ECLI:NL:RBNNE:2017:2430

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4232
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW met betrekking tot onverklaarde bankstortingen en omkering van de bewijslast

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2017 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2009 tot en met 2012 en de navorderingsaanslagen zorgverzekeringswet (ZVW) voor de jaren 2009 tot en met 2011. Eiseres, werkzaam als schoonmaakster, had geen aangiften gedaan voor de jaren 2009 en 2010, en de inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van onverklaarde bankstortingen. De rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking van de inspecteur onherroepelijk was geworden en dat eiseres niet had voldaan aan haar informatieverplichting. Dit leidde tot omkering van de bewijslast, waarbij de rechtbank de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2011 gegrond verklaarde, maar de navorderingsaanslag voor 2012 ongegrond. De rechtbank stelde de belastbare inkomens vast op € 30.509 voor 2009, € 26.249 voor 2010 en € 24.343 voor 2011. De opgelegde vergrijpboetes werden vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat eiseres opzet of grove schuld had. De navorderingsaanslagen ZVW volgden de navorderingsaanslagen IB/PVV, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur geen informatiebeschikking had genomen voor de ZVW, waardoor de normale regels van stelplicht en bewijslast van toepassing waren. De rechtbank stelde de bijdrage-inkomens voor de ZVW vast op € 15.425 voor 2009, € 15.839 voor 2010 en € 9.384 voor 2011. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 1.485.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 15/4232 tot en met LEE 15/4238

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 29 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te Groningen, eiseres

(gemachtigde: mr. E.H. Jansen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2009 aan eiseres een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.009. Deze navorderingsaanslag is gedateerd 30 januari 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.275 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 12.498.
Verweerder heeft voor het jaar 2009 aan eiseres een navorderingsaanslag inkomens-afhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de ZVW van € 37.955. Deze navorderingsaanslag is gedateerd 30 januari 2015. Tegelijk met deze aanslag heeft verweerder een bedrag van € 171 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2010 aan eiseres een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.498. Deze navorderingsaanslag is gedateerd 7 februari 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.282 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 10.483.
Verweerder heeft voor het jaar 2010 aan eiseres een navorderingsaanslag ZVW opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de ZVW van
€ 29.509. Deze navorderingsaanslag is gedateerd 7 februari 2015. Tegelijk met deze aanslag heeft verweerder een bedrag van € 147 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2011 aan eiseres een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.383. Deze navorderingsaanslag is gedateerd 7 februari 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 404 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 2.100.
Verweerder heeft voor het jaar 2011 aan eiseres een navorderingsaanslag ZVW opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de ZVW van
€ 25.188. Deze navorderingsaanslag is gedateerd 7 februari 2015. Tegelijk met deze aanslag heeft verweerder een bedrag van € 137 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2012 aan eiseres een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.190. Deze navorderingsaanslag is gedateerd 7 februari 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 238 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 1.993.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Eiseres was in de periode van 2009 tot en met 2012 werkzaam als schoonmaakster. Haar loon voor die werkzaamheden bedroeg in:
- 2009: € 10.054
- 2010: € 8.989
- 2011: € 7.195
- 2012: € 4.537
1.2
Eiseres ontving de onder 1.1 genoemde bedragen op haar bankrekening met nummer [nummer] (hierna: de bankrekening). Gedurende de periode 2009 tot en met 2012 zijn daarnaast diverse contante bedragen op de bankrekening gestort (hierna: kasstortingen).
1.3
In de jaren 2009 en 2010 heeft eiseres van de bankrekening respectievelijk tien en drie keer een bedrag van € 1.750 overgemaakt op bankrekeningnummer [nummer] bij de ABN-AMRO, onder vermelding van
"huur [naam] ”dan wel “ [naam] huur hoogezand". Aan elk van deze betalingen ging (kort) van te voren een kasstorting vooraf van vergelijkbare omvang.
1.4
Eiseres heeft géén aangiftes IB/PVV 2009 en 2010 en ZVW 2009 en 2010 gedaan. Zij heeft ook niet verzocht om een uitnodiging tot het doen van deze aangiftes.
1.5
Op 1 september 2014 heeft eiseres gesproken met [naam] en [naam] , beide werkzaam voor de Belastingdienst. Van dit gesprek is een verslag gemaakt. Daarin staat onder meer het volgende:

"Auto's:

(…)
Mw. [eiseres] verklaart dat beide Volkswagen Polo's gekocht zijn door [ex-partner eiseres] . Zij heeft geen facturen betreffende de aankoop van de auto's en zij weet ook niet waar de auto's gekocht zijn. De Polo kenteken [nummer] is gekocht op het moment dat zij nog samenwoonde met [ex-partner eiseres] . De Polo [nummer] is gekocht op het moment dat zij alleenstaand was. Zij deelt ons mede dat zij en [ex-partner eiseres] gezamenlijk een dochtertje hebben. Om deze reden vond [ex-partner eiseres] het belangrijk dat zij vertrouwd met een auto de weg op kon. Tevens was de Polo kenteken [nummer] kapot. Mw. [eiseres] bevestigd n.a.v. een vraag van [naam] dat zij de autokosten (motorrijtuigenbelasting, verzekering) van de beide genoemde polo's betaald heeft. Tijdens het gesprek vertelde mw. [eiseres] dat de Polo kenteken [nummer] door [ex-partner eiseres] opgeëist (i.v.m. zijn aandeel) was en inmiddels verkocht is. Mw. [eiseres] is momenteel in het bezit van een oude Fiat.
(…)
Loods:
Uit de bankafschriften blijkt dat er een loods is gehuurd. (2009 van 6 januari tot 8 december 10 betalingen aangetroffen 10 x € 1750 per maand) (2010 10 maart en 31 mei betalingen ad. € 1750 per maand) (In 2013 wordt er nog namens [ex-partner eiseres] ongeveer
€ 300,00 betaald aan de gemeente Hoogezand.
Mw. [eiseres] deelt mede dat zij de betaling met betrekking tot de huur van de loods voor haar schoonvader deed. Haar schoonvader heet ook [naam] . Volgens haar wordt de loods nog steeds gehuurd door haar schoonvader. Zij kan ons het adres van de loods niet vertellen.
(…)

Levensonderhoud:

Mw. [eiseres] deelt ons mede dat zij bijna nooit boodschappen koopt. Zij en haar dochter eten vaak bij vrienden.
(…)Zij kan ons niet vertellen wat haar uitgaven zijn met betrekking tot eten/drinken en kleding.
Uitgaan en dagtripjes doet ze bijna nooit i.v.m. geldgebrek. Op de vraag of zij in de periode 2009 t/m 2012 op vakantie is geweest geeft zij een ontkennend antwoordt."
1.6
Bij brief, gedateerd 3 september 2014, heeft verweerder onder meer het volgende aan eiseres geschreven:
"Bij deze doe ik u volgens onze afspraak op 1 september 2014 toekomen de overzichten van de kasstortingen over de jaren 2009 t/m 2012 op de bankrekening ABN-AMRO [nummer] .
Conform onze afspraak wil ik uw reactie uiterlijk 3 oktober 2014 in mijn bezit hebben."
1.7
Bij brief, gedateerd 26 september 2014, heeft eiseres onder meer het volgende aan verweerder geschreven:
"Onlangs heb ik met u een gesprek gehad i.v.m. de kasstortingen op mijn privé rekening ABN [nummer] . U vroeg mij op het einde van het gesprek om de storting die gedaan waren op te zoeken van welke mensen dat allemaal zijn geweest. Nu ben ik hier al bijna 2 weken mee aan de slag maar helaas kom ik er niet uit. Er zijn meerdere personen geweest die ik heb geholpen en tevens zaten er stortingen bij van mijn ex vriend voor de onderhoud van mijn dochter. Al deze betalingen waren zo divers dat dit niet op juistheid getraceerd kan worden. Ik zou geen verkeerde namen willen doorgeven als ik niet de juistheid kan controleren. Tevens kun u zelf ook zien dat er bij de betalingen ook namen staan."
1.8
Verweerder heeft op grond van artikel 52a, eerste lid, van de AWR een informatiebeschikking, gedagtekend 29 oktober 2014, vastgesteld. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:
"In het kader van het onderzoek bij u, betreffende de tijdvakken:
- inkomstenbelasting over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012;
is u verzocht om informatie te verstrekken, welke van belang kan zijn voor uw belastingheffing.
(…)
Ik heb u daarom reeds diverse malen schriftelijk dan wel mondeling verzocht om mij de gevraagde informatie te verstrekken, en wel op de volgende momenten:
(…)
Op de volgende onderdelen heb ik van u nog altijd géén en/of onvoldoende informatie ontvangen:
- betalingen en ontvangsten via uw bankrekening(en):
Het betreft hier betalingen voor diverse kosten die volgens uw verklaring niet alleen betrekking hebben op uzelf, maar ook de uitgaven van een aantal van uw familieleden.
(…)
Er zijn ook stortingen op uw bankrekening, die niet zijn toe te rekenen aan de hierboven genoemde familieleden. Omdat die stortingen niet zijn toe te rekenen, ga ik er van uit dat dit uw eigen geld is en dat u deze bedragen zelf heeft gestort op uw eigen bankrekening. De herkomst van deze bedragen kunt u desgevraagd niet verklaren.
(…)
- aan- en verkopen vervoermiddelen;
Ik heb geconstateerd dat er verschillende vervoermiddelen op uw naam geregistreerd zijn (geweest). Het betreft de volgende contante aan- en verkopen:
(…)
- gebruikskosten ververvoermiddelen;
(…)
Voor de brandstofkosten ga ik er van uit dat u deze contant heeft betaald.
(…)
- levensonderhoud;
Ik heb geconstateerd dat er perioden zijn dat er (privé-)uitgaven moeten zijn geweest, terwijl die via uw bankrekening niet afgeschreven zijn. Ik ga er daarom van uit dat u deze uitgaven in die perioden contant heeft uitgegeven.
(…)

Resumé in cijfers:

2009
2010
2011
2012
Storingen op eigen bankrekening met onbekende herkomst
32.197
16.281
10.811
11.305
Aan- en verkopen vervoermiddelen
6.999
8.04
Gebruikskosten vervoermiddelen
828
821
855
909
Levensonderhoud
4.93
5.408
5.482
5.439
TOTAAL
€ 37.955
€ 29.509
€ 25.188
€ 17.653
(…)
Ik stel thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan uw informatieverplichting uit hoofde van de AWR heeft voldaan.Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking.
(…)
U kunt naar aanleiding van deze beschikking ervoor kiezen om alsnog aan de bovengenoemde informatieverplichting(en) te voldoen. In dat geval verzoek ik u om spoedig met mij contact op te nemen voor het afspreken van een termijn waarbinnen u alsnog aan uw informatieverplichting(en) voldoet."
1.9
Eiseres heeft géén bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
1.1
Eiseres heeft over het jaar 2011 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.195. De aanslag IB/PVV 2011, gedagtekend 12 december 2014, is opgelegd conform die aangifte.
1.11
Eiseres heeft over het jaar 2012 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.537. De aanslag IB/PVV 2012, gedagtekend 23 december 2015, is opgelegd conform die aangifte.
1.12
Bij brief, gedateerd 4 december 2014 (hersteld bij brief, gedagtekend 17 december 2014), heeft verweerder aan eiseres onder meer het volgende geschreven:
"Binnenkort ontvangt u bericht van de belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting 2011 en 2012.
(…)
Uw aangifte over 2011 is door de Belastingdienst ontvangen. Deze aanslag krijgt binnenkort een dagtekening van 12 december 2014. Dit proces is helaas op dit moment niet tegen te houden en gebeurt automatisch.

Deze aanslag is niet juist vastgesteld. Hieraan kunt u geen rechten ontlenen.

De behandeling van uw aangifte inkomstenbelasting 2012 zit in een vergelijkbare fase, maar hier is op het moment van schrijven van deze brief de dagtekening nog niet bekend. Ik verwacht dat dit op korte termijn zal gebeuren.
(…)
Ik verwijs naar mijn brief van 29 oktober 2014, waarin ik u heb gewezen op uw informatieverplichting en de mogelijkheid van omkering van de bewijslast in de bezwaar- en beroepsfase. In mijn brief van 29 oktober 2014 heb ik u er ook gewezen dat ik bij het vaststellen van de belastingaanslagen rekening zal houden met de cijfers zoals in die brief zijn vermeld.
Binnenkort ontvangt u van mij een verslag waarin de voorgenomen correcties en eventuele boetes zijn vermeld. Ik ben voornemens de cijfers die daarin staan vermeld te gebruiken voor de juiste vaststellen van uw aanslagen."
1.13
In de brief, gedateerd 19 december 2014, heeft verweerder zijn voornemen tot het opleggen van navorderingsaanslagen toegelicht. Met betrekking tot de vergrijpboetes staat daarin onder meer het volgende vermeld:

"13-boetes:

13a-belastingjaren 2009 en 2010:
Uit mij ter beschikking staande informatie blijkt dat door u voor de inkomstenbelasting te belasten inkomsten zijn genoten die u niet heeft aangegeven bij de belastingdienst.
Van algemene bekendheid is de wetenschap dat (neven)inkomsten waarop geen loonbelasting is ingehouden moet(en) worden aangegeven bij de belastingdienst middels het aanvragen, invullen en indienen van een aangiftebiljet voor de Inkomstenbelasting en Premies Volksverzekeringen/Ziektewetpremies.
(…)Toen de inspecteur op de hoogte kwam van bepaalde onverklaarbare inkomsten die op uw bankrekeningen waren gestort heeft u geweigerd uw volledige medewerking te verlenen.
(…)
Nu door u aanzienlijke bedragen zijn ontvangen, waarvoor u geen nadere toereikende verklaring wilt verschaffen over de herkomst, waarvan u geen administratie heeft gevoerd en waarvan u geen onderliggende stukken heeft bewaard bestaat er door uw willens en wetens handelen geen betrouwbare bron op grond waarvan de inspecteur een beoordeling kan maken ten aanzien van de belastingheffing.
Vergrijpboete 50%:
Door zo te handelen heeft u willens en wetens de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen [dat] aanvankelijk te weinig belasting zou worden geheven, als bedoeld in artikel 67 e AWR. In dat geval kan aan u een vergrijpboete worden opgelegd van maximaal 100%. Ik ben voornemens aan u navorderingsaanslagen op te leggen.
Nu -zo blijkt uit mijn onderzoek en de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden- sprake is van opzet, waaronder begrepen voorwaardelijke opzet ben ik voornemens aan u tegelijkertijd met het opleggen van de navorderingsaanslagen over de jaren 2009 en 2010 vergrijpboetes op te leggen van 50% op grond van artikel 67 e AWR jo paragraaf 25 en 27 BBBB.
Maximale verzuimboete:
Nu door u hoewel u wist dat u inkomsten genoot waarover inkomstenbelasting moest worden betaald, geen aangiftebiljetten zijn aangevraagd, is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67 ca AWR jo paragraaf 24b BBBB.
In dat geval kan een verzuimboete aan u worden opgelegd van maximaal € 4.920. Gelet op de aanzienlijke bedragen en gelet op het feit dat u onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek ben ik voornemens de op te leggen boete vast te stellen op € 4.920 voor elk van de jaren 2009 en 2010.

13.b-belastingjaren 2011 en 2012:

(…)
Zoals uitgelegd in de informatiebeschikking bent u gehouden informatie, gegevens en gegevensdragers ten behoeve van de u aangaande belastingheffing te overleggen als de inspecteur daarom vraagt. U heeft verklaard aan de inspecteur dat u geen enkele administratie heeft gevoerd en geen stukken heeft bewaard. U heeft aldus gehandeld hoewel u wist dat één en ander van belang zou zijn voor het vaststellen van een juiste belastingheffing en dat u die administratie en die stukken nodig zou hebben als u een juiste belastingaangifte zou moeten invullen en indienen, dan wel indien de inspecteur daarom zou vragen ten behoeve van de belastingheffing.
Nu door u aanzienlijke bedragen zijn ontvangen, waarvoor u geen nadere toereikende verklaring wilt verschaffen over de herkomst, waarvan u geen administratie heeft gevoerd en waarvan u geen onderliggende stukken heeft bewaard bestaat er door uw willens en wetens handelen geen betrouwbare bron op grond waarvan de inspecteur een beoordeling kan maken ten aanzien van de belastingheffing.
Vergrijpboete 50%:
Door zo te handelen heeft u willens en wetens de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen [dat] aanvankelijk te weinig belasting zou worden geheven, als bedoeld in artikel 67 e AWR. In dat geval kan aan u een vergrijpboete worden opgelegd van maximaal 100%. Ik ben voornemens aan u navorderingsaanslagen op te leggen.
Nu -zo blijkt uit mijn onderzoek en de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden- sprake is van opzet, waaronder begrepen voorwaardelijke opzet ben ik voornemens aan u tegelijkertijd met het opleggen van de navorderingsaanslagen over de jaren 2011 en 2012 vergrijpboetes op te leggen van 50% op grond van artikel 67 e AWR jo paragraaf 25 en 27 BBBB.
Geen verzuimboete:
Nu door u, hoewel u wist dat u inkomsten genoot waarover inkomstenbelasting moest worden betaald, geen aangiftebiljetten zijn aangevraagd, is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67 ca AWR jo paragraaf 24b BBBB. In dat geval kan een verzuimboete aan u worden opgelegd van maximaal € 4.920. Nu u alsnog wel aangifte heeft gedaan nadat ik u daartoe heb uitgenodigd zie ik af van het opleggen van boetes op grond van artikel 67 ca AWR."
1.14.
Bij brief, gedateerd 15 januari 2015, heeft verweerder onder meer het volgende aan eiseres geschreven:
"Naar aanleiding van al hetgeen ik aan informatie ter beschikking heb gekregen, leg ik navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op, of wijk ik af van de door u ingediende aangiften inkomstenbelasting. Daarnaast leg ik boeten op."
Met betrekking tot de opgelegde boetes, staat in deze brief hetzelfde vermeld als in de onder 1.13 geciteerde vooraankondiging.
1.15
Op de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010 staan vergrijpboetes vermeld van respectievelijk € 12.498 en € 10.843. In de toelichting op de betreffende aanslagbiljetten staat onder meer het volgende:

"Vergrijpboete

U heeft een brief van de Belastingdienst ontvangen waarin wordt uitgelegd waarom u een vergrijpboete krijgt. De Belastingdienst beschouwt uw nalatigheid als opzet en behandelt deze nalatigheid als een vergrijp. Daarom legt de Belastingdienst u naast het bedrag van de navorderingsaanslag een vergrijpboete op. Het bedrag van de vergrijpboete is met toepassing van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 vastgesteld op (…)"

1.16
Bij bezwaarschriften, alle gedateerd 11 maart 2015, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012 en ZVW 2009 tot en met 2011.
1.17
Verweerder heeft de gemachtigde van eiseres bij brief, gedateerd 2 juni 2015, verzocht informatie te verstrekken. Verweerder heeft dit verzoek bij brief, gedateerd 10 juli 2015, herhaald. Vervolgens heeft verweerder bij brief, gedateerd 18 augustus 2015, de gemachtigde van eiseres een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar gezonden. De gemachtigde van eiseres heeft op géén van deze brieven gereageerd.
1.18
Bij uitspraken op bezwaar, alle gedateerd 24 september 2015, heeft verweerder de onder 1.15 genoemde bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
1.19
Bij brief, gedateerd 25 september 2015, heeft de gemachtigde van eiseres een door [administratiebureau] opgesteld overzicht van kasstortingen en betalingen vanaf de bankrekening aan verweerder gezonden.
In dit overzicht staat onder meer het volgende vermeld:
"Naam: [eiseres]
(…)
Overzicht: Stortingen ABN-AMRO
2009
2010
2011
2012
Naam
Bedrag
Naam
Bedrag
Naam
Bedrag
Naam
Bedrag
[naam]
1.525
[naam]
3.365
[naam]
4.92
[naam]
3.53
[eiseres]
9.667
[eiseres]
9.61
[eiseres]
3.047
[eiseres]
5.87
[naam]
10.31
[naam]
10.67
[naam]
9.933
[naam]
10.675
[naam]
5.618
[naam]
6.845
[naam]
4.995
[naam]
3.465
[ex-partner eiseres]
19.625
[ex-partner eiseres]
5.25
[ex-partner eiseres]
1.38
[ex-partner eiseres]
410
Totaal
46.745
Totaal
35.74
Totaal
24.275
Totaal
23.95
[eiseres]
9.667
[eiseres]
9.61
[eiseres]
3.047
[eiseres]
5.87
De stortingen per bank zijn aan de hand van de direct daarop volgende betalingen toegewezen aan bovenstaande personen. Diverse betalingen zijn nu, enkele jaren na dato, niet toe te wijzen. Dit betreffen onder andere betalingen met betrekking tot het Waterschap, telefoonkosten (T-Mobile) en verzekeringen. Wanneer de betalingen niet konden worden toegewezen, zijn de corresponderende stortingen per bank ondergebracht bij [eiseres] ."
Geschil en beoordeling
2.1
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012 en ZVW 2009 tot en met 2011, de bijbehorende beschikkingen heffings- dan wel belastingrente en vergrijpboetes, terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd.
2.2
Ter zitting heeft verweerder zijn eerder ingenomen standpunt dat eiseres over de jaren 2009 en 2010 niet de vereiste aangiftes IB/PVV en ZVW heeft gedaan, laten varen.
De informatiebeschikking
3. In artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is bepaald dat de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking) kan vaststellen dat niet of niet volledig is voldaan aan de in die bepaling genoemde informatie- en administratieverplichtingen. Voor zover het gaat om informatieverplichtingen, zoals in dit geval de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 47 van de AWR, strekt deze regeling ertoe te bevorderen dat een belanghebbende zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt over de gevolgen, met name voor zijn bewijspositie, indien hij niet voldoet aan een informatieverzoek van de inspecteur (vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR: 2017:130, onderdeel 3.3.2 en Hoge Raad 18 december 2015, nr. 14/04143, ECLI:NL: HR:2015:3602, BNB 2016/47, onderdeel 2.2.1).
4.1
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld waar de informatiebeschikking (zie 1.8) betrekking op heeft. Uit de aanhef van de informatiebeschikking volgt dat deze (in algemene termen) ziet op de inkomstenbelasting over de jaren 2009 tot en met 2012, maar daarbij geen enkele op te leggen aanslag concreet benoemt. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het specifiek gaat om de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010 en de (definitieve) aanslagen IB/PVV 2011 en 2012. De rechtbank constateert aan de hand van de stukken van het geding (zie 1.12) dat verweerder bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 ten onrechte niet met alle volgens hem belastbare feiten en omstandigheden rekening heeft gehouden en daarom, naar de rechtbank begrijpt met toepassing van de zogenoemde ‘misslag-jurisprudentie’ (zie onder meer Hoge Raad 17 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4417,
BNB1991/118), is overgegaan tot het opleggen van navorderingsaanslagen over de jaren 2011 en 2012. De informatiebeschikking ziet daardoor naar het oordeel van de rechtbank tevens op deze navorderingsaanslagen.
4.2
De rechtbank overweegt dat in de informatiebeschikking niet staat vermeld dat deze ziet op de navorderingsaanslagen ZVW 2009 tot en met 2011. Daarom gaat de rechtbank er vanuit dat verweerder ten aanzien van die navorderingsaanslagen geen informatie-beschikking heeft genomen. Dat, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, de navorderingsaanslagen ZVW de aanslagen IB volgen, doet daar niet aan af.
4.3
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de informatiebeschikking betrekking heeft op de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012.
De navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012
5.1
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor ziet gesteld, is wat de reikwijdte is van de informatiebeschikking. Verweerder heeft in dat verband ter zitting toegelicht dat de geschonden informatieverplichting ziet op zijn vragenbrief aan eiseres, gedateerd 3 september 2014 (zie 1.6), die eiseres bij brief, gedateerd 26 september 2014 (zie 1.7), onvolledig heeft beantwoord.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat, nu de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, in deze procedure de rechtmatigheid van het informatieverzoek van verweerder niet meer ter discussie kan worden gesteld (vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR: 2017:130). De rechtbank overweegt verder dat verweerder in zijn brief, gedateerd 3 september 2014, uitsluitend om informatie heeft gevraagd over de kasstortingen. Daarmee vallen de overige correcties, te weten ter zake van de aan- en verkopen en de gebruikskosten van vervoermiddelen en de kosten van levenshoud, naar het oordeel van de rechtbank niet onder de reikwijdte van de informatiebeschikking.
5.3
De rechtbank overweegt verder dat eiseres in haar brief, gedateerd 26 september 2014, in het geheel geen inzicht heeft gegeven in (het karakter van) de kasstortingen. Evenmin heeft zij bewijsstukken overgelegd waaruit bleek dat zij de kasstortingen heeft aangewend ten behoeve van betalingen namens derden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met haar brief, gedateerd 26 september 2014, dan ook niet in voldoende mate voldaan aan het verzoek om informatie over de kasstortingen. Evenmin heeft eiseres, na ontvangst van de informatiebeschikking, contact opgenomen met de inspecteur om een termijn af te spreken waarbinnen zij alsnog aan haar informatieverplichting zou voldoen (zie 1.8). Voormelde schending van de informatieplicht is van zodanig gewicht dat deze de zware sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de totale omvang van de kasstortingen, het beperkte inzicht dat eiseres de inspecteur heeft gegeven in de kennelijk door haar ondervonden moeilijkheden bij het in kaart brengen van de kasstortingen en de omstandigheid dat eiseres in voormelde brief in het geheel geen inzicht heeft gegeven in de herkomst daarvan, terwijl dit in de beroepsfase wél (deels) mogelijk is gebleken (zie 1.19). (Vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130).
Redelijke schatting inzake kasstortingen
6. Omkering van de bewijslast neemt niet weg dat verweerder de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012, daar waar het gaat om het op basis van de kasstortingen vastgestelde resultaat uit overige werkzaamheden, moet baseren op een redelijke (niet-willekeurige) schatting (zie Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012 niet te hoog zijn. Ter onderbouwing van die stelling heeft verweerder verwezen naar de berekening zoals die (onder andere) in de informatiebeschikking is te vinden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij niet over informatie beschikt over (de huur van) de loods en de daarmee verband houdende betalingen (zie 1.3) en dat aan enkel de omschrijving op de betreffende bankrekeningafschriften geen betekenis kan worden toegekend.
Verweerder heeft desgevraagd ook nog verklaard dat hij geen nader onderzoek heeft gedaan naar (de begunstigde van) het bankrekeningnummer waarnaar eiseres in totaal dertien keer het bedrag van € 1.750 heeft overgemaakt.
8. Eiseres heeft het standpunt van verweerder betwist door te verwijzen naar het door [administratiebureau] opgestelde overzicht (1.19). Ter zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat het belangrijkste verschil met de berekening van verweerder verband houdt met de betalingen ten behoeve van haar ex-schoonvader, [naam] , betreffende (de huur van) de loods.
9.1
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens het gesprek tussen partijen op 1 september 2014 kwam al aan de orde dat een loods werd gehuurd (zie 1.5). Verder komen op de bankrekeningafschriften diverse betalingen van € 1.750 voor met omschrijvingen die duiden op huur, terwijl uit dezelfde afschriften volgt dat kort voor elk van deze betalingen een bedrag van vergelijkbare omvang werd gestort (zie 1.3). Feitelijk is eiseres dan ook (nagenoeg) niet verrijkt door de betreffende transacties. Daar komt bij dat verweerder in het geheel geen onderzoek heeft verricht naar het rekeningnummer waarnaar eiseres in totaal dertien keer het bedrag van € 1.750 heeft overgemaakt, terwijl wel (derden)onderzoek is gedaan naar andere betalingen en uitgaven van eiseres. Nu het gaat om een, mede gerelateerd aan het totaal, aanzienlijke correctie mocht dit wel van verweerder worden verwacht. Dat geldt te meer nu een eenvoudig onderzoek al de nodige opheldering, zo niet de gewenste duidelijkheid had kunnen verschaffen. Voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden de rechtbank dan ook tot het oordeel dat niet gezegd kan worden dat de schatting niet naar willekeur is vastgesteld. Daarmee is geen sprake van een redelijke schatting in de onder 6. bedoelde zin en acht de rechtbank het onredelijk om (de stortingen voorafgaand aan) de betalingen met de omschrijvingen “
huur [naam] ”en
" [naam] huur hoogezand"als belastbaar inkomen van eiseres aan te merken. Dit leidt in zoverre tot een neerwaartse correctie van het door verweerder vastgestelde resultaat uit overige werkzaamheden van:
- 2009 van € 17.500 (10 x € 1.750);
- 2010 van € 5.250 (3 x € 1.750).
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank is de schatting van het op basis van de kasstortingen vastgestelde resultaat uit overige werkzaamheden voor het overige niet onredelijk. Eiseres heeft met wat zij heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank voorts niet overtuigend aangetoond dat zij tot de betreffende bedragen geen belastbare inkomsten uit een werkzaamheid zou hebben genoten, en dus evenmin dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012 in zoverre onjuist zijn.
De overige correcties
10. Het door verweerder vastgestelde resultaat uit overige werkzaamheden van eiseres dat verband houdt met de aan- en verkopen en de gebruikskosten van vervoermiddelen en de kosten van levensonderhoud, valt niet onder de reikwijdte van de informatiebeschikking (zie 5.3). Dat betekent dat voor zover de door verweerder opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012 hierop zijn gebaseerd, op verweerder de normale de stelplicht rust en - bij gemotiveerde betwisting - de bewijslast (zie ook 2.2). In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
11. Verweerder ontleent zijn vermoeden dat eiseres extra inkomsten moet hebben genoten aan het feit dat haar salaris voor haar schoonmaakwerkzaamheden op haar bankrekening werd overgemaakt (zie 1.1), maar zij desondanks geen gebruikskosten voor de auto van de betreffende rekening heeft voldaan, noch betalingen voor de kosten van haar levensonderhoud. Verweerder gaat er verder vanuit dat eiseres de aankoop van de Volkswagen Polo in zowel 2010 als 2011 eveneens moet hebben betaald van deze extra inkomsten.
12. Eiseres heeft het standpunt van verweerder weersproken. Zij heeft ter zitting aangevoerd dat zij altijd bij vrienden of familie at en dat haar koelkast altijd leeg was. Verder heeft zij opgemerkt dat haar ex-partner de Volkswagen Polo's voor haar heeft betaald, mede omdat hij het belangrijk vond dat zij hun dochter veilig kon vervoeren. Omdat de verhouding met haar ex-partner inmiddels verstoord is geraakt en van onderling contact geen sprake meer is, heeft zij hem echter niet om een betaalbewijs kunnen vragen, aldus eiseres.
13.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de op hem rustende bewijslast voldaan waar het gaat om inkomsten die genoten moeten zijn om de kosten van levensonderhoud van eiseres te dekken. De enkele stelling dat eiseres - kort samengevat - nooit boodschappen deed en altijd elders at, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om het gerezen vermoeden te ontzenuwen en aldus tot een ander oordeel te komen. Hetzelfde geldt voor de gebruikskosten van de auto, nu eiseres tijdens het gesprek met verweerder heeft verklaard deze zelf te voldoen (zie 1.5), terwijl dat niet uit haar bankrekening-afschriften blijkt en zij evenmin heeft toegelicht hoe deze betalingen feitelijk verliepen. Het voorgaande betekent dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat tot deze bedragen belastbare inkomsten zijn genoten.
13.2
Ten aanzien van de aanschaf van de auto’s overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft gesteld dat eiseres de aanschaf van de Volkswagen Polo's heeft voldaan uit andere inkomsten dan haar salaris. Tijdens het gesprek op 1 september 2014 heeft eiseres die stelling echter al gemotiveerd weersproken. Ter zitting heeft zij deze betwisting herhaald en toegelicht, waarmee zij het vermoeden van verweerder afdoende heeft ontzenuwd omdat de door verweerder geschetste zaken daardoor redelijkerwijs moeten worden betwijfeld. Gelet hierop had het op de weg van verweerder gelegen zijn standpunt nader te onderbouwen en nu hij dit heeft nagelaten heeft verweerder niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Dit leidt ertoe dat de rechtbank ervan uitgaat dat eiseres de met de aankoop van de Volkswagen Polo in 2010 en 2011 gepaard gaande betalingen van respectievelijk € 6.999 en € 8.040 (zie 1.8) niet zelf heeft voldaan, althans dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat daar tegenover inkomsten hebben gestaan die eiseres heeft genoten. Gelet hierop zal de rechtbank het door verweerder gestelde resultaat uit overige werkzaamheden dat met voormelde bedragen verband houdt (zie 1.8), buiten beschouwing laten.
14. Op grond van al het voorgaande is het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 ongegrond, en betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2011 gegrond. De rechtbank stelt de belastbare inkomens uit werk en woning van eiseres vast op de volgende bedragen:
- 2009: € 30.509, te weten: € 10.054 (zie 1.1) + € 37.955 (zie 1.8) - € 17.500 (zie 9.1);
- 2010: € 26.249, te weten: € 8.989 (zie 1.1) + € 29.509 (zie 1.8) - € 5.250 (zie 9.1) - € 6.999
(zie 13.2).
- 2011: € 24.343, te weten: € 7.195 (zie 1.1) + € 25.188 (zie 1.8) - € 8.040 (zie 13.2).
De boetebeschikkingen bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012
De verzuimboetes
15. De rechtbank stelt vast dat aan eiseres is meegedeeld dat ter zake de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010 verzuim- én vergrijpboetes zouden worden opgelegd. Op de betreffende aanslagbiljetten staan echter alleen vergrijpboetes vermeld. Ook in de toelichtingen op de aangiftebiljetten wordt uitsluitend verduidelijkt waarom verweerder vergrijpboetes heeft opgelegd (zie 1.15). Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat door verweerder bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010 geen verzuimboetebeschikkingen zijn vastgesteld. Dat volgens verweerder de bedragen voor de verzuim- en vergrijpboetes bij elkaar zijn opgeteld en onder de noemer vergrijpboete op de aanslagbiljetten staan vermeld, en eiseres dit mogelijk ook zo heeft begrepen, maakt dat niet anders.
De vergrijpboetes
16. Op grond van 67e van de AWR kan de inspecteur met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan een belastingplichtige een vergrijpboete opleggen, indien het aan diens opzet of grove schuld is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, een vergrijpboete opleggen. In de gegeven situatie heeft verweerder van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Volgens verweerder is er in de belastingjaren 2009 en 2010 primair sprake van opzet aan de zijde van eiseres en subsidiair van grove schuld. Met betrekking tot de belastingjaren 2011 en 2012 heeft verweerder uitsluitend bepleit dat eiseres opzettelijk heeft gehandeld.
17. Eiseres heeft het standpunt van verweerder weersproken. Volgens eiseres heeft zij op geen enkele manier verwijtbaar gehandeld, zodat haar ten onrechte vergrijpboetes zijn opgelegd.
18.1
Met betrekking tot de belastingjaren 2009 en 2010 overweegt de rechtbank dat op verweerder de stelplicht rust en - bij gemotiveerde betwisting - de bewijslast, van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het primair aan opzet (dus willens en wetens) of subsidiair grove schuld (een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en mede grove onachtzaamheid, (zeer) laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid) van eiseres is te wijten dat de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 tot te lage bedragen zijn vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
18.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan deze stelplicht en bewijslast voldaan. Verweerder heeft volstaan met een opsomming van de feitelijke gang van zaken, te weten dat eiseres geen administratie aangaande de stortingen en bijbehorende betalingen van haar bankrekening heeft gevoerd en zij (in de ogen van verweerder) ook onvoldoende heeft meegewerkt aan het verschaffen van informatie op dat punt. Feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de wil van eiseres op enige manier er op was gericht dat de aanslagen tot te lage bedragen zouden worden vastgesteld, dan wel anderszins te weinig belasting zou worden geheven, heeft verweerder echter niet gesteld. Evenmin heeft verweerder feiten en omstandigheden aangedragen waaruit zou volgen dat eiseres die gevolgen bewust op de koop toe zou hebben genomen (voorwaardelijk opzet).
Ook kan uit de aangevoerde feiten en omstandigheden niet worden opgemaakt dat de verweten nalatigheid wat ernst betreft aan opzet grenst (en dus
groveschuld behelst). Dat eiseres zich door haar handelwijze voor wat betreft de belastingheffing bewijsrechtelijk in een moeilijke positie heeft begeven - wat daar verder ook van zij - maakt dat niet anders.
18.3
Met betrekking tot de belastingjaren 2011 en 2012 rust op verweerder de stelplicht en - bij gemotiveerde betwisting - de bewijslast, van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het aan opzet (dus willens en wetens) van eiseres is te wijten dat de betreffende aanslagen IB/PVV tot te lage bedragen zijn vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook met betrekking tot de oplegging van de vergrijpboetes over de belastingjaren 2011 en 2012 volstaan met een opsomming van de feitelijke gang van zaken. Verweerder heeft - kort gezegd - benoemd dat eiseres ten aanzien van de herkomst van de stortingen niets heeft vastgelegd en dat zij volgens verweerder onvoldoende heeft meegewerkt aan het verschaffen van informatie ter zake. Onder verwijzing naar wat de rechtbank onder 18.2 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat eiseres' wil erop was gericht dat te weinig belasting zou worden geheven of dat zij dat gevolg bewust op de koop zou hebben toegenomen.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen gericht tegen de bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012 gegeven boetebeschikkingen gegrond zijn.
De navorderingsaanslagen ZVW 2009 tot en met 2011
20. De rechtbank stelt voorop dat de navorderingsaanslagen ZVW in beginsel de navorderingsaanslagen IB/PVV volgen. In de gegeven situatie geldt dit echter niet onverkort, nu verweerder met betrekking tot de navorderingsaanslagen ZVW 2009 tot en met 2011 geen informatiebeschikking heeft genomen (zie 4.4). Dit betekent dat waar de rechtbank ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2011 de kasstortingen heeft beoordeeld met inachtneming van omkering en verzwaring van de bewijslast (zie 5.3), verweerder de juistheid van de opgelegde navorderingsaanslagen ZVW 2009 tot en met 2011 in zoverre aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk moet maken.
21. In dat verband heeft verweerder gesteld dat de kasstortingen op de bankrekening van eiseres die niet kunnen worden verklaard, moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft verweerder verwezen naar de berekening zoals die is opgenomen in onder meer de informatiebeschikking.
22. Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd weersproken aan de hand van het door [administratiebureau] opgestelde overzicht (zie 1.19).
23.1
De rechtbank overweegt het volgende. Uit het onder 22. bedoelde overzicht volgt dat eiseres een groot deel van de kasstortingen kan toewijzen aan specifieke personen, maar dat dit in 2009, 2010 en 2011 niet geldt voor respectievelijk een bedrag van € 9.667, € 9.610 en € 3.047. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres het door verweerder gestelde resultaat uit overige werkzaamheden, verband houdende met de kasstortingen, gemotiveerd weersproken en heeft eiseres daarmee ten dele voldoende tegenbewijs heeft geleverd.
De rechtbank zal daarom bij de vaststelling van de bijdrage inkomens als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de ZVW uitgaan van de kasstortingen die ook volgens eiseres niet kunnen worden verklaard. Daarbij gaat de rechtbank er van uit, nu dit door eiseres als zodanig niet is betwist, dat de genoten gelden die hebben geleid tot deze onverklaarde kasstortingen als resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt.
23.2
Voor wat betreft alle overige correcties, die de rechtbank hiervoor al heeft beoordeeld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast, zal de rechtbank uitgaan van wat zij heeft overwogen en beslist aangaande de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2011 (zie 10 tot en met 14).
23.3
Op grond van al het vorenstaande stelt de rechtbank stelt de bijdrage-inkomens als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de ZVW van eiseres vast op de volgende bedragen:
- 2009: € 15.425 te weten: € 9.667 (zie 23.1) + € 828 (zie 1.8) + € 4.930 (zie 1.8);
- 2010: € 15.839, te weten: € 9.610 (zie 23.1) + € 821 (zie 1.8) + € 5.408 (zie 1.8);
- 2011: € 9.384, te weten: € 3.047 (zie 23.1) + € 855 (zie 1.8) + € 5.482 (zie 1.8).
De heffings- en belastingrente
24. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffings- en belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente aangevoerd. Nu de met de beschikkingen heffingsrente samenhangende navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2011 en ZVW 2009 tot en met 2011 zullen worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder de bedragen van de heffingsrente dienovereenkomstig zal verminderen.
Griffierecht en proceskosten
25. Omdat de rechtbank de beroepen inzake de jaren 2009 tot en met 2011, alsmede het beroep inzake de boetebeschikking over 2012 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 180 (4 x € 45) vergoedt.
26.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Onder verwijzing naar artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht beschouwt de rechtbank deze zeven zaken vanwege hun samenhang als één zaak voor de proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en een wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). Dit is € 212,14 per zaak.
26.2
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75, tweede lid, van de Awb is verweerder, nu aan eiseres een toevoeging is verleend, gehouden dit bedrag aan de rechtsbijstandverlener (eiseres' gemachtigde) te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroepen betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 ongegrond;
- verklaart de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2011 gegrond;
- vernietigt de daarop betrekking hebbende uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een navorderingsaanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.509;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 tot een navorderingsaanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.249;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 tot een navorderingsaanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.343;
- - vermindert de bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, 2010 en 2011 gegeven heffingsrentebeschikkingen dienovereenkomstig;
- - vernietigt de bij navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, 2010, 2011 en 2012 gegeven boetebeschikkingen;
- vermindert de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag ZVW 2009 tot een navorderingsaanslag berekend naar een bijdrage-inkomen als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de ZVW van € 15.425;
- vermindert de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag ZVW 2010 tot een navorderingsaanslag berekend naar een bijdrage-inkomen als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de ZVW van € 15.839;
- vermindert de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag ZVW 2011 tot een navorderingsaanslag berekend naar een bijdrage-inkomen als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de ZVW van € 9.384;
- vermindert de bij de navorderingsaanslagen ZVW 2009, 2010 en 2011 gegeven heffingsrentebeschikkingen dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 180 (4 x € 45) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 212,14 per zaak, ofwel in totaal € 1.485.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, voorzitter, en mr. M. van den Bosch en
mr. B.F. Schuver, leden, in aanwezigheid van mr. J. Zomer, griffier. De beslissing is in het
openbaar uitgesproken op 29 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.