ECLI:NL:RBNNE:2017:2442

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
18/820479-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraken en opzetheling met vrijspraak voor cocaïnebezit

Op 3 juli 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd in P.I. Flevoland te Almere. De verdachte werd beschuldigd van twee woninginbraken en opzetheling, terwijl hij werd vrijgesproken van het bezit van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 15 december 2016 in Groningen een televisietoestel en geld had gestolen uit een woning, en dat hij tussen 28 en 29 oktober 2016 een laptop en andere goederen had weggenomen uit een andere woning. Daarnaast werd hij beschuldigd van een inbraak op 20 en 21 februari 2016, waarbij hij verschillende goederen had gestolen. De rechtbank vond voldoende bewijs voor de woninginbraken, onder andere door getuigenverklaringen en forensisch bewijs, maar sprak de verdachte vrij van het bezit van cocaïne, omdat de indicatieve test niet voldoende bewijs opleverde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een klinische behandeling voor zijn gokverslaving. De rechtbank verklaarde het in beslag genomen breekijzer verbeurd en de zakjes met wit poeder onttrokken aan het verkeer. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die slechts bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820479-16
ter berechting gevoegd parketnummer 18/850015-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 juli 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Flevoland te Almere.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C. Westerling-Diderich.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 december 2016, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning
aan de [straatnaam] heeft weggenomen een televisietoestel en/of een
hoeveelheid geld en/of een hoeveelheid shag/rookwaar en/of een koptelefoon
(merk: Siberia), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft verschaft en/of dat weg
te nemen televisietoestel en/of een geld en/of die shag/rookwaar en/of die
koptelefoon, in elk geval die/dat goed(eren), onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 2016 tot en met 29 oktober 2016,
te Groningen, althans in de gemeente Groningen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [straatnaam]
heeft weggenomen een televisietoestel (merk: samsung) en/of een horloge en/of
sieraden en/of een laptop en/of ene afstandsbediening, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft verschaft en/of die/dat
weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 oktober 2016, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, een laptop/notebook, merk Apple, heeft verworven, voorhanden gehad,
en/of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die
laptop/notebook wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een
door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2016 tot en met 21 februari
2016, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit woning aan [straatnaam] heeft weggenomen (onder meer) een
laptop/notebook (merk/type Sony Vario), een tv (merk Philips), oorringetjes,
een zonnebril en/of een telefoon (merk/type Samsung S4), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2016 tot en met 2 maart 2016,
in de gemeente Groningen, een goed te weten een laptop (merk Sony, type Vario)
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde
van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof;
4.
hij op of omstreeks 2 maart 2016, in de gemeente Groningen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 10,458 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde gevorderd.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte kort na de diefstal in het bezit was van de laptop die hij korte tijd later heeft overgedragen aan een ander. Voorts volgt uit telefoongegevens dat verdachtes telefoon op de avond van de diefstal een mast in de nabijheid van de woning waar is ingebroken, heeft aangestraald. De verklaring van verdachte inhoudende dat hij de laptop van een ander heeft gekocht, vindt de officier van justitie onaannemelijk. Met betrekking tot het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat zij de verklaring van verdachte dat hij de laptop voor een gangbare prijs via marktplaats heeft gekocht niet aannemelijk acht en dat de primair ten laste gelegde woninginbraak te bewijzen is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het onder 1 en 2 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Van het onder 3 primair en 4 ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de raadsman naar voren gebracht dat het werktuigsporenonderzoek onvoldoende sterk bewijs voor het feit oplevert, terwijl het voorts niet aannemelijk is dat iemand die gokverslaafd is een laptop lange tijd na een inbraak onder zich houdt.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde, met uitzondering van het stelen van de koptelefoon, duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Van de diefstal van de koptelefoon zal verdachte worden vrijgesproken.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 juni 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 december 2016, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers 2016308348 en 2016353481 d.d. 17 februari 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
Feit 2
De rechtbank overweegt dat zij -anders dan de officier van justitie heeft betoogd- de verklaring van verdachte omtrent het voorhanden krijgen van de laptop voldoende aannemelijk acht. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de hem onder
2 primair ten laste gelegde woninginbraak.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 juni 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 oktober 2016, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers 2016308348 en 2016353481 d.d. 17 februari 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
Feit 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 19 juni 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik had op 2 maart 2016 een laptop en een breekijzer in mijn bezit. Deze goederen lagen in mijn woning en zijn op voornoemde datum door de politie inbeslaggenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 februari 2016, opgenomen op pagina 269 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015385415 d.d. 3 mei 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik doe aangifte van diefstal uit mijn woning aan de [straatnaam] te Groningen, gepleegd tussen zaterdag 20 februari 2016 te 17.00 uur en zondag 21 februari 2016 te 12.16 uur. Toen ik op zondag bij mijn woning kwam, zag ik dat van mijn studeerkamer de deur open stond. Ik zag dat kennelijk met een breekvoorwerp mijn deur was opengebroken, omdat ik in het kozijn meerdere schadeplekken zag zitten. Vanuit mijn woning zijn weggenomen: een laptop, een tv, een telefoon, een zonnebril, oorringetjes en een grand foulard.
Bijlage weggenomen goederen: notebook (Sony Vario), tv (Philips), telefoon (Samsung S4).
3. Een niet ondertekend proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2016, opgenomen op pagina 274 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 2 maart 2016 werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek verricht in verband met een diefstal uit de woning aan de [straatnaam] te Groningen. Tijdens het onderzoek werd door mij het volgende bevonden en waargenomen. Er zijn door mij indruksporen veiliggesteld na een inbraak in een woning. Deze indruksporen bevonden zich in een deur en het kozijn die bij een inbraak in de woning was opengebroken. De hierna genoemde sporen/sporendrager werd veiliggesteld:
- SIN AAGA7058NL: spooromschrijving: breekijzer. Plaats veiligstellen: indrukspoor balkondeur.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 3 maart 2016, opgenomen op pagina 115 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 2 maart 2016 werd een onderzoek in de woning ingesteld in de [straatnaam] te Groningen. De woning werd bewoond door verdachte [verdachte] . Op de kledingkast lagen een breekijzer en een koevoet. Deze goederen zijn inbeslaggenomen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van werktuigsporenonderzoek d.d. 24 maart 2016, opgenomen op pagina 276 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Betreffende verdachte: [verdachte] . Op 10 maart 2016 ontving ik, inspecteur van politie, werkzaam bij de Forensische Opsporing als gecertificeerd werktuigsporenonderzoeker, van de afdeling sporenbeheer het volgende:
Werktuigen: [A]: een breekijzer.
Sporen: [1]: een afvorming van werktuigsporen, nader te noemen [1.2], veiliggesteld tijdens het forensisch sporenonderzoek naar aanleiding van de genoemde inbraak aan de [straatnaam] te Groningen. Afvorming [1.2] is gewaarmerkt met SIN AAGA7058NL.
Sporen: [1.2] toont twee indruksporen van circa 25 mm, benoemd als [1.2.1] en [1.2.2.]. In de sporen bevinden zich enkele onregelmatigheden.
Werktuig: Werktuig [A] betreft een breekijzer. De beitelzijde toont van fabriekswege aangebrachte bewerkingssporen. Verder is deze zijde beschadigd, mede doordat het handmatig (grof/onzorgvuldig) geslepen is in de breedte richting. Van fabriekswege aangebrachte slijpsporen lopen nagenoeg altijd in de lengterichting.
Ten behoeve van het onderzoek zijn van de beitelzijde van breekijzer [A] proefindruksporen vervaardigd die vervolgens zijn afgevormd. Tevens is van werktuig [A] een replica vervaardigd.
Tijdens een vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds de afgevormde indruksporen [1] en anderzijds de afgevormde proefindruksporen en de replica van breekijzer [A] zijn bij de sporen [1.2] enkele onregelmatigheden aangetroffen die qua plaats en (globaal in) vorm overeenkomen met karakteristieke kenmerken in werktuig [A]. Voorts werden vormovereenkomsten aangetroffen.
Aan de hand van dit werktuigsporenonderzoek concludeer ik dat de indruksporen [1.2] waarschijnlijk zijn veroorzaakt met breekijzer [A].
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2016, opgenomen op pagina 66 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Tijdens de zoeking in de woning van verdachte [verdachte] werd een laptop aangetroffen van het merk Sony Vario. Bij het invoeren van het serienummer in het bedrijfsprocessensysteem BVH bleek dat een laptop van het merk Sony met genoemd serienummer was weggenomen bij een woninginbraak in perceel [straatnaam] te Groningen, gepleegd tussen 20 februari 2016 en 21 februari 2016.
De rechtbank overweegt dat uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 2 maart 2016 in het bezit was van een op 20 of 21 februari 2016 bij een inbraak weggenomen laptop. Ook was verdachte in het bezit van een breekijzer. Dit breekijzer bevond zich op de kledingkast van verdachte. Na werktuigsporenonderzoek, waarbij niet alleen enkele onregelmatigheden zijn aangetroffen die qua plaats en vorm overeenkwamen, maar ook vormovereenkomsten zijn gevonden tussen de indruksporen en het werktuig, is gebleken dat dit breekijzer waarschijnlijk is gebruikt bij het forceren van de balkondeur van de woning waar de laptop is weggenomen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte weliswaar heeft ontkend de betreffende inbraak te hebben gepleegd, maar dat verdachte -die vanwege een gokverslaving in een slechte financiële positie verkeert- geen heldere en aannemelijke verklaring heeft afgelegd over de wijze waarop en van wie hij de laptop heeft gekocht.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 3 primair ten laste gelegde woninginbraak heeft gepleegd en de daarbij weggenomen goederen, waaronder de bij hem aangetroffen laptop, heeft gestolen.
Feit 4
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen,
aangezien de resultaten van de indicatieve test onvoldoende worden ondersteund door ander bewijs. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 december 2016 te Groningen en met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de Lichtboei 214 heeft weggenomen een televisietoestel en een
hoeveelheid geld en een hoeveelheid shag, toebehorende aan [slachtoffer 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 29 oktober 2016 te Groningen een laptop/notebook, merk Apple, heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving van die laptop/notebook wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3. primair
hij in de periode van 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [straatnaam] heeft weggenomen een laptop/notebook (merk/type Sony Vario), een tv (merk Philips), oorringetjes, een zonnebril en een telefoon (merk/type Samsung S4), toebehorende aan [slachtoffer 3] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
2. subsidiair Opzetheling;
3. primair Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en
3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling in Trajectum of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 9 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling, aangezien verdachte thans gemotiveerd is voor het volgen van een behandeling. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij moeite heeft met de oplegging van een klinische behandeling die een jaar te boven gaat en niet voornemens is daaraan mee te werken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken en opzetheling. Het plegen van deze feiten geeft blijk van een gebrek aan respect voor andermans eigendom. Een inbraak in een woning brengt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij de samenleving in het algemeen en bij de bewoners in het bijzonder. Daarnaast brengt een woninginbraak voor de benadeelden schade en overlast met zich. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft zich enkel laten leiden door financiële motieven.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies staat beschreven dat bij verdachte sprake is van een gokverslaving en dat hij verkeert in een ongezond sociaal netwerk, waarbij hij beïnvloedbaar is door zijn zwakbegaafdheid. Verdachte lijkt nooit adequate behandeling te hebben gehad voor zijn problematiek. Gezien de ernst van de problematiek, de leeftijd van verdachte en de hoge kans op recidive wordt een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van een langdurige klinische behandeling met een maximale duur van 18 maanden en een vervolgbehandeling, geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat sprake is van recidive de oplegging van een gevangenisstraf op zijn plaats is. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van een klinische behandeling en het meewerken aan een vervolgtraject verbinden. Alhoewel verdachte zich wisselend gemotiveerd heeft getoond ten aanzien van het volgen van een klinische behandeling en dan met name ten aanzien van de duur daarvan, acht de rechtbank het ter voorkoming van recidive van belang dat verdachte voor de duur van maximaal 12 maanden klinisch wordt behandeld voor zijn problematiek. Een kortere behandeling zal, gelet op hetgeen door de reclassering is geadviseerd, naar verwachting onvoldoende effect sorteren. Zoals ter zitting door de reclasseringswerker is verklaard zullen zeker zes maanden nodig zijn om verdachte te laten acclimatiseren binnen de kliniek. Eerst daarna kan de behandeling een aanvang nemen.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden opleggen, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, het meewerken aan een klinische behandeling voor de duur van maximaal 12 maanden en het meewerken aan een vervolgtraject op deze behandeling.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen breekijzer vatbaar voor verbeurdverklaring nu met dit voorwerp het onder 3 primair bewezenverklaarde feit is begaan en dit goed toebehoort aan verdachte.
De rechtbank acht de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten drie zakjes wit poeder, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gelet op de omstandigheden waaronder de zakjes wit poeder zijn aangetroffen bij verdachte thuis, kunnen deze voorwerpen naar het oordeel van de rechtbank dienen tot het begaan van feiten, soortgelijk aan het feit waarvan verdachte werd verdacht, en in het licht daarvan acht de rechtbank het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd met de wet.

Benadeelde partij

[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van een feit dat niet op de tenlastelegging staat vermeld en waarvoor een sepot is gevolgd. Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde derhalve geen rechtstreekse schade toegebracht. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36d, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 7 maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland, Canadalaan 1 te Groningen;
2. dat de veroordeelde zich, zolang de behandelaars dit in overleg met de reclassering nodig achten en met een maximale duur van 12 maanden, zal laten opnemen bij Trajectum, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde aansluitend op de klinische behandeling zal meewerken aan een vervolgbehandeling, te geven door de behandelaars van Trajectum of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens de behandelaars aan te geven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen breekijzer.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen zakjes met wit poeder.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. F.J. Agema en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juli 2017.
Mr. Agema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.