ECLI:NL:RBNNE:2017:2739

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
18-850003-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in Groningen

Op 20 juli 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van afpersing en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De zaak vond plaats in Groningen en betreft een gewapende overval op 12 oktober 2016, waarbij de verdachte samen met een mededader twee slachtoffers onder bedreiging van vuurwapens heeft afgeperst. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte en zijn mededader de slachtoffers naar een flat hebben gelokt, waar zij hen onder bedreiging van vuurwapens dwongen tot het afgeven van waardevolle goederen, waaronder een Rolex horloge en geld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, die bij hem in de woning werd aangetroffen tijdens een doorzoeking op 24 januari 2017. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850003-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 juli 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Achterhoek te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Flach, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. van der Burg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2016, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen:
- een horloge (Rolex), een ring en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , en/of
- een hoeveelheid geld, mobiele telefoon (Iphone) en/of (auto)sleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn
mededaders,
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] naar een flat heeft/hebben (be)geleid en/of zich samen met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] naar een flat heeft/hebben begeven, en/of
- met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] die flat is/zijn binnen gegaan, en/of
- in die flat, (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en),
heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezet/geduwd en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben geschreeuwd/gezegd: geld, geld, geld, en/of
- een vuurwapen heeft/hebben doorgeladen,
en/of
hij op of omstreeks 12 oktober 2016, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van:
- een horloge (Rolex), een ring en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , en/of
- een hoeveelheid geld, mobiele telefoon (Iphone) en/of (auto)sleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn
mededaders,
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] naar een flat heeft/hebben (be)geleid en/of zich samen met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] naar een flat heeft/hebben begeven, en/of
- met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] die flat is/zijn binnen gegaan, en/of
- in die flat, (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezet/geduwd en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben geschreeuwd/gezegd: “geld, geld, geld”, en/of
- een vuurwapen heeft/hebben doorgeladen;
2.
hij op of omstreeks 24januari 2017, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk in een woning gelegen aan [adres 1] aanwezig heeft gehad, 17,37 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur doordat [medebewoner] niet wordt vervolgd voor het aanwezig hebben van drugs en verdachte wel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schending van enig beginsel van een goede procesorde, nu de beslissing om verdachte hiervoor te vervolgen is gebaseerd op informatie die uit de tapgesprekken naar voren is gekomen en waaruit volgt dat verdachte zich bezighoudt met drugs. Er is derhalve geen sprake van gelijke gevallen.
De rechtbank overweegt dat de bij de aanhouding van verdachte aangetroffen middelen zijn aangetroffen in het deel van de woning waar verdachte verbleef, terwijl verdachte -anders dan de medebewoner, die verklaart dat de aangetroffen middelen lagen in het gedeelte waar verdachte verbleef- hierover bij de politie geen enkele verklaring heeft afgelegd. Reeds hierom is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel of het verbod op willekeur. Het verweer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt verworpen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar diverse bewijsmiddelen geconcludeerd dat er voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing, zoals onder 1 is ten laste gelegd en dat verdachte opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad, zoals onder 2 is ten laste gelegd. De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte de persoon is die op de bij de flat opgenomen camerabeelden is te zien en met [medeverdachte 1] en aangevers en een andere persoon de lift is ingegaan en aangevers onder dreiging van een vuurwapen heeft afgeperst.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat geen waarde kan worden gehecht aan de verklaringen van [getuige] en [medeverdachte 2] die verklaren verdachte op de camerabeelden te hebben herkend, dat de foto's van deze beelden zeer wazig zijn en dat het signalement van verdachte niet overeenkomt met het door de aangevers gegeven signalement. Daarnaast staat onvoldoende vast dat het telefoonnummer dat aan verdachte wordt toegeschreven daadwerkelijk bij hem in gebruik was, nu dit gebaseerd is op diverse aannames. Aldus kan niet worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij dit feit.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de drugs zijn aangetroffen in de woning van [medebewoner] , terwijl verdachte ontkent dat de drugs van hem zijn. Uit niets blijkt dat verdachte de aangetroffen drugs -al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met een ander- voorhanden heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 6 juli 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik word door anderen wel [alias verdachte] (fonetisch) genoemd. Ik ben kapper.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 januari 2017, opgenomen op pagina 189 e.v. van ordner 2 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016292403 d.d. 30 maart 2017, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb blauw met witte slippers. Mijn moeder woont in [plaats] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2016, opgenomen op pagina 16 e.v. van ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op woensdag 12 oktober 2016 was ik in de stad Groningen met [slachtoffer 2] . Ik zag een bekende van me. Dit betrof [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] en ik raakten in gesprek over handel en hij zei dat hij wat kon regelen. Hierop zei [medeverdachte 1] dat hij mijn telefoonnummer moest hebben en mij zo erover terug zou bellen. [medeverdachte 1] stuurde later een spraakbericht via WhatsApp. [medeverdachte 1] zei iets van: "Ik ben nu onderweg naar Assen en ben zo terug. Dan kunnen we afspreken" of woorden van gelijke strekking. Op een gegeven moment stuurde ik [medeverdachte 1] een spraakbericht via WhatsApp. [medeverdachte 1] zei dat hij bij de Shell bij KFC was. Wij zijn toen naar die Shell gereden en daar kwam [medeverdachte 1] aan lopen. [medeverdachte 1] stapte toen bij ons achter in de auto. [medeverdachte 1] heeft gezegd dat wij naar [adres 2] in Selwerd moesten. Toen wij aankwamen bij de flat stond er een donkere jongen op ons te wachten. Wij stapten uit de auto en [medeverdachte 1] ook. Toen zag ik dat [medeverdachte 1] met die jongen alleen ging praten. Op een gegeven moment zei die jongen dat we de flat in moesten en wij liepen met z'n allen naar de ingang van de flat. Toen wij voor de deur van de flat stonden werd de deur opengedaan door een andere donkere jongen die al in de flat was. Wij liepen toen alle vijf naar de lift, namelijk [medeverdachte 1] , [slachtoffer 2] , die twee onbekende mannen en ik. Een van de jongens drukte op een knop en de lift ging omhoog. Op een gegeven moment kwamen wij bij een verdieping uit en stapten uit de lift. Wij gingen toen met de trap, [medeverdachte 1] voorop dan [slachtoffer 2] , kleinere jongen, ik en achter mij die langere jongen. Toen wij bij de trap waren trokken de jongens meteen automatische wapens. De kleinere jongen trok een Uzi, ik herken deze als een Uzi omdat ik het spel Call of Duty speel en daar schiet je vaak met een Uzi. De langere jongen trok een AK-47. Deze herkende ik omdat het best vaak op televisie is geweest. [medeverdachte 1] rende hard weg naar beneden dus bleven [slachtoffer 2] en ik achter met die twee jongens met hun automatische wapens. De langere jongen duwde mijn linker mouw naar achteren en deed mijn Rolex af. Vervolgens trok hij aan mijn ring en ik hielp hem en gaf hem mijn ring mee omdat ik bang was dat het wapen zou afgaan. Terwijl hij dit bij mij deed zag ik dat de kleinere jongen de Uzi op het hoofd van [slachtoffer 2] had gezet. De kleinere jongen zei daarbij: "Geld, geld, geld". De langere jongen trok mijn telefoon uit mijn broekzak en ik zei toen dat wij geen geld hadden maar dat er in de auto geld lag. Op een gegeven moment zag ik dat de
kleinere jongen de slede van de Uzi naar achteren haalde. Hierdoor wist ik dat het een echte Uzi betrof. Ik zei tegen [slachtoffer 2] dat hij de autosleutels maar moest geven. De jongens gingen met de sleutels naar beneden. Terwijl die jongens naar de auto liepen zeiden zij dat als er niets in de auto zou liggen zij dan terug zouden komen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2016, opgenomen op pagina 21 e.v. van ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op woensdag 12 oktober 2016 was ik met een vriend van mij, [slachtoffer 1] , in de stad
Groningen. Bij de broodjeszaak kwamen we een jongen (man 1) tegen die iets kon regelen. Hij heeft zijn telefoonnummer aan [slachtoffer 1] gegeven. Man 1 zou die dag nog van zich laten horen. We hadden afgesproken dat we zouden wachten op de parkeerplaats bij de KFC. Van daaruit zouden we bij een vriend van de jongen de handel gaan bekijken. We hebben ongeveer een half uur op de parkeerplaats staan wachten. Er is onderling wel steeds contact geweest. Uiteindelijk kwam man 1 lopend op de parkeerplaats. Man 1 is bij ons in de auto gestapt. Ik reed en [slachtoffer 1] zat op de passagiersstoel. Man 1 zei dat we naar [adres 2] moesten rijden. Buiten de flat werden we opgewacht door één persoon. Hem noem ik man 2. We stonden bij de auto. Man 1 gaf aan dat we wel even zouden wachten. Man 2, die ons op had gewacht, zei dat we wel even mee konden lopen naar binnen. We zijn met de man meegelopen. Toen we naar de portiekdeur van de flat liepen, werd de deur van de flat open gedaan door een tweede man. Deze man noem ik man 3. We liepen met z'n allen de lift in. Man 2 en 3 gingen ook mee de lift in. We stapten met zijn allen uit de lift. Man 2 liep linksaf richting de trap. [slachtoffer 1] en ik liepen achter hem aan. Man 2 ging de trap af naar beneden. [slachtoffer 1] liep vlak achter man 2. Toen man 2 een paar treden naar beneden was, zag ik dat hij [slachtoffer 1] vastpakte en hem tegen de muur drukte. Gelijk daarop voelde ik dat ik werd vastgepakt en naar boven getrokken werd. Ik werd vastgepakt door man 3. Ik zag dat man 3 een Uzi uit zijn rugzak haalde. Ik herkende dat het een Uzi was. Ik zag dat de Uzi gelijk doorgeladen werd. Man 3 hield mij en [slachtoffer 1] onder schot. Ondertussen was man 2 bij [slachtoffer 1] bezig om hem te strippen. Zodra de wapens in beeld kwamen, vluchtte man 1 gelijk via de trap naar beneden. Toen man 2 klaar was met [slachtoffer 1] kwam hij de trap oplopen. Ik zag dat hij een vuurwapen uit zijn jas/vest haalde. Ik herkende dit vuurwapen als een AK-47. Hier zat aan de achterkant geen steun die je tegen je schouder kan zetten. Man 2 richtte de AK-47 op mij en vroeg om geld. Ik zei dat ik geen geld had. Ik werd door de man 3 gefouilleerd. Ik had in mijn broekzak 600 euro zitten. Ik moest zelf mijn zakken leeg halen. Ik had ook de autosleutel in mijn zak. Deze moest ik ook afgeven. Via de trap gingen man 2 en 3 naar beneden.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 oktober 2016, opgenomen op pagina 68 e.v. van ordner 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
Gisteren, 12 oktober 2016, zag ik twee jongens, waaronder [slachtoffer 1] . Ze vroegen mij of ik schoenen kon regelen. Dat betekent dat je een bolletje coke kan regelen. We liepen met zijn vijven naar boven en die jongens hebben [slachtoffer 1] en die vriend onder schot gehouden. Ik ben weggerend. Daarvoor was ik in de auto naar Drachten gegaan. [slachtoffer 1] en zijn vriend hebben gewacht bij de KFC. Toen ik bij hen kwam, zijn we naar [adres 2] gereden. Ik kreeg een sms van de jongen die de handel zou regelen dat ik naar [adres 2] moest gaan.
Toen we bij de flat aankwamen stond die jongen van wie ik die schoen zou kopen al buiten. Ik vroeg nog aan hem in het Antilliaans "heb je het" en hij zegt: "Nee, boven. Komen jullie maar mee." Ik zei tegen [slachtoffer 1] en zijn vriend: "Kom we gaan naar boven." Toen ik door de deur van de flat naar binnen ging zag ik iemand anders. We gingen uiteindelijk allemaal in de lift. We stapten uit de lift en toen zag ik dat [slachtoffer 1] en die jongen in bedwang werden gehouden met een wapen. Ik ben gaan rennen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 oktober 2016, opgenomen op pagina 89 e.v. van ordner 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
Ik word geconfronteerd met een appgesprek met [medeverdachte 2] en mij wordt gevraagd wat "jij wordt ook gedropt" betekent. Dat betekent "Jij wordt ook gepakt". Ik heb hen daar gebracht. Ik heb niet aangebeld. Ik zou het doen, maar het was niet nodig.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 februari 2016, opgenomen op pagina 116 e.v. van ordner 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
Ik ben met [medeverdachte 2] , hiermee bedoel ik [medeverdachte 2] , naar Drachten gereden. Terug in Groningen ben ik door [medeverdachte 2] afgezet bij de Shell, gelegen aan de Europaweg. Ik ben vervolgens met de aangevers naar [adres 2] gegaan. Ik heb met de telefoon van [medeverdachte 2] gebeld. Ik ken een [alias verdachte] .
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 februari 2017, opgenomen op pagina 167 e.v. van ordner 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: Wij tonen jou een foto en horen graag van jou wie jij ziet op deze foto. Ken je de personen op deze foto?
A: Ja, [verdachte] . Dat is de persoon met de grijze trainingsbroek en legerkleurige jas. Ik ken [alias verdachte] . Hij is kapper. Nadat ik [medeverdachte 1] op 12 oktober had afgezet, ben ik weggereden. Toen ik wegreed, werd ik gebeld door iemand die vroeg naar [naam 1] . Ik zei toen dat [naam 1] was uitgestapt. Ik had [alias verdachte] gebeld. Toen ik hem belde, vroeg hij mij waar [naam 1] was.
- Opmerking rechtbank: de achter het proces-verbaal gevoegde foto betreft een foto afkomstig van de camerabeelden van de flat in de tijdsperiode dat het feit heeft plaatsgevonden.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 24 januari 2017, opgenomen op pagina 1 e.v. van ordner 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Mijn ex [naam 2] heeft een vriend genaamd [alias verdachte] . Ik omschrijf hem als fors, groot en erg donker. Hij heeft kort haar. [naam 2] gaat meestal met [alias verdachte] en een andere man om. [naam 2] gaat ook met [medeverdachte 2] of iets dergelijks om.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 januari 2017, opgenomen op pagina 13 e.v. van ordner 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
V: lk heb een foto voor je (Opmerking rechtbank: de achter het proces-verbaal gevoegde foto betreft een foto afkomstig van de camerabeelden van de flat. ).
lk laat jou de foto zien. Herken jij iemand op die foto?
A: Ja, die ene is [alias verdachte] die herken ik wel. [alias verdachte] is degene met de witte sokken en de legerjas.
O: We laten een foto zien van de ID-staat van [verdachte] , geboren [geboortedatum] .
V: Wie is dit?
A: Ja dit [alias verdachte] ja.
V: Hoe herken je hem?
A: lk heb hem wel gezien en hij heeft geen tweelingbroer.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2016, opgenomen op pagina 39 e.v. van ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 17 oktober 2016 heb ik een onderzoek ingesteld naar de veiliggestelde gegevens uit de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] . In de telefoongegevens trof ik een WhatsApp gesprek aan tussen ene [naam 3] en [medeverdachte 2] . Het WhatsApp account op het toestel is degene die de naam [naam 3] draagt. [medeverdachte 2] is een contact dat in de telefoon staat opgeslagen onder [nummer] .
nummer (
[medeverdachte 2] ) [alias verdachte] zeg
[nummer] ( [medeverdachte 2] ) Kom aanbellen
[nummer] ( [medeverdachte 2] ) Met hun
nummer (
[medeverdachte 1] ) Ai doen. Ik Hun bijfen in de
auto okie ik bel aan ai
[nummer] ( [medeverdachte 1] ) Zo speel ik dat
nummer (
[medeverdachte 2] ) Bel maar aan met hun
[nummer] ( [medeverdachte 2] ) Ga binnen
[nummer] ( [medeverdachte 2] ) Met hun
[nummer] ( [medeverdachte 2] ) Jij word ook gedropt
[nummer] ( [medeverdachte 2] ) App me als je daar ben
nummer (
[medeverdachte 2] ) Ze zijn in de portiek
nummer (
[medeverdachte 1] ) Okie
[nummer] ( [medeverdachte 1] ) Ik bel aan okie
nummer (
[medeverdachte 2] ) App
[nummer] ( [medeverdachte 2] ) Me
[nummer] ( [medeverdachte 2] ) Als je er bent
[nummer] ( [medeverdachte 2] ) Hun staan in de portiek
nummer (
[medeverdachte 1] ) Ai
nummer (
[medeverdachte 1] ) Jow
nummer (
[medeverdachte 1] ) Hoe
Dit gesprek vond plaats op 12 oktober 2016.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen historische gegevens [medeverdachte 1] d.d. 16 maart 2017, opgenomen op pagina 103 e.v. van ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 14 oktober 2016 zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd van de IMEI-nummers
[nummer] [en nummer] . Deze IMEI-nummers behoren tot de telefoons die in gebruik waren bij verdachte [medeverdachte 1] . Voor de periode 28 september 2016 tot en met 14 oktober 2016. De twee telefoons zijn in beslag genomen bij verdachte [medeverdachte 1] en uit de telefoons zijn de IMEI-nummers gelezen.
Analyse historische verkeersgegevens [nummer] :
De verkregen gegevens laten zien dat het bevraagde IMEI-nummer was gekoppeld aan het
telefoonnummer [nummer] . De verkregen gegevens laten zien dat het bevraagde nummer gedurende de aangevraagde periode veel belcontacten heeft gehad met telefoonnummer [nummer] . Dit telefoonnummer stond als contact in de telefoon van [medeverdachte 1] onder de naam " [naam 4] ". Later in het onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer in gebruik was bij verdachte [medeverdachte 2] voor, tijdens en na de beroving. Uit de printlijst is gebleken dat verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 2] in de periode 28 september 2016 tot en met 12 oktober 2016 veelvuldig contact met elkaar hebben gehad. Dit betreft inkomende- en uitgaande gespreken.
De verkregen gegevens laten tevens zien dat gedurende de aangevraagde periode drie belcontacten zijn geweest tussen [medeverdachte 1] en telefoonnummer [nummer] . Uit onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer voor, tijdens en na de beroving in gebruik was bij [verdachte] . [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben 2x contact gehad op 28 september 2016 en 1x op 1 oktober 2016.
Op de dag van de beroving, 12 oktober 2016, staan 7 belcontacten geregistreerd tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het eerste contact vond plaats om 12:08:53 uur en het laatste contact om 17:25.28 uur. Voor de belcontacten tussen 17:16:46 uur en 17:25:28 uur, werd gebruik gemaakt van [zendmast] te Groningen. De [zendmast] geeft tevens dekking aan het Plaats Delict. Al deze contacten betreffen gesprekken met het nummer [nummer] . Het betreft de onderstaande contacten met daarbij de aangestraalde masten:
- Uitgaand 12:08:53 25 sec [adres 3] Groningen
- Inkomend 15:22:21 66 sec [adres 4] Groningen
- Inkomend 15:41:09 16 sec [adres 4] Groningen
- Uitgaand 17:16:46 3 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 17:18:57 83 sec [adres 5] Groningen
- Uitgaand 17:23.11 22 sec [adres 5] Groningen
- Uitgaand 17:25.28 12 sec [adres 5] Groningen
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen gegevens [medeverdachte 2] en [naam 4] d.d. 7 maart 2017, opgenomen op pagina 114 e.v. van ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 27 oktober 2016 heb ik, verbalisant, historische verkeersgegevens opgevraagd van de nummers [nummer] en [nummer] voor de periode 1 oktober 2016 tot en met 21 oktober 2016.
Analyse historische verkeersgegevens [nummer] :
De verkregen gegevens laten zien dat het bevraagde nummer gebruik maakt van het IMEI-nummer [nummer] Het bevraagde telefoonnummer stond in het onderzochte toestel van verdachte [medeverdachte 1] opgeslagen onder de naam " [naam 4] ". Gedurende de gehele opgevraagde periode zijn er meerdere contacten met een telefoonnummer van [medeverdachte 1] . Dit betreft het nummer [nummer] (16x). Deze contacten hebben plaatsgevonden van 9 tot en met 12 oktober 2016.
Op de dag van de beroving, 12 oktober 2016, staan 57 contacten geregistreerd. Het eerste contact vond plaats om 11:01.33 uur en het laatste contact om 17:54.42 uur. Op 12 oktober 2016 zijn contacten geregistreerd met de volgende nummers:
- [nummer] [verdachte]
- [nummer] [medeverdachte 1]
Tussen de tijdstippen 16:46.21 en 17:15.04 (tijdstippen waartussen de beroving plaatsvond) zijn 10 contacten geregistreerd. Al deze contacten betreffen gesprekken met het nummer [nummer] . Het betreft de onderstaande contacten met daarbij de aangestraalde masten:
- Inkomend 16:46.21 33 sec [adres 6] Groningen
- Uitgaand 16:47.18 12 sec [adres 6] Groningen
- Inkomend 16:52.16 12 sec [adres 7] Groningen
- Uitgaand 16:55.16 111 sec [adres 7] Groningen
- Uitgaand 16:58.35 18 sec [adres 8] Groningen
- Inkomend 16:59.34 9 sec [adres 9] Groningen
- Uitgaand 17:01.51 52 sec [adres 10] Groningen
- Uitgaand 17:06.02 7 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 17:07.03 7 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 17:08.28 33 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 17:15.04 211 sec [adres 10] Groningen
Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat het [nummer] in gebruik was bij [verdachte] . De aangestraalde mast gelegen aan [adres 5] geeft dekking op de plaats van de beroving.
Identiteit [naam 4] :
Het bovengenoemde IMEI-nummer komt overeen met het IMEI-nummer dat hoort bij een telefoonnummer dat werd gebruikt door [medeverdachte 2] . Dit telefoonnummer werd bij hem genoteerd tijdens een controle op Schiphol op 24 oktober 2016. Van dit telefoonnummer werden de historische verkeersgegevens bevraagd. Na vergelijking van de IMEI-nummers bleken deze overeen te komen. De bevraagde gegevens laten tevens verschillende contacten zien met [persoon 1] , zijnde de vriendin van [medeverdachte 2] , en met [persoon 2] , zijnde de ex-vriendin van [medeverdachte 2] en de moeder van zijn kinderen. Bovenstaande maakt het zeer aannemelijk dat [medeverdachte 2] de gebruiker is van het nummer [nummer] .
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen historische gegevens [nummer] , d.d. 17 maart 2017, opgenomen op pagina 127 e.v. van ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 11 november 2016 zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd van het nummer
[nummer] voor de periode 1 oktober 2016 om 00:00 uur tot en met 21 oktober 2016 om 23:59 uur.
Analyse historische verkeersgegevens [nummer] :
De verkregen gegevens laten zien dat het bevraagde nummer gedurende de aangevraagde periode gebruik maakt van IMEI-nummer [nummer] .
12 oktober 2016:
Op 12 oktober 2016 vielen de belcontacten tussen telefoonnummer [nummer] in gebruik bij [verdachte] en telefoonnummer [nummer] in gebruik bij verdachte [medeverdachte 2] op. Tussen de tijdstippen 15:50:38 en 17:54:42 (tijdstippen waartussen de beroving plaatsvond) zijn 23 belcontacten geregistreerd tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . Al deze contacten betreffen in- en uitgaande gesprekken tussen nummers [nummer] en [nummer] . Hieronder een overzicht van deze belcontacten met daarbij de aangestraalde zendmasten:
- Inkomend 15:50:38 3 sec Onbekend
- Uitgaand 15:55:47 124 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 16:25:40 160 sec [adres 10] Groningen
- Inkomend 16:29:12 29 sec [adres 10] Groningen
- Uitgaand 16:33:42 53 sec [adres 10] Groningen
- Uitgaand 16:46:21 33 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 16:47:18 12 sec [adres 5] Groningen
- Uitgaand 16:52:16 12 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 16:55:16 111 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 16:58:35 18 sec [adres 5] Groningen
- Uitgaand 16:59:34 10 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 17:01:51 52 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 17:06:02 7 sec [adres 5] Groningen
- Uitgaand 17:07:03 7 sec [adres 5] Groningen
- Uitgaand 17:15:04 211 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 17:22:05 64 sec [adres 5] Groningen
- Uitgaand 17:24:08 23 sec [adres 11] Groningen
- Uitgaand 17:28:40 3 sec [adres 12] Groningen
- Inkomend 17:28:40 4 sec Onbekend Groningen
- Inkomend 17:29:01 16 sec [adres 5] Groningen
- Inkomend 17:29:42 36 sec [adres 5] Groningen
- Uitgaand 17:41:27 19 sec [adres 5] Groningen
- Uitgaand 17:54:42 3 sec [adres 9] Groningen
Gebruiker [verdachte] :
- De gegevens laten zien dat op 1, 4, 6, 8, 13 en 18 oktober 2016 een mast aangestraald is in
[plaats] ;
- De moeder van [verdachte] woont in [plaats] ;
- Contacten met [medebewoner] ;
- Tenaamgestelde van de auto waarin [verdachte] reed tijdens een controle op 28-10-2016. Als bijrijder zat [naam 2] in het voertuig;
- Contacten met bovengenoemde Isenia;
- Contacten met [persoon 3] ;
- Betreft de broer van [medebewoner] ;
- Op het GBA adres van [medebewoner] is [verdachte] aangehouden, te weten [adres 1] te Groningen;
- Dit adres werd door [verdachte] opgegeven als locatie waar was ingebroken in zijn huurauto op 03-09-2016. Bij deze aangifte werd door hem als telefoonnummer [nummer] opgegeven;
- Contacten met een telefoonnummer dat op naam staat van een [verdachte] ;
- Contacten met verschillende telefoonnummers van (medeverdachte) [medeverdachte 2] ;
Bovenstaande maakt het zeer aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het
nummer [nummer] gedurende de bevraagde periode.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, d.d. 13 oktober 2016, opgenomen op pagina 176 e.v. van ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op donderdag 13 oktober 2016 controleerde ik de datum en tijd van de opname-apparatuur waarmee de camerabeelden waren opgenomen van de flat aan [adres 2] te Groningen van 12 oktober 2016, van 16.15 uur tot en met 17.45 uur. De datum/tijd kwam overeen met de werkelijke datum/tijd zoals ik die controleerde op mijn mobiele telefoon.
Tijdens het afspelen van de beelden zag ik drie donkere mannen die bij elkaar hoorden en twee blanke mannen die bij elkaar hoorden.
Man 1: Donkere man, fors postuur, donkere muts, camouflage jack, grijze joggingsbroek, witte sokken, slippers, blauwe rugzak.
Man 2: Donkere man, normaal postuur, donkere kleding, witte sokken grijze sportschoenen.
Man 3: Donkere man, normaal postuur, donkere jas met capuchon en witte vlakken op de mouwen, donkere broek, donkere sportschoenen met grijskleurige zool.
Man 4: Blanke man, kort haar, donkere jas met bontkraag, donkere broek, donkere schoenen.
Man 5: Blanke man, kort haar, donkere jas met capuchon, donkere broek, lichte sportschoenen.
12-10-2016 17:02 uur:
Man 1 houdt zich, zonder blauwe rugzak, enige tijd op voor de ingang van de flat. Hij houdt een mobiele telefoon bij zijn oor en loopt heen en weer.
12-10-2016 17.07 uur:
Een zwarte BMW rijdt over de openbare weg en man 1 loopt in de richting van de auto. De auto rijdt de parkeerplaats voor de flat op. De auto rijdt richting een parkeervak en verdwijnt uit beeld. Man 1 loopt naar de auto.
12-10-2016 17.08 uur:
Man 1 loopt voorop in de richting van de ingang van de flat. Man 2 verschijnt ineens in beeld en volgt man 1. Man 4 volgt man 1 en 2.
12-10-2016 17.11 uur:
Man 2 verlaat de flat en rent weg naar de openbare weg.
12-10-2016 17.12 uur:
Man 1, met blauwe rugzak, en man 3 verlaten de flat en rennen weg in de richting van de openbare weg.
De melding van de diefstal met geweld kwam bij de meldkamer te Drachten binnen te 17.16 uur. Op 13 oktober 2016 toonde ik de afdrukken aan [brigadier politie] . [brigadier politie] had contact met de aangevers/slachtoffers van de diefstal met geweld en herkende hen van de beelden. Man 4 betreft [slachtoffer 1] en man 5 betreft [slachtoffer 2] .
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen nader onderzoek camerabeelden d.d. 19 december 2016, opgenomen op pagina 185 e.v. van
ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 13 oktober 2016 werden de videobeelden van de flat aan [adres 2] opgevraagd en onderzocht. Naderhand werden alle verkregen videobeelden door mij onderzocht. Blijken kon dat de daders die 12 oktober 2016 van 16.58 uur tot en met 17.20 uur op de plaats delict zijn geweest. Er werd op verdachte [medeverdachte 1] en aangevers gewacht. Er werd kennelijk telefonisch contact gelegd.
Uit de bijlage volgen de navolgende beschrijvingen van de camerabeelden.
16.58.33
uur: de daders lopen naar de flat. De achterste neemt de telefoon aan.
16.58.43
uur: één van hen staat buiten voor de flat en is aan het bellen.
17.02.37
uur: de dader in de camouflage jas staat voor de flat en is aan het bellen.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat uit bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat verdachte de persoon is geweest die [alias verdachte] (fonetisch) genoemd werd en die voorafgaand aan de afpersing contact heeft gehad met de telefoon die in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 2] . Ook volgt hieruit dat verdachte de persoon is geweest die met een onbekend gebleven man bij de flat aan [adres 2] aanwezig is geweest en daar medeverdachte [medeverdachte 1] en de aangevers heeft opgewacht en gesproken en met hen de flat is ingegaan. Verdachte is vervolgens met de onbekend gebleven man en aangevers de lift ingegaan, waarbij hij met die andere man aangevers met wapens heeft gedwongen geld en goederen af te geven.
De rechtbank acht de herkenningen van medeverdachte [medeverdachte 2] en [getuige] , zijnde beide personen die verdachte vaker hebben getroffen, bruikbaar voor het bewijs. Hierbij heeft zij in aanmerking genomen dat, gelet op het overige belastende materiaal jegens verdachte, niet is gebleken dat beide personen over verdachte hebben verklaard om hun eigen aandeel of dat van een geliefde te verhullen. Hierbij is voorts naar het oordeel van de rechtbank van belang dat de betrokkenheid van verdachte niet alleen volgt uit de herkenningen van [medeverdachte 2] en [getuige] , maar dat zijn betrokkenheid daarnaast wordt ondersteund door telecomgegevens. Zo volgt uit beeldmateriaal afkomstig van de flat waar het feit werd gepleegd dat de persoon die is herkend als verdachte om 16.58 uur een telefoon aan zijn oor houdt, terwijl uit telecomgegevens volgt dat op dat moment met het telefoonnummer [nummer] de mast aan de [adres 5] wordt aangestraald - dit is de mast die gewoonlijk worden aangestraald als men op de locatie van deze flat is- en dat dit telefoonnummer dan in contact staat met een telefoonnummer dat in gebruik is bij medeverdachte [medeverdachte 2] . Tussen deze telefoonnummers is rond het tijdstip van de afpersing over en weer veelvuldig contact, terwijl in een WhatsApp-gesprek van medeverdachte [medeverdachte 2] reeds verwezen wordt naar " [alias verdachte] ". De rechtbank gaat er aldus, mede gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van uit dat verdachte de persoon is die op 12 oktober 2016 gebruik maakte van het telefoonnummer [nummer] en op het moment van de afpersing aanwezig was bij de flat aan [adres 2] .
Dat het huidige signalement van verdachte op detailniveau, te weten het hebben van een gouden tand, niet overeenkomt met het door aangevers gegeven signalement van de betreffende dader, doet aan het voorgaande niet af.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde medeplegen van afpersing heeft begaan.
Feit 2
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 6 juli 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik verbleef op 24 januari 2017 in een woning aan [adres 1] te Groningen. Bij mijn aanhouding zijn middelen aangetroffen op de plaats in de woning waar ik sliep. Ik word door anderen wel eens [alias verdachte] genoemd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoeksverslag d.d. 30 maart 2017, opgenomen op pagina 17 van voornoemd onderzoeksverslag, in ordner 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016292403 d.d. 30 maart 2017, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 24 januari 2017 werd de woning/verblijfplaats van [verdachte] aan [adres 1] doorzocht. De volgende goederen werden in beslag genomen.
- Goednummer 830065. Wit poeder. Netto 11,57 gram cocaïne. SIN AAKC2836NL
- Goednummer 830076, twee zakjes wit poeder en brokjes. Netto 5,8 gr cocaïne.
SIN AAKC2813NL
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 24 januari 2017, opgenomen op pagina 198 e.v. van ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 24 januari 2017 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in perceel [adres 1] Groningen. In de woning werd in de slaapkamer de hoofdbewoner [medebewoner] aangehouden. [verdachte] werd in de woonkamer aangetroffen en aangehouden. Een kennisgeving van inbeslagneming is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
4. Een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 204 van ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende:
- PL0100-2016292403-830065
object: verdovende middelen
Bijzonderheden F-020/snoepdoos met wit spul in vensterbank.
- PL0100-2016292403-830076
object: verdovende middelen
Bijzonderheden: F-026/zakjes wit poeder op zwart kastje naast slaapbank.
De ruimte aangeduid met F is de woon/slaapkamer.
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2017.02.07.161, d.d. 13 februari 2017, opgenomen op pagina 227 e.v. van ordner 1 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de deskundige:
SIN AAKC2836NL en SIN AAKC2813NL zijn beide onderzocht en bevatten cocaïne.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 24 januari 2017, opgenomen op pagina 42 e.v. van ordner 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medebewoner] :
Ik woon op het [adres 1] in Groningen. [verdachte] verblijft er ook. Hij is vanochtend ook aangehouden in de woning aan [adres 1] . Alleen ik en [verdachte] hebben sleutels van deze woning. Ik slaap in de slaapkamer bij binnenkomst eerste deur rechts. [verdachte] slaapt in de woonkamer op de grijze hoekbank.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 het volgende.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat de verdovende middelen zich bevonden in de ruimte waar verdachte sliep. De zakjes met wit poeder die zijn getest als cocaïne bevonden zich op een kastje naast de slaapbank waarop hij bij de aanhouding werd aangetroffen, terwijl de andere aangetroffen middelen zich in de vensterbank van die ruimte bevonden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze middelen aldus opzettelijk aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 12 oktober 2016, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van:
- een horloge (Rolex), een ring en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en
- een hoeveelheid geld, mobiele telefoon (iPhone) en autosleutels, toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders,
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar een flat hebben (be)geleid en zich samen met die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar een flat hebben begeven, en
- met die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die flat zijn binnen gegaan, en
- in die flat, vuurwapens hebben getoond aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en
- een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] hebben gezet en daarbij tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gezegd: "geld, geld, geld", en
- een vuurwapen hebben doorgeladen;
2. hij op 24 januari 2017, in de gemeente Groningen opzettelijk in een woning gelegen aan [adres 1] aanwezig heeft gehad 17,37 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van afpersing;
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 4 jaren met aftrek van voorarrest. Zij heeft hierbij gewezen op de strafverzwarende omstandigheden, te weten dat sprake is van medeplegen en het gebruik van vuurwapens.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ingeval van bewezenverklaring van feit 1 en 2 bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf van kortere duur wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een afpersing van twee mannen. Onder het mom van een handel in illegale waar zijn de mannen door een mededader naar een flat gelokt, waar zij zijn opgewacht door verdachte en een mededader. Vrij snel daarna zijn zij onder dreiging van zware vuurwapens gedwongen tot het afgeven van geld en goederen. Een dergelijk feit laat over het algemeen diepe sporen achter bij de slachtoffers en tast het gevoel van veiligheid ernstig aan. Verdachte en zijn mededaders hebben zich kennelijk laten leiden door hun eigen financieel gewin. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke stoffen een gevaar vormen voor de volksgezondheid en dat de verkrijging en het gebruik daarvan velerlei vormen van (vermogens)criminaliteit en overlast meebrengen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport wordt geadviseerd een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht en een behandelverplichting ter vergroting van zijn cognitieve vaardigheden en delictpreventie. Bij oplegging van een lange meerjarige gevangenisstraf, kan het plan van aanpak binnen de kaders van detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling worden uitgevoerd. De reclassering heeft aangegeven weinig zicht op de recidivekans te hebben, nu verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
De rechtbank is van oordeel dat met name het onder 1 bewezenverklaarde feit de oplegging van een forse gevangenisstraf rechtvaardigt. Een andere strafmodaliteit doet namelijk geen recht aan de ernst van het feit. Op grond van de landelijke oriëntatiepunten geldt als uitgangspunt voor een dergelijk feit, waarbij meer dan licht geweld of een verbale bedreiging heeft plaatsgevonden, een gevangenisstraf voor de duur van 3 tot 4 jaren. De rechtbank acht in het onderhavige geval strafverhogende omstandigheden aanwezig, te weten de dreiging met zware vuurwapens en de omstandigheid dat het feit met een ander is gepleegd.
Alles afwegende, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

De raadsvrouw heeft verzocht de teruggave te bevelen van de inbeslaggenomen ring (G830079 met diamantjes in rood doosje).
De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat het conservatoir beslag inmiddels is opgeheven en dat een bevel tot teruggave van de ring is uitgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, voor zover deze teruggave niet reeds heeft plaatsgevonden, moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.362,50 ter vergoeding van materiële schade en € 1000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 1.600,00 hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel kan worden toegewezen. De schade bestaande uit het verlies van een armband en de schade aan de jassen dient niet te worden toegewezen, aangezien uit de aangifte niet blijkt dat deze schade ten gevolge van het delict is geleden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van de gestelde materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft zij naar voren gebracht dat deze gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij door het onder 1 ten laste gelegde feit materiële schade bestaande uit het verlies van een armband en schade aan de jassen heeft geleden, nu hierover in de aangifte niet is verklaard. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
De rechtbank acht wel voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade bestaande uit het verlies van € 600,00 heeft geleden. Eveneens acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij, op wiens hoofd een vuurwapen is gezet, immateriële schade ter hoogte van € 1000,00 heeft geleden. Voornoemde schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 1.600,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2016.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven ring (G830079 met diamantjes in rood doosje).
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.600,00(zegge: zestienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2016, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 1.600,00 (zegge: zestienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 600,00 aan materiële schade en € 1000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juli 2017.
Mr. Timmer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.