ECLI:NL:RBNNE:2017:2580

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
5914734 VZ VERZ 17-11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van een OR-lid wegens vertrouwensbreuk en ongepast gedrag

In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot uitsluiting van [verweerder] als lid van de Ondernemingsraad (OR) van AB Vakwerk. Het verzoek is ingediend door AB Vakwerk en de OR op basis van artikel 13 lid 1 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De aanleiding voor het verzoek was een incident op 28 november 2016, waarbij [verweerder] een discriminerende opmerking maakte over een collega. Dit incident werd door de directie van AB Vakwerk als de druppel beschouwd die de emmer deed overlopen, gezien de eerdere problemen met [verweerder]'s gedrag en communicatie binnen de OR.

De procedure begon met een gezamenlijk verzoek van AB Vakwerk en de OR, waarin zij stelden dat [verweerder] zich niet hield aan de spelregels van de OR en dat zijn gedrag de samenwerking tussen de OR en de directie ernstig belemmerde. [verweerder] had herhaaldelijk vertrouwelijke informatie gedeeld met andere OR-leden zonder toestemming, wat het vertrouwen tussen hem en de directie verder ondermijnde. Tijdens de zitting erkende [verweerder] dat zijn communicatie soms bot kon overkomen, maar hij verdedigde zijn acties door te stellen dat hij opkwam voor de belangen van de werknemers.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een onherstelbaar gebrek aan vertrouwen tussen [verweerder] en zowel AB Vakwerk als de OR. De rechter concludeerde dat [verweerder] niet in staat was om zijn gedrag te verbeteren en dat zijn uitsluiting van de OR gerechtvaardigd was. De rechter besloot dat [verweerder] met onmiddellijke ingang voor de rest van zijn zittingsperiode, tot 1 maart 2019, werd uitgesloten van alle werkzaamheden voor de OR. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 5914734 VZ VERZ 17-11
beschikking van de kantonrechter ex artikel 13 lid 1 WOR d.d. 18 juli 2017
inzake
1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
AB Vakwerk Groep B.V.,
AB Vakwerk Uitzendbureau B.V.,
AB Vakwerk Detachering B.V.,
AB Vakwerk Payroll B.V.,
AB Vakwerk Payroll Seizoenarbeid B.V.,
AB Vakwerk Agri B.V.,
AB Vakwerk Stap B.V.,
AB Vakwerk Flex B.V.,
alsmede de coöperatie
AB Vakwerkgroep U.A.,
en
2.
de gemeenschappelijke ondernemingsraadvan de onder 1. genoemde rechtspersonen;
alle gevestigd te Sneek,
tezamen: verzoeksters,
gemachtigde: mr. E.W. Kingma,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. S. da Silva Curiël.
Verzoeksters sub 1 zullen hierna gezamenlijk als AB Vakwerk worden aangeduid. Verzoeker sub 2 zal hierna de OR worden genoemd. Verweerder zal hierna verder
[verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
AB Vakwerk en de OR hebben op 19 april 2017 gezamenlijk een tegen
[verweerder] gericht verzoek ex artikel 13 lid 1 WOR ingediend. [verweerder] heeft op
22 juni 2017 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 26 juni 2017. Daarbij hebben de gemachtigden het standpunt van hun cliënten toegelicht, mr. Kingma voornoemd aan de hand van pleitnotities. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. AB Vakwerk en de OR hebben voorafgaand aan de zitting aanvullende producties in het geding gebracht.
1.3.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
AB Vakwerk biedt diensten aan aan onder meer (bedrijven in) de agrarische sector. [verweerder] is sinds augustus 1979 (met een korte onderbreking van november 1987 tot november 1988) in dienst van AB Vakwerk Agri B.V., in de functie van bedrijfsverzorger.
2.2.
[verweerder] was van 2005 tot en met 2009 lid van de OR. Eind 2011 is hij opnieuw toegetreden tot de OR. Dit lidmaatschap eindigt op 1 maart 2019. [verweerder] en OR-lid [A] (hierna: [A] ) vormen samen de financiele commissie van de OR.
[B] (hierna: [B] ) zit vanaf 2013 in de OR. Hij heeft begin 2016 de voorzittershamer overgenomen van [C] (hierna: [C] ). Zij heeft de OR per 1 januari 2017 verlaten.
2.3.
Naast zijn lidmaatschap van de OR is [verweerder] actief kaderlid van FNV. Hij maakt deel uit van de Sectorraad FNV Agrarisch en is lid van de CAO-commissie Bedrijfsverzorging. In deze commissie bespreken bedrijfsverzorgers en FNV-kaderleden CAO-voorstellen.
2.4.
In de notulen van de OR-vergadering van 30 maart 2015 is het volgende vermeld:
"
7. Nabespreking overlegvergadering met Directie
De voorzitter wil wel een aantal spelregels afspreken:
 Vragen en bespreekpunten worden voorafgaand aan het vooroverleg gemaild naar DB;
 In het vooroverleg worden de gezamenlijke OR-standpunten, vragen en/of bespreekpunten voor de overlegvergadering vastgesteld. Alleen deze punten worden ingebracht tijdens de overlegvergadering;
 Tijdens het vooroverleg en de OR-vergadering is er ruimte voor discussie. Tijdens de overlegvergadering laat de Ondernemingsraad een stem horen richting de Directie;
 Tijdens de overlegvergadering wordt de agenda gevolgd;
 De voorzitter stelt tijdens de overlegvergadering de vragen namens de Ondernemingsraad. Er is ruimte voor additionele vragen mits deze betrekking hebben op het onderwerp."
2.5.
In de notulen van de OR-vergadering van 5 oktober 2015 is het volgende vermeld:
"
7d. Betrokkenheid
De voorzitter vraagt aandacht voor de betrokkenheid bij de Ondernemingsraad. Tijdens de eerste scholingsbijeenkomst zijn heldere afspraken gemaakt. Echter worden deze niet nageleefd: vergaderstukken worden niet of nauwelijks voorbereid, op e-mails wordt niet gereageerd, acties worden niet opgevolgd, etc. Van alle leden wordt een proactieve en betrokkenheid houding verwacht. Ook richt de voorzitter zich persoonlijk tot [voornaam ] (de kantonrechter leest: [verweerder] ) en vraagt hem zich bewust te zijn van zijn ongenuanceerde uitlatingen en bewoordingen."
2.6.
In de notulen van de OR-vergadering van 23 november 2015 is het volgende vermeld:
"
3. Notulen jaarlijks overleg met RvC d.d. 5 oktober 2015
(…).
Naar aanleiding van:
- De voorzitter spreekt [voornaam ] [verweerder] nogmaals aan op zijn gedrag en vraagt hem dringend zich meer bewust te zijn van zijn rol als lid van de Ondernemingsraad.
Zijn ongenuanceerde uitlatingen tijdens het overleg met de RvC worden niet gesteund door de anderen leden van de Ondernemingsraad."
2.7.
In de notulen van de OR-vergadering van 18 januari 2016 is het volgende vermeld:
"2. Notulen Ondernemingsraadsvergadering d.d. 23 november 2015
(…).
Naar aanleiding van:
-
Pagina 7, notulen jaarlijks overleg met de RvC
[voornaam ] is van mening dat het woord ongenuanceerd geen correcte weergave is van de werkelijkheid. De andere OR leden delen zijn mening niet en spreken hem nogmaals aan op zijn gedrag."
2.8.
Bij e-mail van 19 april 2016 heeft AB Vakwerk, in de persoon van [voornaam ] (directeur bedrijfsvoering van AB Vakwerk, hierna: [voornaam ] ), de financiele commissie van de OR, ofwel [verweerder] en [A] , op vertrouwelijke basis geïnformeerd over de kostprijsberekening bij AB Vakwerk, aan de hand van een meegezonden bijlage.
[verweerder] heeft deze informatie per e-mail van 29 mei 2016 gedeeld met de andere leden van de OR. Over deze handelwijze heeft (de directie van) AB Vakwerk blijkens de notulen van de overlegvergadering (tussen AB Vakwerk en OR) op 30 mei 2016 het volgende opgemerkt:
"De directie stelt het niet op prijs dat de berekening doorgestuurd is aan derden. Indien de Ondernemingsraad er behoefte aan heeft de kostprijsberekening nader te bespreken, kan hiervoor een officieel verzoek worden ingediend."
2.9.
In de notulen van de OR-vergadering van 30 mei 2016 is het volgende vermeld:
"
6. Spelregels tijdens de vergadering
Aan het begin van de nieuwe zittingstermijn van de Ondernemingsraad zijn er afspraken gemaakt over de onderlinge samenwerking. De voorzitter heeft gemeend hier nogmaals de aandacht op te moeten vestigen en bespreekt ter vergadering de geldende spelregels. In het vervolg zal hij een OR-lid aanspreken op zijn gedrag als hij/zij zich niet aan de spelregels houdt. Ook verloopt de communicatie met de directie voortaan uitsluitend via de secretaris. Al het andere wordt niet in behandeling genomen door de directie. Ter vergadering wordt [voornaam ] (de kantonrechter leest: [verweerder] ) door de voorzitter en zijn collega OR-leden aangesproken op zijn onacceptabele gedrag tijdens de heisessie op 20 mei 2016. Allen vragen hem vriendelijk doch dringend zich te houden aan de geldende spelregels."
De spelregels waarvoor de voorzitter van de OR tijdens deze OR-vergadering aandacht heeft gevraagd, betreffen de volgende:
Je bent op tijd aanwezig.
Je laat anderen uitpraten.
Je aanvaardt de rol van de voorzitter.
Je formuleert kort en bondig.
Je beperkt je tot het agendapunt wat dan aan de orde is.
Je luistert goed naar anderen.
Je doet na de vergadering wat je belooft.
Je accepteert genomen besluiten.
2.10.
Op maandag 28 november 2016 heeft een overlegvergadering tussen AB Vakwerk en de OR plaatsgevonden. Voorafgaand aan dit overleg heeft een systeembeheerder van AB Vakwerk, [D] , een medewerker met een getinte huidskleur, een technisch euvel (aan een beamer) in de vergaderzaal opgelost. Terwijl hij hiermee bezig was, in aanwezigheid van de reeds aanwezige voltallige directie van AB Vakwerk en de OR, heeft [verweerder] verklaard "toch goed dat er zwarten zijn om ons te helpen", of woorden van die strekking.
2.11.
Naar aanleiding van het incident op 28 november 2016, voorafgaand aan de overlegvergadering tussen AB Vakwerk en de OR, heeft AB Vakwerk, bij monde van [E] (algemeen directeur van AB Vakwerk, hierna: [E] ), het dagelijks bestuur van de OR bij brief van 1 december 2016 het volgende laten weten, voor zover van belang:
"Op donderdag 1 december 2016 hebben ondergetekende en [voornaam ] een gesprek gevoerd met OR lid [voornaam ] [verweerder] . Het incident tijdens de OR vergadering van 28 november j.l. waarin [voornaam ] een collega discrimenerd heeft bejegend, is voor de directie aanleiding geweest hem uit te nodigen voor een gesprek.
In het gesprek hebben wij [voornaam ] geconfronteerd met zijn houding en gedrag tijdens overlegvergaderingen met de directie. Het voorval in de OR vergadering van maandag j.l. waarin hij zich discriminerend heeft uitgelaten naar een collega, is voor de directie onacceptabel. Als organisatie tolereren wij geen discriminerende handelingen van onze medewerkers. Dit incident was tegelijkertijd ook de bekende druppel die de emmer deed overlopen. Als OR lid insinueert [voornaam ] met grote regelmaat zaken waarmee hij de directie als een onbetrouwbare werkgever positioneert en stelt hij zaken aan de orde die niet het belang van de Organisatie dienen.
Als directie zijn wij van mening dat er sprake is van een duidelijk patroon en er geen basis is van wederzijds vertrouwen. Het overleg met de Ondernemingsraad is door zijn houding en gedrag ernstig verstoord geraakt, waardoor constructief overleg met de Ondernemingsraad ernstig belemmerd wordt. Wij hebben als directie het besluit genomen dat wij niet meer kunnen en willen overleggen met de Ondernemingsraad in [voornaam ] zijn aanwezigheid. Dit berust uitsluitend op een vertrouwensbreuk tussen directie en zijn persoon en niet met de Ondernemingsraad als geheel."
2.12.
Kort na het gesprek van 1 december 2016 heeft [verweerder] [E] een ansichtkaartje gestuurd (met daarop afgebeeld een koe met een rozentak in haar bek). De achterkant van dit door partijen als 'koeienkaartje' aangeduide kaartje bevat onder meer de volgende tekst:
"Hallo, hierbij een kaartje voor de ontspanning. Maxima zou kunnen zeggen: "een beetje dom".
Goeie dagen gewenst, [voornaam ] "
2.13.
Bij e-mail van 5 december 2016 heeft [B] [E] het volgende laten weten:
"Vandaag hebben wij [voornaam ] laten weten dat ook het DB van de OR niet meer in het bijzijn van hem wil vergaderen. Daarbij hebben we verwezen naar het incident van maandag en zijn herhaaldelijk insinuerende opmerkingen naar de directie. Tevens hebben we de vertrouwensbreuk tussen hem en de directie daarbij genoemd. Wat het DB betreft blijven de geplande vergaderingen ongewijzigd in de agenda staan. Indien [voornaam ] zich de eerstvolgende vergadering zal melden dan vergadert het DB zonder overige OR leden met de directie."
2.14.
Bij e-mail van 23 december 2016 heeft [verweerder] de overige OR-leden, alsmede [F] (hierna: [F] ), een op dat moment recent aangetreden lid van de Raad van Commissarissen (RvC) van AB Vakwerk, het volgende laten weten, voor zover van belang:
"Vanmorgen had ik telefonisch contact met [voornaam ] (de kantonrechter leest: De [B] ). Ik vroeg hem naar de stand van zaken. [voornaam ] zei dat mijn aanwezigheid ongewenst is bij de OR-vergaderingen. Dit was ook de mening van de directie. Die had mij meegedeeld dat zij hierover een brief zouden sturen naar ons db-OR. Dit beschouw ik als een onrechtmatige beïnvloeding van de samenstelling van onze OR. Vandaag doe ik een brief op de post met een machtiging voor de juridische dienst van FNV.
Vorige week ben ik gebeld. Informatie bereikte mij over geschonden vertrouwen aangaande het WerkTevredenheidsOnderzoek (WTO). Het gaat over zeer vertrouwelijke informatie. Omdat onze klokkenluidersregeling oude informatie bevat en onze vertrouwenspersoon nog niet officieel is, heb ik de informatie doorgegeven aan een RVC-lid en aan de voorzitter van de OR. [voornaam ] had [voornaam ] (de kantonrechter leest: [E] ) hiernaar gevraagd die uiteraard ontkende. Nu was er bij het onderzoek ruimte voor eigen reacties. Het is een paar keer voorgekomen dat deze informatie heel makkelijk voor de directie was te herleiden. Dit lijkt mij een flagrante schending van anonimiteit die zou worden gewaarborgd.
Afgelopen maandagavond waren de werknemers van ons AET (Agrarisch Expert Team) bijeen in Wirdum. Bij het interactieve gedeelte kwamen veel vragen over punten die ook in de OR aan bod komen. Dan worden ze afgedaan als lastig. Kernpunt lijkt mij dat het voor veel mensen inderdaad lastig is om de komende jaren het hoge tarief te kunnen waarmaken. Daarom was ik ook zeer benieuwd naar de opbouw van de kostprijs. Ook al wordt er geïnvesteerd, als samen met hoge ziektekosten en andere toegerekende kosten resulteert in een moeilijk concurrerend tarief blijft het lastig. Ongelijkheden waren/zijn er bij de invoering en tarief voor weekenduren.
Voorts blijf ik pleiten dat bij structureel werk vaste banen hoort."
In reactie op deze e-mail heeft [F] [verweerder] dezelfde dag per e-mail het volgende laten weten, voor zover van belang:
"Het lijkt me voor de toekomst beter en zuiverder dat eventuele mails of andersoortige boodschappen voor de leden van de Raad van Commissarissen rechtstreeks verzonden worden aan het bestuurssecretariaat van AB Vakwerk en niet meer op mijn privémail. Anders wordt ik een soort van 'brievenbus' voor de RvC en dat lijkt mij niet correct."
2.15.
Naar aanleiding van het onder 2.10. vermelde incident van 28 november 2016 heeft [verweerder] (de directie van) AB Vakwerk bij e-mail van 12 januari 2017 het volgende laten weten, voor zover van belang:
"Op 1 december jl. heeft u me gevraagd voor een gesprek. Aanleiding hiertoe was mijn opmerking tijdens de OR vergadering van 28 november die niet in goede aarde is gevallen en als discriminerend werd ervaren door enkele aanwezigen. Dit betreur ik. U zei me dat er van u als leidinggevende hierop actie wordt verwacht en dat u er last van heeft gehad. De opmerking waar het om ging was niet bedoeld als kwetsend, maar juist als compliment omdat de persoon waar het om ging een technisch probleem met de beamer heel snel had verholpen. De persoon voor wie mijn opmerking was bedoeld nam hier gelukkig geen aanstoot van. Desalniettemin begrijp ik dat de wijze waarop ik mijn compliment heb gegeven wordt ervaren als ongepast. Achtergrond van de opmerking was de spelende maatschappelijke discussie. Ik ben het helemaal eens dat discriminatie niet hoort, maar dat was dus niet bedoeling. Hierbij wil ik aanbieden om met de persoon in kwestie in gesprek te gaan om mijn excuses aan te bieden. Tevens wil ik mijn excuses persoonlijk aan de directie aanbieden.
U geeft aan dat deze kwestie voor u de druppel is die de emmer doet overlopen. U wilt niet meer met mij vergaderen en heeft dit het DB van de OR laten weten. U vindt mijn opmerkingen insinuerend en zo heeft de secretaris van de OR dat ook letterlijk aan mij meegedeeld. Ik hoop dat mijn brief en mijn aanbod met iedereen in gesprek te gaan de kou uit de lucht kan nemen. Het is begrijpelijk dat onze inzichten in ons bedrijf verschillen tussen u als werkgever en ik met mijn vakbondsachtergrond. Dat mijn opvattingen hierover draagvlak hebben bleek voor mij ook bij de discussie bij de kerstborrel. Het lijkt me beter om de kwesties die er spelen met elkaar uit te praten. De OR is hiervoor juist een platform. Ook hierover wil ik graag met u van gedachten wisselen, zowel binnen de OR en ook daarnaast."
2.16.
In reactie hierop heeft AB Vakwerk, bij monde van [E] , [verweerder] bij brief van 13 januari 2017 het volgende meegedeeld, voor zover van belang:
"Hoewel wij uw excuses op prijs stellen, miskent u met uw opmerkingen de kern van onze brief van
1 december jl. In die brief spreken wij u niet aan als werknemer met een vakbondsachtergrond maar als lid van de OR, een vennootschapsorgaan dat een wettelijk omschreven rol heeft bij de totstandkoming van bepaalde ondernemingsbesluiten. De taken van de OR zijn duidelijk in de Wet omschreven. U hebt samen met de overige leden van de OR een externe training gevolgd over de taken van de OR. U weet dan ook dat de OR als geheel functioneert en ook op collectief niveau invulling moet geven aan de taken die de WOR haar toeschrijft.
De afgelopen jaren bent u verschillende malen zowel binnen als buiten de OR aangesproken op uw gedrag en uitlatingen. Die kenmerken zich door het feit dat u met de Directie verschilt in de wijze waarop de onderneming moet worden bestuurd. U brengt met enige regelmaat binnen de overlegvergaderingen onderwerpen aan de orde die u als Vakbondslid aan het hart gaan maar die niet met de overige OR-leden zijn besproken. Veel schrijnender daarbij is dat u de Directieleden persoonlijk aanspreekt op uw mening over bepaalde ondernemingszaken en hun daarbij ernstige verwijten maakt. Zo hebt u de Directie verschillende malen verweten zichzelf te verrijken ten koste van de onderneming en andere opmerkingen gemaakt die enkel en alleen ten doel hadden om deze
Directieleden te beledigen. Zonder volledig te willen zijn wijs ik u in dat kader op de constante discussie over de te hoge tarieven en te hoge winst van AB, de openlijke kritiek op de Algemeen Directeur, uw solistisch handelen met betrekking tot de werkkostenregeling en uw herhaaldelijke
uitgesproken mening dat uitzendkrachten het werk van bedrijfsverzorgers afpakken en dat dit het gevolg is van het slecht gevoerde beleid vanuit de Directie.
U blijkt absoluut niet in staat om uw persoonlijke opvattingen - al of niet samenhangend met uw Vakbondsactiviteiten - te scheiden van uw rol binnen de OR.
Ook de OR zelf heeft deze ervaring. In dat kader is veelzeggend dat de Voorzitter van de OR
in reactie op onze brief van 5 december jl. heeft laten weten dat ook het Dagelijks Bestuur
van de OR niet meer in uw bijzijn wil vergaderen.
Illustratief voor uw houding en gedrag is het feit dat u op 23 december jl. - ondanks onze duidelijke brief van 1 december jl. - een kopie van uw brief van die datum aan de OR-leden aan de heer [voornaam ] [F] , lid van de RvC van AB Vakwerk zond. In die brief wordt onder andere melding gemaakt van het feit dat informatie uit de MTO zou zijn verspreid waarbij werd gesuggereerd dat ik hiervoor verantwoordelijk zou zijn. Daar gelaten dat deze informatie volstrekt onjuist is, is dit uiteraard een handelswijze die een OR-lid volstrekt onwaardig is. Alvorens u dergelijke beschuldigingen zou moeten uiten, zou u ze moeten onderzoeken. Bovendien zou dat verwijt dan vervolgens met mij persoonlijk besproken moeten worden. Indien u dat een OR aangelegenheid zou vinden, zou u dit onderwerp op de agenda van de volgende overlegvergadering kunnen plaatsen. U kiest er evenwel voor om het niet onderbouwde verwijt meteen onder de aandacht te brengen van de Raad van Commissarissen hoewel die met het onderwerp als zodanig natuurlijk niets van doen hebben. U lijkt zich niet bewust te zijn van het feit dat u hiermee de professionele samenwerking die tussen mij en u als OR-lid noodzakelijk is, onmogelijk wordt gemaakt.
Niettemin zal ik op uw uitnodiging ingaan. Ik verwacht u komende woensdag 18 januari a.s. om
10
uur bij mij op kantoor.
2.17.
In zijn vergadering van 16 januari 2017 heeft de OR het besluit van
5 december 2016 van het dagelijks bestuur van de OR unaniem bekrachtigd. [verweerder] was niet aanwezig bij deze OR-vergadering.
2.18.
Op 18 januari 2017 hebben AB Vakwerk en [verweerder] met elkaar gesproken.
2.19.
Bij e-mail van 20 februari 2017 heeft [C] , de voormalige OR-voorzitter,
AB Vakwerk het volgende laten weten, voor zover van belang:
"Hierbij mijn verhaal betreft de samenwerking met [voornaam ] [verweerder] .
In de eerste vergadering kwam de vraag wie er voorzitter wilde worden en met mijn ervaring leek mij dit geen probleem en vind ik dit ook nog eens leuk om te doen. De OR leden leerde ik vanzelf wel kennen.
Ik merkte al snel dat er bij bepaalde OR leden een fikse vakbond achtergrond lag. Nu hoeft dat geen probleem te zijn, alleen zij bekijken het vooral vanuit een medewerkers kant. [voornaam ] [verweerder] bleek extreem te zijn. Hij vond al snel dat ik, omdat ik in het MT zat, geen goed oordeel kon vellen omdat ik teveel op de schoot van de directie zat (ja, zo noemde hij dat echt). Hij vertrouwde mij ook niet (ook letterlijk uitgesproken met wijzende vinger!). De discussies met [voornaam ] waren vaak fel en onbehoorlijk. Ergens in mijn voorzittersjaar benoemde ik zijn onbehoorlijk gedrag en communicatie en dat we daar als OR niet mee kon werken. Hij vloog tijdens vergaderingen met de directie namelijk altijd uit de bocht. We hadden strikte vergaderregels afgesproken betreft de agenda en de vragen die wij aan de directie zouden stellen, maar hij hield zich daar gewoon niet aan. Ging van de hak op de tak, sprak door iedereen heen en uiteindelijk altijd beschuldigend naar de directie.
Tijdens een overleg van de OR met de RvC (…) heeft [voornaam ] letterlijk gezegd tegen [G] dat hij [voornaam ] (de kantonrechter leest: [E] ) niet vertrouwde. Ik schrok daarvan en zei dat hij dit echt niet kon maken. [G] pakte dit zelf netjes op en gaf aan dat we zo niet met elkaar om gaan binnen AB maar [voornaam ] bleef bij zijn standpunt. Ik heb hier wel melding van gemaakt bij de directie omdat ik dit zo schokkend vond maar vooral heel slecht voor onze samenwerking met de directie. (…). In de volgende vergaderingen bleef [voornaam ] slecht communiceren. (…)."
2.20.
Bij brief van 8 maart 2017 hebben AB Vakwerk en de OR [verweerder] meegedeeld dat zij voornemens zijn een verzoek ex artikel 13 lid 1 WOR in te dienen om te bewerkstelligen dat hij niet langer werkzaamheden voor de OR verricht en hem in de gelegenheid gesteld hierover op de voet van artikel 13 lid 2 WOR te worden gehoord.
2.21.
Op 28 maart 2017 is [verweerder] op de voet van artikel 13 lid 2 WOR gehoord door AB Vakwerk en de OR.
2.22.
Bij e-mail van dinsdag 30 mei 2017 van 13:59 uur heeft [H] (manager
AB Vakwerk Agri B.V., hierna: [H] ), de voltallige directie van AB Vakwerk ( [E] , [voornaam ] en [I] , hierna: [I] ) het volgende bericht, voor zover van belang:
"Gisteravond hebben wij personeelsvergadering gehad voor de agri expert Pool regio Friesland. Een prima avond met een klein smetje. Plotseling ging [voornaam ] (de kantonrechter leest: [verweerder] ) even staan om een vraag te stellen en zie het volgende (had niets te maken waar we het op dat moment over hadden). [H] , ik heb via een medewerker te horen gekregen dat het medewerkers tevredenheidsonderzoek niet anoniem blijkt te zijn. Ik heb dit aan de orde gebracht met gevolg dat ik nu in een rechtszaak ben beland. Dit kost mij duizenden euro’s en wil dit toch even kwijt. Zo van zeg niet teveel want dit is het gevolg.
Ik heb hem netjes te woord gestaan dat dit niet de plek is om het hier over te hebben en ken het verhaal ook niet. Het geeft al aan hoe iemand in de wedstrijd staat. Het is wel een kwalijke zaak dat hij de organisatie op deze manier onder de aandacht brengt."
2.23.
Bij e-mail van 30 mei 2017 van 16:28 uur heeft de secretaresse van [voornaam ]
[verweerder] uitgenodigd voor een gesprek met [voornaam ] en [H] op 1 juni 2017. Over de reden van deze uitnodiging is in de e-mail onder meer aangegeven:
"De eerste reden is uw bijdrage aan de personeelsbijeenkomst van afgelopen dinsdag."
In reactie hierop heeft [verweerder] [voornaam ] en [H] bij e-mail van 31 mei 2017 het volgende laten weten, voor zover van belang:
"Mijn bijdrage bij de personeelsvergadering was voor mij een ultieme poging om AB Vakwerk en mijn collega's ervan te overtuigen dat een gang naar de rechtbank de naam van AB geen goed doet. Een melding van een collega over vermeende schending van identiteit bij het Werktevredenheidsonderzoek (WTO) is een reden voor die gang terwijl onafhankelijk onderzoek is uitgebleven waarop ik had aangedrongen."
2.24.
Van het gesprek dat [voornaam ] en [H] op 1 juni 2017 met [verweerder] hebben gevoerd is een verslag gemaakt. Hierin is het volgende vermeld, voor zover van belang:
"
Personeelsbespreking
Tijdens de personeelsbijeenkomst, maandag 29 mei jl., van de Agri Experts, heeft [voornaam ] het woord
gevraagd en gekregen. [voornaam ] meldde dat hij, omdat hij optreedt als klokkenluider, juridisch vervolgd
wordt. Hij vertelde dat hij heeft gehoord dat het MVO (medewerkerstevredenheidsonderzoek) niet
juist is uitgevoerd. Hierover heeft hij een klacht ingediend. Met deze klacht is niets gedaan en omdat
hij dit zo heeft aangepakt is er nu een zitting bij de rechtbank op 26 juni a.s.. [voornaam ] beaamt dat hij dit
inderdaad heeft verteld, hij wilde zijn collega’s van deze gang van zaken op de hoogte brengen. Ook
wilde hij vertellen dat hij, hoewel hij nog steeds zitting heeft in de OR, hiervan wordt uitgesloten.
AB Vakwerk en [voornaam ] [verweerder] hebben een verschil van mening over het gebeuren en daarom is de rechter gevraagd om hier uitspraak over te doen. [J] zegt het erg ongepast te vinden dat [voornaam ] zijn
verhaal tijdens de personeelsbijeenkomst heeft gedaan en vindt het qua integer handelen heel erg
kwalijk. Zowel de organisatie, als de OR, als [voornaam ] zelf worden hierdoor beschadigd. [J] zegt dat de
kwestie is ontstaan doordat [voornaam ] iets heeft gehoord en dit direct als waarheid omarmd heeft zonder
het eerst te onderzoeken. Bij het uitblijven van bijval is [voornaam ] met genoemd voorval direct naar buiten gegaan. Nu gedraagt hij zich op dezelfde manier. Hij heeft het beeld dat wanneer iemand zijn of haar mond opendoet, dat het bedrijf dan tegen je is en juridische stappen onderneemt. [voornaam ] zegt dat dit inderdaad het beeld is dat hij van AB Vakwerk heeft. [J] zegt dat zijn gedrag niet geaccepteerd wordt binnen AS Vakwerk en dat hij veronderstelt dat wanneer [voornaam ] dit zo in een personeelsbespreking zegt hij dit vast ook bij klanten en leden verkondigt. [J] zegt dat [voornaam ] hiervoor een officiële waarschuwing krijgt die in zijn personeelsdossier wordt bewaard.
(…)
Tot slot
[voornaam ] vraagt aan [J] of hij Arjen Lubach kent en of de zitting 26 juni a.s. echt doorgaat. [J]
antwoordt dat het inderdaad doorgaat. [voornaam ] vraagt [J] zich voor te stellen wat er gaat gebeuren
wanneer Arjen Lubach met dit verhaal aan de slag gaat. [J] vraagt of dit een dreigement is en of hij
dit goed aanvoelt. [voornaam ] zegt dat [J] dit inderdaad goed ziet."
2.25.
Zoals aangekondigd op 1 juni 2017 heeft AB Vakwerk [verweerder] op 2 juni 2017 een schriftelijke waarschuwing gegeven in verband met zijn gedrag tijdens de personeelsbijeenkomst op 29 mei 2017.

3.Het verzoek

3.1.
Het gezamenlijke verzoek van AB Vakwerk en de OR strekt er toe dat
[verweerder] met directe ingang wordt uitgesloten van al zijn werkzaamheden voor de OR voor de rest van zijn zittingsperiode (tot 1 maart 2019).
3.2.
AB Vakwerk en de OR baseren hun gezamenlijke verzoek op, samengevat weergegeven, het volgende. De directe aanleiding van het verzoek is het incident van
28 november 2016 waarbij [verweerder] een discriminerende opmerking heeft gemaakt over een collega. Dit incident was de druppel die de emmer deed overlopen. De spreekwoordelijke emmer was daarvoor al volgelopen, maar ook na 28 november 2016, toen de emmer dus reeds was overgelopen, heeft [verweerder] als OR-lid op ernstige wijze het overleg van de OR met AB Vakwerk en de werkzaamheden van de OR verder belemmerd. Dit vindt zijn oorzaak in het gedrag en de houding van [verweerder] .
3.3.
[verweerder] insinueert voortdurend zaken waarbij hij (de directie van) AB Vakwerk positioneert als een onbetrouwbare werkgever. Zo insinueert hij dat het salaris van de directieleden is gekoppeld aan de omzet van AB Vakwerk, dat de werknemers van AB Vakwerk worden uitgebuit en dat de directie alleen maar uit is op eigen gewin en zichzelf verrijkt. Dit onderwerp wordt door [verweerder] bij voortduring uit de kast gehaald als AB Vakwerk een positief bedrijfsresultaat heeft behaald. Daarbij herhaalt [verweerder] telkens dat wat hem betreft AB Vakwerk helemaal geen winst hoeft te maken. In dit verband heeft hij bij herhaling vraagtekens geplaatst bij de berekening van de door AB Vakwerk gehanteerde kostprijs en tarieven. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat AB Vakwerk de financiele commissie van de OR, bestaande uit [verweerder] en [A] , vertrouwelijk heeft geïnformeerd over de kostprijsberekening. [verweerder] heeft deze vertrouwelijkheid echter geschonden door de aan hem verstrekte informatie zonder voorafgaand overleg met de directie te delen met de overige OR-leden.
3.4.
[verweerder] heeft daarnaast de kwestie omtrent het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO of WTO) verkeerd aangepakt. Hij heeft deze kwestie in december 2016 niet alleen (via OR-voorzitter [B] ) aangekaart bij de directie van AB Vakwerk, maar ook bij [F] , een lid van RvC. Bovendien heeft [verweerder] dit onderwerp nog eens een keer aan de orde gesteld tijdens een personeelsbijeenkomst, in mei 2017. [verweerder] stelt daarnaast voortdurend zaken aan de orde die niet meer aan de orde zijn, zoals de inschakeling van flexibele arbeidskrachten door AB Vakwerk. Het is duidelijk dat dit [verweerder] een doorn in het oog is, maar de beslissing van AB Vakwerk om (ook) met flexibele arbeidskrachten te werken is geen onderwerp van discussie meer. Dit is een gepasseerd station. [verweerder] moet dit accepteren en hier niet telkens te pas en te onpas op terug komen.
3.5.
In feite laat [verweerder] in zijn doen en laten telkens weer zien dat hij zich niet bewust is van zijn positie als OR-lid en zich niet realiseert wat van een OR-lid wordt verwacht. [verweerder] dient als OR-lid vanzelfsprekend de belangen van de werknemers te behartigen. Tegelijkertijd dient hij echter als OR-lid altijd het belang van de onderneming in zijn geheel in het oog te houden. Hierin verschilt de OR van een vakbond zoals FNV, die opkomt voor de belangen van de bij haar aangesloten leden, namelijk werknemers. [verweerder] is van dit verschil onvoldoende doordrongen. Hij houdt zich bovendien bij voortduring niet aan de OR-spelregels die door OR-leden in acht moeten worden genomen bij
OR-vergaderingen en overlegvergaderingen.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] heeft tegen het verzoek, samengevat weergegeven, het navolgende tot zijn verweer aangevoerd. Hij erkent dat zijn manier van doen en wijze van communiceren bot kan overkomen en dat op zijn houding en gedrag als OR-lid zeker wel wat valt af te dingen. En hij ziet ook wel in dat hij zich niet altijd houdt aan de spelregels die gelden voor OR-vergaderingen. De op 28 november 2016 gemaakte opmerking was zeker ongelukkig, maar het was niet de bedoeling om die collega te kwetsen. Het is nooit de bedoeling van
[verweerder] geweest om iemand te kwetsen. Een OR-lid moet echter een kritische houding ten opzichte van de ondernemer hebben. Dit geldt te meer voor [verweerder] , die met zijn FNV-achtergrond in een OR zit die duidelijk op de hand van de ondernemer is.
[verweerder] maakt zich hard voor de positie van werknemers van AB Vakwerk. Als hij dat niet doet, is er niemand binnen de OR die dat doet of aandurft. Om die reden wordt [verweerder] als lastig ervaren en proberen AB Vakwerk en de OR hem te lozen als OR-lid. Het onderhavige verzoek is een poging om de invloed van FNV binnen AB Vakwerk verder in te dammen. Toewijzing van het verzoek bemoeilijkt het contact tussen [verweerder] en zijn achterban. De kans om herkozen te worden als OR-lid wordt hierdoor kleiner. Dit is ook waar AB Vakwerk en de OR op uit zijn. Voor toewijzing van het verzoek zijn echter geen gronden.
4.2.
[verweerder] heeft zijn verplichting tot geheimhouding niet geschonden. [verweerder] mocht de aan hem verstrekte informatie over de kostprijsberekening niet delen met derden. OR-leden zijn echter geen derden. Hij mocht de informatie dus gewoon delen met de andere OR-leden. [verweerder] ziet er ook geen kwaad in dat hij de kwestie omtrent het MTO (of WTO) heeft aangekaart bij een lid van de RvC en later tijdens een personeelsbijeenkomst. Het was immers wel duidelijk dat [verweerder] op dit punt geen gehoor kreeg bij de directie van AB Vakwerk. Een uitsluiting als OR-lid is dus niet gerechtvaardigd. Maar zelfs als een uitsluiting in beginsel wel gerechtvaardigd is, is een uitsluiting in ieder geval op dit moment nog niet op zijn plaats. [verweerder] heeft namelijk herhaaldelijk aangeboden zijn leven te beteren. Daarnaast kunnen partijen in een mediationtraject duidelijke en concrete afspraken maken en werken aan een herstel van vertrouwen. Bovendien heeft [verweerder] nooit een waarschuwing gekregen dat zijn gedrag zou leiden tot een verzoek om uitsluiting van hem als OR-lid. [verweerder] wil graag een tweede kans. Mocht echter besloten worden tot een uitsluiting dan dient de uitsluitingsperiode gematigd te worden.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 13 lid 2 WOR dient de verzoeker van een verzoek als bedoeld in artikel 13 lid 1 WOR alvorens dit verzoek in te dienen het betrokken OR-lid in de gelegenheid te stellen over het verzoek te worden gehoord. Zoals uit de vaststaande feiten blijkt, hebben AB Vakwerk en de OR [verweerder] op 28 maart 2017 gehoord over het verzoek. AB Vakwerk en de OR kunnen derhalve worden ontvangen in hun verzoek. Met betrekking tot de inhoudelijke kant van de zaak overweegt de kantonrechter als volgt.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat een OR binnen een onderneming een publieke functie heeft waarin de verschillende groepen in de onderneming zich vertegenwoordigd weten. Wil ingevolge artikel 13 WOR een OR-lid worden uitgesloten van deelname aan de OR dan moet er sprake zijn van ernstige belemmeringen van de werkzaamheden van de OR. Van een ernstige belemmering kan sprake zijn als de ondernemer en/of de OR weigert om nog langer met het OR-lid samen te werken. Hiervoor dient wel sprake te zijn van een gefundeerd bezwaar tegen samenwerking met het OR-lid. Het zijn van kritisch OR-lid duidt nog niet op ernstige belemmeringen.
5.3.
Zoals hiervoor is overwogen, hebben AB Vakwerk en OR aangegeven dat de opmerking die [verweerder] op 28 november 2016 over een collega maakte de druppel was die de emmer deed overlopen. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze opmerking op z'n zachts gezegd ongelukkig te noemen. [verweerder] had deze opmerking niet moeten maken. [verweerder] heeft hier terecht excuses voor aangeboden. Deze opmerking raakt echter als zodanig niet de samenwerking tussen de OR en het OR-lid [verweerder] en/of de samenwerking tussen het OR-lid [verweerder] en (de directie van) AB Vakwerk.
Deze opmerking heeft meer betekenis voor de arbeidsrelatie tussen [verweerder] als werknemer en AB Vakwerk als werkgever. AB Vakwerk verwijt [verweerder] immers dat hij een 'foute' opmerking heeft gemaakt over een andere werknemer van AB Vakwerk. Naar het oordeel van de kantonrechter was het verder ook zeker onverstandig van [verweerder] om (de directie van) AB Vakwerk te dreigen met het informeren van de pers over de onderhavige zaak. Dit dreigement (dat [verweerder] overigens niet heeft waar gemaakt) is echter als zodanig onvoldoende om een ernstige belemmering in de zin van artikel 13 WOR aan te nemen. Belangrijker is het gedrag en de houding van [verweerder] als OR-lid, richting de directie van AB Vakwerk en richting de OR. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.
5.4.
Zoals uit de vaststaande feiten blijkt, heeft AB Vakwerk, in de persoon van [voornaam ] , na herhaaldelijk aandringen van [verweerder] op vertrouwelijke basis aan de financiële commissie van de OR, bestaande uit [verweerder] en [A] , informatie verschaft over de kostprijsberekening. Daarbij is afgesproken dat deze informatie niet gedeeld wordt met derden. Derden zijn dus anderen dan [voornaam ] , [verweerder] en [A] . Vast staat dat [verweerder] de door [voornaam ] verstrekte informatie heeft gedeeld met derden, namelijk de overige leden van de OR. [verweerder] heeft dus het vertrouwelijke karakter van de informatie geschonden. [verweerder] is kennelijk van mening dat ook de andere
OR-leden recht hebben op deze informatie. Dit gaf hem echter niet het recht om deze informatie zo maar te verstrekken aan de andere OR-leden. Hij had op zijn minst vooraf bij [voornaam ] (en/of andere directieleden van AB Vakwerk) moeten informeren of het doorgeleiden van de informatie aan de overige OR-leden op bezwaren stuitte en daarnaast in ieder geval eerst met [A] , zijn kompaan in de financiele OR-commissie, moeten overleggen. [verweerder] heeft dit nagelaten. In plaats hiervan heeft [verweerder] , zonder overleg vooraf, op eigen houtje gehandeld, vanuit zijn eigen interpretatie van de overeengekomen geheimhouding, en de als vertrouwelijk gekwalificeerde informatie doorgezonden. Daarmee heeft hij [voornaam ] , de overige leden van de directie van AB Vakwerk, maar ook de overige leden van de OR, waaronder [A] , voor een voldongen feit geplaatst. AB Vakwerk en OR nemen dit [verweerder] terecht kwalijk. [verweerder] had, nadat hij en [A] kennis hadden genomen van de vertrouwelijke informatie over de kostprijsberekening, de OR kunnen verzoeken dit onderwerp verder te bespreken binnen de OR en AB Vakwerk moeten vragen of met het oog hierop bezwaar bestond tegen het delen van de informatie met de andere OR-leden. Dat was de juiste route geweest. [verweerder] heeft een andere keuze gemaakt. Door als vertrouwelijk bestempelde informatie in strijd met de gemaakte afspraak aan de OR te verstrekken, heeft [verweerder] het in hem als OR-lid gestelde vertrouwen ernstig beschadigd.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] daarnaast de kwestie rondom het MTO (of WTO) verkeerd aangepakt. Zoals uit de vaststaande feiten blijkt, heeft [verweerder] via OR-voorzitter [B] bij de directie van AB vakwerk de vraag opgeworpen of medewerkers wel in anonimiteit kunnen meedoen aan het MTO, kennelijk naar aanleiding van signalen dat dit wel eens niet het geval zou kunnen zijn. Het valt [verweerder] te prijzen dat hij in actie is gekomen naar aanleiding van deze signalen, vanaf 'de werkvloer'. Nadat hij echter een onbevredigend antwoord kreeg van de directie van AB Vakwerk, althans geen gehoor vond bij de directie, heeft [verweerder] deze kwestie verder niet (meer) aan de orde gesteld tijdens een OR-vergadering en/of een overlegvergadering, althans getracht dit punt geagendeerd te krijgen, maar er voor gekozen om zijn gedachten over deze kwestie niet alleen te delen met zijn collega's in OR, maar ook met een lid van RvC. Daarbij heeft [verweerder] aanstonds aangenomen dat sprake is geweest van schending van anonimiteit. Bovendien heeft [verweerder] dit punt een aantal maanden later, in mei 2017, ineens nog een keer aan de orde gesteld tijdens een personeelsbijeenkomst, zonder dat dit punt op de agenda stond, en daarbij schadelijke en onjuiste uitingen gedaan over het handelen van AB Vakwerk. Over deze handelwijze maken AB Vakwerk en de OR [verweerder] terecht een verwijt.
5.6.
Zoals hiervoor is overwogen, verwijten AB Vakwerk en de OR [verweerder] , kort gezegd, voorts dat hij zich niet houdt aan afspraken en regels die gelden tijdens OR-vergaderingen en overlegvergaderingen (inclusief de voorbereiding van dergelijke vergaderingen). Zo stelt [verweerder] volgens AB Vakwerk en de OR te pas te onpas zaken aan de orde die niet zijn geagendeerd en/of zaken die als 'een gepasseerd station' moeten worden beschouwd. Daarnaast verwijten AB Vakwerk en de OR [verweerder] de wijze waarop hij communiceert. AB Vakwerk en OR vallen met name over de ongefundeerde insinuaties aan het adres van leden van de directie van AB Vakwerk. Zo insinueert [verweerder] bij herhaling dat de OR ondernemersgezind is, dat sommige OR-leden klakkeloos het standpunt van de ondernemer volgen ("op de schoot" van de ondernemer zitten) en dat hiermee het 'geluid' van gewone werknemers, van de werkvloer, binnen de OR verstomt. De kantonrechter is van oordeel dat de dossierstukken voldoende steun bieden voor deze aantijgingen. Belangrijker is echter dat [verweerder] de kritiek op zijn gedrag, houding en wijze van communiceren in feite ook deelt, of in ieder geval herkent. Ter zitting heeft hij er namelijk voor gepleit dat hij van AB Vakwerk en de OR een tweede kans krijgt en de gelegenheid om zijn leven te beteren. In dat kader heeft hij onder meer voorgesteld dan wel toegezegd dat hij voortaan tijdig agendapunten voor de OR-en/of overlegvergadering naar voren zal brengen, minder impulsief zal reageren ("eerst tot tien tellen") en zich telkens zal afvragen hoe een boodschap c.q. mededeling over komt. Verder heeft hij voorgesteld om een communicatietraining te volgen.
5.7.
Uit de stellingen van AB Vakwerk en de OR begrijpt de kantonrechter dat zij er geen enkel vertrouwen meer in hebben dat [verweerder] er in zal slagen zijn leven te beteren. Immers, [verweerder] is al zeer regelmatig op zijn gedrag aangesproken. Als er in het verleden al sprake was van een geringe verbetering na zo'n gesprek dan was die verbetering altijd van zeer korte duur. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.8.
Uit de stukken blijkt dat [verweerder] zeer regelmatig is aangesproken op zijn gedrag, houding en wijze van communicatie. Daarbij is hem diverse malen te verstaan gegeven dat dit het werk van de OR en het overleg tussen de OR en AB vakwerk ernstig belemmert. De kantonrechter wijst in dit verband op de notulen van de verschillende OR-vergaderingen en de verklaring van [C] , voormalig voorzitter van de OR. Dit heeft [verweerder] er echter niet toe gebracht om zijn leven te beteren. De kantonrechter heeft ook ter zitting niet de indruk gekregen dat [verweerder] in staat is zijn gedrag, houding en wijze van communiceren daadwerkelijk, fundamenteel in positieve zin te wijzigen, in die zin dat hij vruchtbaar kan samenwerken met de andere OR-leden en de directie van AB Vakwerk. [verweerder] is weliswaar OR-lid, maar de kantonrechter kan zich niet aan de indruk intrekken dat [verweerder] zich bovenal vakbondsman voelt die hoe dan ook dient op te komen voor de belangen van werknemers van AB Vakwerk, in het bijzonder bedrijfsverzorgers. [verweerder] ziet die werknemers als zijn achterban, of zoals hij het ter zitting formuleerde "zijn jongens". [verweerder] heeft ter zitting aangegeven dat hij wel voor "zijn jongens" moet opkomen omdat niemand anders dat doet. Het is vanzelfsprekend een goede zaak dat [verweerder] opkomt voor de belangen van de bij AB Vakwerk werkzame bedrijfsverzorgers, maar als OR-lid heeft hij een bredere taak.
AB Vakwerk en de OR hebben hier terecht op gewezen. Als OR-lid dient [verweerder] op te komen voor het belang van de onderneming in zijn geheel en alle daarin werkzame personen. Dat - naar de kantonrechter aanneemt - [verweerder] in de OR is gekozen vanuit "de werkvloer" maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] er nog steeds geen blijk van gegeven dat hij zich dit verschil in rollen (OR-lid versus vakbondsman) realiseert. Bij die stand van zaken kan de kantonrechter AB Vakwerk en de OR volgen in hun standpunt dat zij er geen vertrouwen in hebben dat [verweerder] in staat is om zijn gedrag, houding en wijze van communiceren zodanig te veranderen dat in de toekomst geen sprake meer zal zijn van ernstige belemmeringen in het werk van de OR en in het overleg tussen de OR en AB Vakwerk.
5.9.
Het verweer van [verweerder] dat het verzoek niet kan worden toegewezen omdat hij niet van te voren expliciet is gewaarschuwd dat zijn houding en gedrag zouden leiden tot een verzoek tot uitsluiting van zijn werkzaamheden als OR-lid wordt verworpen. Gezien de herhaalde mondelinge en schriftelijke opmerkingen over zijn gedrag en de herhaalde vruchteloze pogingen van AB Vakwerk en de OR om [verweerder] in te laten zien dat hij zijn gedrag echt moet veranderen, had [verweerder] in ieder geval behoren te begrijpen dat de maat op enig moment vol zou zijn. Door dit moment simpelweg maar af te wachten en daarna alsnog een tweede kans te verlangen miskent [verweerder] dat hij het vertrouwen in een daadwerkelijke en structurele verbetering van zijn gedrag reeds onherstelbaar heeft beschadigd.
5.10.
Nu is geoordeeld dat sprake is van een onherstelbaar gebrek aan vertrouwen tussen AB Vakwerk en OR enerzijds en [verweerder] anderzijds zal ook het verzoek van [verweerder] om, in geval van toewijzing van het verzoek, de duur van de uitsluiting te matigen, worden afgewezen.
5.11.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van AB Vakwerk en de OR zal worden toegewezen en wel voor de gehele resterende duur van de zittingsperiode. Met toepassing van artikel 288 Rv zal de kantonrechter deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5.12.
Gezien de aard van de procedure is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
sluit [verweerder] vanaf heden voor de rest van zijn zittingsperiode, zijnde tot
1 maart 2019, uit van alle werkzaamheden van de OR;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017 door
mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c467