

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
18/730040-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord en bedreiging met de dood van de echtgenote

Op 15 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor het meermalen bedreigen van zijn echtgenote en het voorbereiden van haar moord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een bijl voorhanden had, bestemd voor het plegen van het misdrijf. De feiten vonden plaats in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 30 januari 2017, waarbij de verdachte zijn ex-vrouw herhaaldelijk bedreigde met de dood. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorbedachte raad, aangezien de verdachte tijd had gehad om na te denken over zijn daden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 327 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. De rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht, omdat de verdachte zelf de situatie had gecreëerd die leidde tot zijn gedragingen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, maar in verminderde mate, gezien zijn psychische problemen. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreigingen en de voorbereiding van moord, wat aanzienlijke angst bij het slachtoffer veroorzaakte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730040-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
thans verblijvende GGZ Friesland, locatie Franeker,
te Franeker, [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.F. Severs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 januari 2017 te Bolsward, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, en/of in de gemeente De Fryske Marren en/of in de gemeente Heerenveen, in elk geval in de provincie Fryslân, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een levenslange gevangenisstraf is gesteld, te weten een ander opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven beroven,
of ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
te weten een ander opzettelijk van het leven beroven of opzettelijk (al dan niet met voorbedachte raad) zwaar lichamelijk letsel toebrengen, opzettelijk -nadat hij eerder (een) bedreiging(en) met de dood richting zijn (ex)vrouw [slachtoffer] had geuit- een bijl bij zich heeft gestoken en/of vervolgens met die bijl in zijn auto is gestapt en/of vervolgens richting de werkplek van die [slachtoffer] -waar zij zich toen ook bevond- is gereden, en aldus/althans een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden
heeft gehad;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 januari 2017 te Bolsward, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, en/of in de gemeente De Fryske Marren en/of in de gemeente Heerenveen, in elk geval in de provincie Friesland, althans in Nederland, zijn (ex)vrouw [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers is verdachte met een bijl in zijn auto richting het werk van voornoemde
[slachtoffer] gereden, zulks terwijl verdachte al eerder had laten weten dat hij voornemens was haar van het leven te beroven;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 29 januari 2017 te Bolsward, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, en/of te Heerenveen, (althans) in de gemeente Heerenveen, en/of in (een) andere plaats(en)/gemeente(n) in Friesland, althans in Nederland,
(meermalen) zijn (ex)vrouw [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (meermalen) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd -zakelijk weergegeven-:"dat als hij zichzelf van het leven zou beroven hij haar mee zou nemen" en/of "dat hij haar dood wilde hebben" en/of "dat het afgelopen weekend haar laatste weekend zou zijn" en/of "dat hij haar dood zou maken" en/of "dat hij haar van kant wil maken en dat zij een langzame dood tegemoet kan zien" en/of "dat hij zichzelf wil verhangen en dan eerst haar zou ophangen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of heeft verdachte (meermalen) geprobeerd voornoemde [slachtoffer] van de weg af te (laten) rijden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1. primair, ten aanzien van de voorbereiding van het misdrijf doodslag door het opzettelijk voorhanden hebben van een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf, en het onder 2. ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor voorbedachte raad uit de feiten en omstandigheden moet blijken dat verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om zich rekenschap te geven van de gevolgen van hetgeen hij voornemens is te gaan doen. Gelet op verdachtes psychische problematiek was hij ten tijde van het delict niet in staat en had hij aldus geen gelegenheid, om bewust na te denken over wat hij voornemens was te doen en de gevolgen daarvan. Voorbedachte raad kan derhalve niet worden bewezen. Een bijl is gelet op zijn uiterlijke verschijningsvorm geschikt om iemand van het leven te beroven en in onderling verband en samenhang genomen met de bedreigingen die verdachte op een eerder moment richting het slachtoffer [slachtoffer] heeft geuit en de omstandigheid dat verdachte onderweg was naar het werk van [slachtoffer] kan worden bewezen dat verdachte de bijl bij zich had om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde en van het onder 2. ten laste gelegde ten aanzien van de bedreigingen door het van de weg rijden van [slachtoffer] . Hij heeft ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte niet voornemens was om [slachtoffer] iets aan te doen, maar dat hij slechts de aandacht van hulpinstanties wilde trekken zodat hij in een instelling kon worden opgenomen. Uit het dossier blijkt dat verdachte het voorafgaande weekend heeft verzocht om (voor langere tijd) opgenomen te worden en dat hem dit is geweigerd. Volgens verdachte is hem daarbij gezegd dat de door hem gewenste opname enkel mogelijk was als hij met justitie in aanraking zou komen.
De voorbedachte raad kan niet worden bewezen omdat er geen sprake is geweest van kalm overleg en bedaard nadenken over de te plegen daad en de gevolgen daarvan. Uit de verklaring van verdachte en de verklaringen van de getuigen [naam] en [naam] blijkt dat verdachte daar op dat moment niet toe in staat was. Tevens zijn er indicatoren die het tegendeel van voorbedachte raad aantonen. Verdachte heeft namelijk op opzichtige wijze de bijl bij zich gestoken en heeft tegen zijn gewoonte in gezegd dat hij in de voortuin zou gaan roken. Hij wist dat hij met dit gedrag en deze uitlating de aandacht zou trekken. Het tijdstip dat hij onderweg was naar [slachtoffer] is ook een contra-indicatie voor voorbedachte raad. In de middag zijn er veel collega's van [slachtoffer] op haar werk aanwezig en is het dus lastig om tot moord dan wel doodslag te kunnen komen. Verdachte was zich hiervan bewust en wist ook dat wanneer hij 's morgens vroeg was gegaan het eenvoudiger zou zijn. Daarbij heeft verdachte net buiten Bolsward de bijl in de bijrijdersstoel opgeborgen, waardoor hij de bijl niet meer voorhanden had. Uit deze indicatoren blijkt dat er geen sprake is van voorbedachte raad en dat verdachte nooit daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven of haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
In het geval de rechtbank het voornemen wel bewezen acht heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred. Verdachte heeft immers even buiten Bolsward besloten om de bijl in de bijrijdersstoel op te bergen. Hij is daarna weliswaar doorgereden richting het werk van [slachtoffer] , maar slechts om een gesprek met haar te voeren. De bijl had hij vanaf dat moment niet meer voorhanden.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer] heeft gedreigd door haar bewust van de weg proberen te rijden. Op 17 januari 2017 is verdachte in de auto weliswaar [slachtoffer] tegengekomen en heeft hij haar ingehaald, maar hij ontkent met klem dat hij geprobeerd heeft haar van de weg te rijden. Dat hij dit tegen anderen heeft gezegd kan hij zich niet herinneren. Daarbij is de context van de getuigenverklaringen onduidelijk waardoor deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt en enkel de verklaring van [slachtoffer] is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 1 juni 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb een relatie van 30 jaar gehad met [slachtoffer] . De laatste 15 jaar van deze relatie waren wij getrouwd. In augustus 2016 is deze relatie beëindigd. We bleven in eerste instantie in onze woning in Bolsward wonen. In november of december 2016 is [slachtoffer] in een andere woning in Bolsward gaan wonen. We waren nog wel getrouwd. Ik had het erg moeilijk, doordat ik erachter kwam dat ze een andere man had. Ik werd hierdoor erg boos op [slachtoffer] . Vooral 's nachts had ik het moeilijk. Ik stuurde [slachtoffer] 's nachts dan ook erg veel Whatsapp berichten. In deze berichten heb ik haar meerdere malen gezegd dat ik haar dood zou maken. Ik heb mijzelf geprobeerd te verhangen en dit lukte niet. Ik heb toen tegen [slachtoffer] gezegd dat de volgende keer ik haar eerst zou doen en daarna mijzelf. Ik heb in de week voorafgaande aan het weekend van 30 januari 2016 [slachtoffer] geappt dat komend weekend haar laatste zou zijn. Ook heb ik haar eens geappt dat ze een langzame dood tegemoet zou gaan. Ik kan me voorstellen dat [slachtoffer] zich door mijn berichten bedreigd voelde.
Op 30 januari 2017 heb ik een bijl gepakt. Deze heb ik achter in mijn broeksband gestoken en ik ben naar mijn auto gelopen. Ik ben in mijn auto gaan zitten en ik ben weggereden. Ik had niemand verteld waar ik heen zou gaan. Ik was onderweg naar het werk van [slachtoffer] in Heerenveen. Ik wist dat zij op dat moment aan het werk was. Kort na de rotonde bij Joure ben ik door de politie aangehouden en zij hebben uiteindelijk de bijl in mijn auto aangetroffen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2017, opgenomen op pagina 39 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017026883 d.d. 1 februari 2017, inhoudende als verklaring van verdachte:
Als ik mijn emoties toe laat ga ik naar haar toe en dan maak ik een eind aan het leven van [slachtoffer] en aan dat van mij. Ik ben er echt toe in staat. Ik heb vandaag een bijl gepakt en ben in de auto gestapt. Ik was onderweg naar mijn vrouw. Ik was in staat om het te doen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2017, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik heb 30 jaar een relatie gehad met [verdachte] . In augustus 2016 heb ik een punt gezet achter ons huwelijk. Na een week of twee begon hij mij te bedreigen, dat hij mij dood zou maken. [verdachte] zei dat als hij zou gaan hij mij mee zou nemen. [verdachte] heeft wel vaker aangegeven dat hij zichzelf van het leven wil beroven. Omdat hij niet om kan gaan met onze scheiding wil hij mij eerst doodmaken. Ik ben eind november 2016 uit onze gezamenlijke woning gegaan. Ik werd vanmorgen door [naam] gebeld. Ik was aan het werk in Heerenveen. Zij vertelde mij dat [verdachte] met een bijl in zijn auto was gestapt en met de auto weg was gegaan. [naam] zei tegen mij dat ik direct weg moest gaan. Ik wist direct dat [verdachte] onderweg was naar mij, naar mijn werk, om mij iets aan te doen. Dit heeft hij altijd geroepen en vorige week kreeg ik een berichtje via Whatsapp dat afgelopen weekend mijn laatste weekend zou zijn, dat hij mij dood zou maken. Ik was doodsbang toen ik hoorde dat [verdachte] onderweg was met een bijl. Ik acht [verdachte] in staat mij iets aan te doen met de bijl.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 januari 2017, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer] :
Ik ben daadwerkelijk bang van [verdachte] . De bedreigingen zijn begonnen toen ik aangaf dat ik bij hem weg wilde en dit was dus vanaf augustus vorig jaar. Hij heeft meerdere malen lettelijk tegen mij gezegd dat hij mij van kant wil maken en dat ik een langzame dood tegemoet kan zien. Hij wil zichzelf verhangen en zou dan eerst mij ophangen. Hij is erg overtuigend en ik geloof dan ook echt dat hij rare dingen gaat doen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2017, opgenomen op pagina 23 e.v. voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer] :
Ik ging vanochtend, 17 januari 2017, rond 15.15 uur vanaf huis vanuit Bolsward richting mijn werk in Heerenveen. Ik reed in mijn auto. Voor Sneek op de A7, waar je 130 km per uur mag rijden, zag ik links van me een auto, welke me meteen probeerde af te snijden. Ik reed zelf op de rechterrijbaan. Ik moest afremmen. Ik zag toen dat de auto die voor mij reed en mij had afgesneden de auto van [verdachte] was. Ik herkende ook het kenteken. Even later op de rondweg van Sneek (N7) remde hij af en ging achter mij rijden. Hij remde zo af dat ik wel links ging rijden om hem in te halen. Toen reed hij weer achter me en vervolgens sneed hij me voor de tweede keer af.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 januari 2017, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
In de zomer heeft mijn schoonzus aan [verdachte] verteld dat zij niet meer van [verdachte] hield. [verdachte] is zo open als wat. Hij vertelt ons alles. Hij heeft ook verteld dat hij zijn vrouw [slachtoffer] wat zou aandoen. Hij heeft meerdere keren naar ons uitgesproken dat hij [slachtoffer] wat wil aandoen. Hij zegt dan gewoon dat ze "samen zullen gaan". Hij bedoelt dan dat hij haar dood zal maken. Ik weet dat [verdachte] zijn vrouw een paar weken geleden twee keer van de weg heeft willen drukken met de auto. Het vroor toen en [slachtoffer] moest naar haar werk. Hij had haar opgewacht en reed toen voor haar op de snelweg. Hij weet precies wanneer ze naar haar werk gaat. [verdachte] drukte toen plotseling op de rem in de hoop dat hij zijn vrouw van de weg zou raken. Het was niet zo glad als hij gedacht had. Er was gestrooid. Hij deed dit twee keer en hield daar toen mee op. Later vertelde hij mij en mijn vrouw dat het was mislukt. Hij bedoelde daarmee om zijn vrouw van de weg te drukken en haar te laten verongelukken. Feit is namelijk dat hij goed kan remmen op gladde wegen maar zijn vrouw dat remsysteem niet heeft. Hij deed dat dus bewust.
Op 27 januari 2017 was hij de hele nacht met [slachtoffer] aan het appen geweest. Zij antwoordt dan niet. Hij laat de appjes allemaal aan ons lezen. [verdachte] vertelde dat hij ook een poging tot zelfdoding had gedaan. [verdachte] zei dat het spul in het hok lag. Hier zag ik later een blauw touw met een strop en een trap. Ook vanochtend zei hij weer: "Zij eerst dan ik". Hij bedoelt dan [slachtoffer] . Hij liep naar de bijkeuken en toen hij terugkwam zag ik dat hij een bijl achter in een broeksband had. Zijn trui had hij iets omhoog zodoende zagen wij dat. Hij deed zijn jas aan en was weg. Hij stapte in de auto en reed weg. Ik heb 112 gebeld.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 januari 2017, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Ik ken [verdachte] anderhalf jaar. Ik weet dat [verdachte] getrouwd is met [slachtoffer] . [verdachte] heeft ook zelfmoordpogingen gedaan. En op zo'n moment bedenkt hij ook hoe hij zijn vrouw om het leven brengt en zichzelf. Hij dreigt haar met appjes en dan zegt hij dat zij eerst gaat en dat hij dan gaat. Hij heeft haar ook al eens met de auto van de weg proberen te drukken. Die dingen waar hij mee dreigt zegt hij ook tegen mij. Ik weet daarvan. De laatste vier à vijf weken wordt het met [verdachte] erger. Zijn ideeën worden erger. Dat van de weg rijden heeft hij al een paar keer gezegd en dat heeft hij dus ook echt gedaan.
Er stonden nog een aantal spullen in huis en die moest [slachtoffer] nog halen. Ook in de badkamer stond nog iets en dan zou [verdachte] om de hoek met een bijl op [slachtoffer] wachten. Die bijl, zo vertelde hij, zou hij dan in haar hoofd slaan. Hij vertelde dit. Hij weet ook wel dat het niet goed is en dat hij fout bezig is.
Vandaag trok [verdachte] zijn jas aan. [naam] had iets gezien bij [verdachte] en [naam] zei dat hij iets achter in zijn broeksband stopte en dat dit een bijl was. [verdachte] ging weg in zijn auto. Ik belde zijn vrouw om haar te waarschuwen. Als [verdachte] niet opgenomen wordt wordt hij een heel groot gevaar voor [slachtoffer] .
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2017, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Melding dat de bestuurder van een Peugeot 206 met kenteken [nummer] was vertrokken vanuit Bolsward met een bijl in de auto en richting Heerenveen reed. Wij hebben post gevat op het verkeersplein Joure met zicht op de toerit vanuit Sneek. Wij zagen de Peugeot aankomen rijden richting de rottonde komende vanuit de richting Sneek. Wij zagen dat het voertuig op het verkeersplein de rijstrook richting Heerenveen volgde. Ik haalde de Peugeot in over de rijstrook richting Joure. Vervolgens stuurde ik ons voertuig weer naar de rijstrook richting Heerenveen, zodat wij voor het voertuig kwamen te rijden. Ik zag dat de Peugeot rechtsachter naast ons reed. Ik zag dat de bestuurde van de Peugeot de auto naar links stuurde. Wij voelden en hoorden dat ons voertuig rechtsachter werd geraakt door de Peugeot. Nadat de aanrijding was gebeurd kwamen wij achter de Peugeot te rijden in de richting van Heerenveen en wij zagen het voertuig slingeren over rijstrook 1 en 2 om te belemmeren dat wij hem in konden halen. Op de A7 zagen wij de Peugeot richting de vluchtstrook rijden waarop wij de Peugeot konden passeren en plaatsten wij ons dienstvoertuig voor de Peugeot. De bestuurder zette het voertuig stil. Ik hoorde de man zeggen dat hij onderweg was naar het werk van zijn ex, maar dat hij geen bijl bij zich had. Wij keken in de Peugeot maar zagen geen bijl liggen. Vervolgens hoorde ik dat de bestuurder zei dat de bijl onder de zitting van de bijrijdersstoel lag. Ik zag onder de zitting een bijl liggen.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde.
Onder 1. primair wordt verdachte verweten dat hij het misdrijf moord dan wel
doodslag of zware mishandeling heeft voorbereid door het opzettelijk voorhanden hebben
van een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of het onder 1. primair ten laste gelegde feit is bewezen, moet komen vast te staan dat het in de tenlastelegging omschreven voorwerp (hierna: het middel) bestemd was tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of het middel, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kon zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Nadat in augustus 2016 de relatie tussen het slachtoffer en verdachte is verbroken heeft verdachte het slachtoffer meerdere malen met de dood bedreigd. Deze bedreigingen gingen erg ver. Zo heeft verdachte een zelfmoordpoging ondernomen. Na deze poging heeft hij meerdere malen richting het slachtoffer en anderen aangegeven dat hij de volgende keer eerst het slachtoffer zou doden voordat hij zichzelf zou doden. Ze zouden 'samen gaan'. Aan de getuige [naam] heeft verdachte kenbaar gemaakt dat hij het slachtoffer met een bijl in haar hoofd wilde slaan. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in januari 2017 heeft geprobeerd het slachtoffer van de weg te rijden, zodat zij zou verongelukken. Voorafgaande aan het weekend voor 30 januari 2017 heeft verdachte het slachtoffer een Whatsapp gezonden dat komend weekend haar laatste zou zijn.
Op 30 januari 2017 heeft verdachte een bijl gepakt en is hij in zijn auto gestapt en richting het werk van het slachtoffer gereden. De politie heeft verdachte vervolgens aangehouden, terwijl hij in zijn auto onderweg was naar het werk van het slachtoffer in Heerenveen. De bijl werd in de auto van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in staat was om het leven van het slachtoffer te beëindigen. Ook uit de verklaringen van de getuigen [naam] en [naam] blijkt dat zij hem in staat achten om het leven van het slachtoffer te beëindigen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat het middel, te weten de bijl, bestemd was om het slachtoffer van het leven te beroven. Deze bijl had verdachte op 30 januari 2017 voorhanden en gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van dit middel kon het verdachte dienstig zijn bij de uitvoering van zijn misdadig doel. Aldus is bewezen dat het middel bestemd was tot het begaan van dat misdrijf.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het voorbereiden van het misdrijf moord het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen met de dood bedreigd, waarbij hij zelfs heeft geprobeerd het slachtoffer van de weg af te rijden, zodat zij zou verongelukken. Verdachte had reeds ideeën geuit over het met een bijl in het hoofd van het slachtoffer slaan.
Voorafgaande aan het weekend van 30 januari 2017 heeft verdachte het slachtoffer een Whatsappbericht gezonden dat komend weekend haar laatste zou zijn. Verdachte heeft op 30 januari 2017 een bijl gepakt en hij is in zijn auto gestapt en richting het werk van het slachtoffer gereden. De politie heeft verdachte vervolgens aangehouden en de bijl in zijn auto aangetroffen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij onderweg was naar het slachtoffer en dat hij in staat was om het slachtoffer van het leven te beroven.
Uit deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang genomen met de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Hij heeft immers voorafgaande aan het weekend van 30 januari 2017 reeds aangegeven dat dit het laatste weekend van het slachtoffer zou zijn. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is derhalve niet gebleken.
De verklaring van verdachte dat hij deze handelingen enkel heeft uitgevoerd, omdat hij (langdurig) opgenomen wilde worden, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft tegen niemand gezegd wat hij ging doen en waar hij naar toe ging. Tevens heeft hij -toen de politieagenten hem probeerden aan te houden- geprobeerd weg te komen. Hieruit blijkt niet dat verdachte wilde worden aangehouden, zodat hij hulp zou ontvangen. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vanaf het moment dat verdachte met de bijl in de auto is gestapt en richting het slachtoffer is gereden sprake was van voorbereiding van moord door het opzettelijk voorhanden hebben van een middel bestemd tot het begaan van dat misdrijf.
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake was van een vrijwillige terugtred, omdat verdachte even voorbij Bolsward de bijl in de zitting van de bijrijdersstoel heeft gestopt en hij enkel nog onderweg was naar het slachtoffer om met haar te praten.
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte niet passen bij een vrijwillige terugtred. Verdachte had de bijl in zijn auto voorhanden en hij was (nog steeds) onderweg naar het slachtoffer. Dat verdachte van gedachten was veranderd acht de rechtbank, gelet op verdachtes poging om zijn aanhouding te verhinderen en gelet op het feit dat hij nog immer naar het werk van het slachtoffer wilde rijden, niet aannemelijk. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 30 januari 2017 te Bolsward in de gemeente Súdwest-Fryslân en in de gemeente De Fryske Marren, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een levenslange gevangenisstraf is gesteld, te weten een ander opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven beroven, opzettelijk -nadat hij eerder bedreigingen met de dood richting zijn vrouw [slachtoffer] had geuit- een bijl bij zich heeft gestoken en vervolgens met die bijl in zijn auto is gestapt en vervolgens richting de werkplek van die [slachtoffer] -waar zij zich toen ook bevond- is gereden, en aldus een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 29 januari 2017 te Bolsward in de gemeente Súdwest-Fryslân en te Heerenveen in de gemeente Heerenveen en in een andere gemeente in Friesland, meermalen zijn vrouw [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte meermalen opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd -zakelijk weergegeven-: "dat als hij zichzelf van het leven zou beroven hij haar mee zou nemen" en "dat hij haar dood wilde hebben" en "dat het afgelopen weekend haar laatste weekend zou zijn" en "dat hij haar dood zou maken" en "dat hij haar van kant wil maken en dat zij een langzame dood tegemoet kan zien" en "dat hij zichzelf wil verhangen en dan eerst haar zou ophangen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en heeft verdachte geprobeerd voornoemde [slachtoffer] van de weg te rijden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair voorbereiding van het misdrijf moord door het opzettelijk voorhanden hebben van een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Door de raadsman is een beroep gedaan op psychische overmacht en hij heeft geconcludeerd dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
De rechtbank overweegt dat van psychische overmacht sprake is bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Door verdachte is aangevoerd dat hij ten tijde van het delict emotionele problemen had waarvoor hij hulp nodig had. Volgens hem was de hulp die hij aangereikt kreeg onvoldoende en hij wilde voor langere tijd (klinisch) worden opgenomen. Zijn gedragingen waren bedoeld om aandacht te krijgen, zodat hij kon worden opgenomen en worden behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte is tekortgeschoten om op andere (meer voor de hand liggende) manieren psychische hulp en bijstand te verkrijgen, bijvoorbeeld door contact op te nemen met de huisarts. Dit betekent dat verdachte de door hem benoemde overmachtssituatie zelf heeft gecreëerd, hetgeen een succesvol beroep op psychische overmacht in de weg staat. Daarnaast is de door verdachte betrokken stelling dat hij tot zijn handelen is gekomen om aandacht te krijgen en daarmee een opname af te dwingen niet aan te merken als een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Aldus is niet voldaan aan de vereisten voor psychische overmacht. Om deze redenen verwerpt de rechtbank dan ook het beroep op psychische overmacht.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank voorts gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 27 maart 2017, opgemaakt door M. Mulder, arts in opleiding tot psychiater onder supervisie van C.A.J. Veldman, psychiater.
Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie:
Bij verdachte is sprake van cognitieve problemen, met name geheugenstoornissen en overzichtsproblematiek. Daarnaast is sprake van impulsregulatie- en emotieproblematiek. Deze problemen waren ten tijde van de delicten ook aanwezig. Door het verbreken van de relatie met het slachtoffer en de daarbij enorm toegenomen stress vond een verstoring van de balans draagkracht en draaglast plaats, waardoor de delicten verdachte in verminderde mate zijn toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen waarvan 327 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij reclassering Leger des Heils en de verplichting dat hij zich daar moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de verplichting van het continueren van de klinische opname en behandeling in de Forensische Psychiatrie Franeker (hierna FPA), welke reeds in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis is gestart;
- de verplichting om aansluitend op voornoemde klinische behandeling zich ambulant te laten behandelen voor agressie- en emotieregulatie bij een forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en indien nodig zich kortdurend klinisch laat opnemen voor een crisisinterventie van maximaal zeven weken, zulks op aanwijzing van de reclassering;
- de verplichting om gedurende de proeftijd zijn medewerking te verlenen aan woonbegeleiding door Stichting Noorderbrug, of een soortgelijke instantie, zulks ter beoordeling van de reclassering;
- dat verdachte op geen enkele wijze contact zal hebben met het slachtoffer
mevrouw [slachtoffer] , anders dan via de advocaat in het kader van de echtscheidingsprocedure en dan alleen in overleg met de reclassering.
Voorts heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de algemene en bijzondere voorwaarden alsmede het reclasseringstoezicht gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gebracht. Indien de rechtbank bij het opleggen van de straf nog ruimte ziet voor een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden heeft de raadsman aangevoerd dat, gelet op de vrijheid die verdachte tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis had en de onduidelijkheid omtrent welke behandeling verdachte moet volgen, een klinische behandeling niet moet worden opgelegd als voorwaarde. Evenmin acht de raadsman de voorwaarde van een contactverbod met mevrouw [slachtoffer] nodig. De raadsman kan zich vinden in de overige door de officier van justitie gevorderde voorwaarden en verzet zich niet tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het reclasseringstoezicht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het trajectconsult opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna NIFP) op 2 februari 2016, de psychiatrische onderzoeksrapportage, voornoemd, het reclasseringsrapport opgemaakt door het Leger des Heils op 25 april 2017 en het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen bedreigen van zijn echtgenote, nadat zij de relatie met verdachte had verbroken. Verdachte heeft haar via onder meer Whatsappberichten gedreigd dood te maken en hij heeft haar met zijn auto van de weg proberen te rijden. Tevens heeft verdachte de moord op zijn echtgenote voorbereid door opzettelijk een bijl voorhanden te hebben, die was bestemd tot het begaan van dat misdrijf. Verdachte was met deze bijl in de auto onderweg naar zijn echtgenote toen de politie hem aanhield.
Voornoemde strafbare feiten hebben bij het slachtoffer veel angst veroorzaakt. Zij had de indruk dat verdachte in staat was de bedreigingen daadwerkelijk uit te voeren. Toen zij vervolgens vernam dat verdachte met een bijl op weg was naar haar, was ze doodsbang. De rechtbank rekent dit verdachte aan en gelet op de ernst van deze strafbare feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf een passende sanctie.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij zich niet eerder heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijk strafbaar feit.
Thans heeft verdachte zich echter schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten aan de voorbereiding van moord. In de voornoemde psychiatrische onderzoeksrapportage is geconcludeerd dat de verwachting is dat indien verdachte hulp krijgt het recidiverisico laag zal zijn. De rechtbank concludeert hieruit dat er zonder hulp en begeleiding sprake is van recidivegevaar. De reclassering heeft geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op de leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een klinische behandeling bij de FPA Franeker, een daarop aansluitend ambulante behandeling voor agressie- en emotieregulatie met de mogelijkheid van een crisisopname van maximaal zeven weken, verplichte woonbegeleiding en een contactverbod met het slachtoffer.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het door de reclassering voorgestelde plan van aanpak nodig is om de recidive te beperken. Gelet echter op de jurisprudentie van de Hoge Raad (LJN: BQ4315, HR 12 juli 2011) is het aan de rechter voorbehouden te bepalen of opname noodzakelijk is en voor welke duur. Dit maakt de voorwaarde van een crisisopname, waarbij de reclassering bepaalt of dit noodzakelijk is, niet mogelijk. De rechtbank zal deze voorwaarde dan ook niet opleggen. De rechtbank zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 327 dagen opleggen met de voorwaarden, zoals gevorderd door de officier van justitie.
Gelet op de inhoud van de psychiatrische onderzoeksrapportage, is de rechtbank van oordeel dat zonder begeleiding en behandeling er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 46, 57, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 327 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij reclassering Leger des Heils, Floris Versterstraat 2 te Leeuwarden en zich vervolgens blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd de reeds gestarte klinische opname en behandeling in de Forensische Psychiatrie Franeker zal afmaken, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aansluitend op de hiervoor genoemde klinische behandeling onder behandeling zal stellen van ambulante forensische zorg op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor agressie- en emotieregulatie, zulks op aanwijzing van de reclassering;
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zijn medewerking zal verlenen aan de woonbegeleiding door Stichting Noorderbrug of een soortgelijke instantie, zulks ter beoordeling aan de reclassering;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] , anders dan via de advocaat in het kader van de echtscheidingsprocedure en dan alleen in overleg met de reclassering.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juni 2017.
Mr. M. Brinksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.