Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 3, 4, 5, 6 en 8 ten laste gelegde. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 7, 9 en 10 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de feiten zijn te bewijzen op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen. De officier van justitie heeft betoogd dat het beeldmateriaal van de gebeurtenis zoals dat door de verdediging is overgelegd, niet geheel in lijn is met het uitgebreide verhaal van de opsporingsambtenaren en dat zij de overtuiging heeft dat dit beeldmateriaal selectief is en slechts een deel van de gebeurtenis weergeeft.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er bij het pand braaksporen zijn aangetroffen en dat uit onderzoek is gebleken dat er bloed van verdachte is aangetroffen op het verbroken raam en in het pand. Aan de stelling van verdachte dat hij niet in Appingedam is geweest, hecht de officier van justitie geen geloof.
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de beledigingen richting opsporingsambtenaar [slachtoffer 6] wettig en overtuigend zijn te bewijzen op basis van het proces-verbaal van bevindingen en proces-verbaal van aanhouding.
Ten slotte is de officier van justitie van oordeel dat op basis van de aangifte van [slachtoffer 7] , de geneeskundige verklaring en het proces-verbaal van bevindingen waarin de beelden worden beschreven tot een bewezenverklaring dient te worden gekomen ten aanzien van het onder 10 primair ten laste gelegde. Blijkens het proces-verbaal is een deel van de gebeurtenis op de beelden te zien. Er is beschreven dat op de beelden op verschillende momenten verscheidene dingen gebeuren waarbij ook geweldshandelingen zijn te zien. Op een gegeven moment is te zien dat verdachte bewegingen maakt om mensen uit elkaar te houden, maar vervolgens is te zien dat verdachte meermalen stompen geeft in het gezicht van de aangever, terwijl de aangever op de grond tegen een muur aan zit. Er is op dat moment geen sprake van enige gerechtvaardigde zelfverdediging, er was geen sprake van een noodweersituatie. Bij de openlijk geweld situatie waren meerdere mensen betrokken en het stompen en het schoppen tegen aangever zijn te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 3, 4, 5, 6 en 8 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 7, 9 en 10 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ontkent de opsporingsambtenaar te hebben beledigd en geslagen. Verdachte is juist door de opsporingsambtenaren op buitenproportionele wijze slecht behandeld. De door de opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal kunnen weliswaar als bewijsmiddelen dienen, maar uit het beeldmateriaal en de foto’s komt een ander beeld naar voren van de situatie. Dat verdachte de opsporingsambtenaar zou hebben beledigd en geslagen is niet op het filmpje te zien en andere getuigen zijn niet gehoord. De overtuiging ontbreekt dat het zo gegaan is zoals aangever doet voorkomen, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ontkent in Appingedam te zijn geweest en er op basis van het dossier niet aan het wettelijk bewijsminimum kan worden voldaan.
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gepleit voor vrijspraak wegens ontbreken van het wettige bewijs, nu er verklaringen ontbreken van anderen die de vermeende beledigingen ook hebben gehoord.
Ten slotte heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 10 ten laste gelegde gepleit voor vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft getracht anderen uit elkaar te houden, dat hij vervolgens uit het niets een klap van aangever kreeg en dat hij ter afwering klappen heeft teruggegeven. Verdachte meent uit noodweer te hebben gehandeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3, 4, 5, 6 en 8 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 20 september 2016, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016269776 d.d. 9 november 2016, inhoudende de verklaring van [getuige 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 oktober 2016, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende verklaring van medeverdachte
Ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 20 september 2016, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016269776 d.d. 9 november 2016, inhoudende de verklaring van [getuige 2] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 23 september 2016, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende verklaring van [slachtoffer 3] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 28 september 2016, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende verklaring van
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 oktober 2016, opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016269776 d.d. 9 november 2016, inhoudende de verklaring van medeverdachte
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt kennisgeving van inbeslagname
d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 14 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016315791 d.d. 28 november 2016, inhoudende de relatering van verbalisant;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 12 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten.
De rechtbank heeft ten aanzien van het hierna onder 1, 2, 7, 9 en 10 bewezen verklaarde de bewijsmiddelen uitgewerkt, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde heeft ontkend en tot vrijspraak heeft gepleit.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte met bijlagen
d.d. 8 april 2016, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016100109 d.d. 20 april 2016, inhoudende de verklaring van verbalisant [slachtoffer 1] :
Op vrijdag 8 april 2016 was ik, verbalisant in dienst van de politie Noord-Nederland samen met mijn [collega] in Groningen op de Grote Markt in verband met de vermissing van een minderjarig meisje. Ik hoorde dat de jongen ( [verdachte] ) tegen het meisje zei: Je hoeft niet mee. Ik zag dat de jongen het meisje vast pakte bij haar linker arm. De jongen was verbaal agressief tegen mij en mijn collega. Ik hoorde hem zeggen: Ze gaat niet mee, wat denk je wel kankelijer. Daarbij omhelsde de jongen het meisje en hield haar stevig vast. Ik zei tegen de jongen dat hij op moest houden en dat hij rustig moest doen. Ik hoorde hem daarbij met luide stem, schreeuwend tegen mij zeggen: Kankelijer, vieze klootzak, vieze kankerpolitie. Ik voelde mij door deze uitspraken beledigd. Ik voelde en zag daarbij dat de jongen mij met zijn linkerhand vast pakte bij mijn jas en zag dat hij met zijn rechterhand krachtige slaande bewegingen richting mijn hoofd maakte. Terwijl de jongen mij probeerde te raken, hield ik hem op afstand door hem weer een duw te geven. Vervolgens kwam hij met een slaande beweging met zijn rechterarm richting mijn gezicht. Ik voelde daarbij dat hij mij raakte op mijn linkeroog en ik voelde op dat moment pijn aan mijn linkeroog.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 8 april 2016, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op vrijdag 8 april 2016 was ik samen met verbalisant [slachtoffer 1] op de Grote Markt te Groningen aan het werk. Wij wilden [slachtoffer 2] meenemen naar het bureau. Ik zag en hoorde dat een jongen ( [verdachte] ) uit de groep het hier niet mee eens was, dat ze niets had gedaan en dat we haar niet mee mochten nemen. Ik zag dat de jongen achter ons aan kwam en trachtte te beletten om het meisje mee te nemen. Ik zag en hoorde dat collega [slachtoffer 1] de jongen hierop aansprak en hem nogmaals probeerde op afstand te houden. Ik zag dat de jongen de confrontatie zocht met [slachtoffer 1] en dat ze in worsteling waren beland. De jongen begon te slaan waarbij hij beledigende teksten riep als: kankelijer. Ik heb collega [slachtoffer 1] moeten ontzetten van de andere jongens waarbij ik deze van [slachtoffer 1] probeerde af te trekken. Ik zag dat twee geüniformeerde collega's erbij kwamen en [slachtoffer 1] ontzet hebben van de jongen die zij op verzoek hebben aangehouden voor ambtsbelemmering. Op het bureau zag ik dat [slachtoffer 1] een kleine bloeduitstorting had onder zijn linker oog en dat het linker gedeelte van zijn gezicht rood was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanhouding
d.d. 8 april 2016, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Op vrijdag 8 april 2016 zagen wij, verbalisanten, dat collega's in burger in gesprek waren met jongeren en dat dit gesprek omsloeg in woede bij in ieder geval een van de jongeren. Wij zagen dat de jongen meerdere malen in de richting van [slachtoffer 1] liep en meerdere malen werd weggeduwd door [slachtoffer 1] . Wij zagen dat de jongen steeds bleef terugkomen en dat er uiteindelijk een worsteling ontstond tussen [slachtoffer 1] en de jongen. [verbalisant 1] heeft de collega ontzet door de jongen, de hem ambtshalve bekende [verdachte] , vast te pakken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Op de afbeeldingen die door de verdediging zijn overgelegd en die zich in het dossier bevinden is volgens de verdediging te zien dat aangever afweerhandelingen gebruikt tegen verdachte. De verdediging beroept zich op hetgeen te zien is op het beeldmateriaal alsof dat ook het enige is dat er die dag is gebeurd. De rechtbank heeft ter zitting geen kennis genomen van de inhoud van dit filmpje. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris van 19 september 2016 heeft aangever [slachtoffer 1] na het zien van de inhoud van het filmpje als reactie gegeven dat op het filmpje slechts het begin van de escalatie is te zien en dat daarna de verdachte nog wel een minuut lang op hem af bleef komen. Wat volgens hem niet op het filmpje staat is dat de verdachte hem slaat. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het beeldmateriaal selectief is en slechts een momentopname weergeeft. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit de door de opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal een voldoende duidelijk beeld van de gehele gebeurtenis is af te leiden. Gelet op het vorengaande acht de rechtbank het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met bijlagen met nummer 2016314207-1 d.d. 4 november 2016, inhoudende een verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik doe aangifte van inbraak in de periode van 3 november 2016 en 4 november 2016 in mijn [cafetaria] , gevestigd aan [adres] te Appingedam. De dader of daders zijn binnen gekomen door een ruit aan de rechterzijde van de cafetaria te vernielen en door het gat naar binnen te klimmen. Er zijn bloedsporen zichtbaar op het kozijn en in de cafetaria zelf. Op de papieren zakjes die ik gebruik om de snacks in mee te geven aan de klanten, zijn tevens bloedsporen zichtbaar. Er zijn geen goederen weggenomen bij de inbraak.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek
d.d. 4 november 2016, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016314207-2, inhoudende de relatering van verbalisant:
Van 3 op 4 november 2016 te 09:45 uur werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker op verzoek van de politie, Eenheid Noord-Nederland een forensisch
onderzoek naar sporen verricht. Het onderzoek is verricht in een horecabedrijf aan [adres] te Appingedam. Het betreft een onderzoek inbraak in een cafetaria. Aan de zijkant van het pand zag ik dat een ruit was vernield. Dit is door de dader(s) gedaan om via het ontstane gat in de ruit, het pand binnen te gaan. Aan de buitenzijde van het raamkozijn zag ik een bloedspoor. Door mij werd dit bloedspoor voor nader onderzoek veíliggesteld en voorzien van SIN:AAJS0902NL. Binnen in het pand zag ik een bloedspoor op een aantal plastic zakken die op de toonbank lagen. Door mij werd het bloedspoor voor nader onderzoek veiliggesteld en voorzien van SIN: AAJS0903NL. Ook zag ik bloed op papieren zakken, welke onder de toonbank lagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen met bijlagen (Nederlands Forensisch Instituut), opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016314207-2, inhoudende de relatering van verbalisant:
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek bleek dat de hieronder genoemde sporen zijn geidentificeerd op het DNA profiel onder de volgende personalia: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2000.
SIN AAJS0903NL
Plaats veiligstellen bloed op plastic zak binnen (toonbank)
en
SIN AAJS0902NL
Plaats veiligstellen bloed, buiten op kozijn inklimraam
Uit de bijlage, het rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 november 2016, blijkt onder meer:
AAJS0902NL: DNA profiel van een man. Celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] , matchkans kleiner dan één op één miljard.
AAJS0903NL: DNA profiel van een man. Celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] , matchkans kleiner dan één op één miljard;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2017, met het nummer PL0100-2016314207-17, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op de dag dat wij ter plaatse waren en de inbraak net was ontdekt hebben wij, verbalisanten, de camerabeelden van [naam bedrijf 3] , gevestigd naast de [cafetaria] , zelf bekeken. Wij zagen daarop twee paar benen bij een raam van de cafetaria. Dat betreffende raam bleek die nacht ook vernield te zijn. Als datum en tijdstip stond op de beelden vermeld dat het was geweest in de vroege nachtelijke uren op 4 november 2016 tussen 1:50 uur en 2:00 uur.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank overweegt dat de aangetroffen bloedsporen, die van verdachte blijken te zijn, als dadersporen dienen worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de vermelde bewijsmiddelen de gekwalificeerde poging tot diefstal wettig en overtuigend is te bewijzen, zeker nu verdachte geen andere verklaring voor het aantreffen van zijn bloed heeft.
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016315791 d.d. 28 november 2016, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 6 november 2016 te Delfzijl zie ik, verbalisant [slachtoffer 3] , verdachte [verdachte] door het raampje van de ophoudkamer pal achter de deur staan met een zeer agressieve blik in zijn ogen. Ik hoorde dat de verdachte tegen mij schreeuwde: “Hoerenzoon!” De verdachte keek mij op het moment dat hij dat schreeuwde recht in mijn ogen aan. Ik, [verbalisant 2] , hoorde dat de verdachte met luide stem riep: “Hoerenzoon!” Ik, [verbalisant 2] , zag dat verbalisant [slachtoffer 3] , de enige man was die voor de ophoudkamer stond en dat de verdachte in zijn richting keek.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanhouding d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Op 6 november 2016 zijn wij [verbalisant 3] en [verbalisant 4] meegereden naar het politiebureau te Delfzijl. Nadat een manspersoon ( [verdachte] ) geplaatst was in de ophoudkamer bleef hij met kracht tegen de houten voordeur van de ophoudkamer te trappen. Hierbij hoorde ik hem zeggen: “Vuile Flikker! Doe de deur open!” Ik zag dat hij op een gegeven moment mijn collega [slachtoffer 3] aankeek. Ik hoorde hem hierbij tegen hem zeggen: “Vuile hoerenzoon”.
Ten aanzien van het onder 10 primair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte met bijlagen d.d. 11 maart 2017, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017062902 d.d. 13 april 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 7] :
Ik wil aangifte doen van zware mishandeling. Ik was op 11 maart 2017 in Groningen op stap met [naam] . Wij liepen in de richting van de steeg naast de Streetlife. Ik zag toen de drie jongens staan. Er werden over en weer nog dingen tegen elkaar gezegd. Ik merkte dat de sfeer op den duur omsloeg. Hierna is het vechten begonnen. Hierna weet ik alleen dat ik ineens op de grond lag en dat ik zag dat [naam] de boel probeerde te sussen. Maar toen ik op de grond lag werd ik van twee kanten geschopt en geslagen tegen mijn hoofd aan. Ik ga er dus vanuit dat ik in ieder geval mishandeld werd door twee mensen tegelijk. Met mijn handen/armen probeerde ik mijn hoofd te beschermen. Ik voelde gelijk pijn toen ik geslagen en/of geschopt werd tegen mijn hoofd aan. Ik heb een gebroken enkel (rechterenkel), mijn oogkas rechts daar zit een scheurtje in, een fragment in mijn neus zit los en waarschijnlijk heb ik een hersenschudding.
2. Een geneeskundige verklaring, op 22 maart 2017 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M. Veldhuis, chirurg (niet praktiserend) opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
Uitwendig waargenomen letsel betreft enkelfractuur en neusbeenfractuur. Storingen in het bewustzijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 11 maart 2017, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[getuige 3] :
Op zaterdag 11 maart 2017 was ik met [slachtoffer 7] in de stad in Groningen. In de steeg achter het Poolcentrum Streetlife waren drie jongens en er ontstond duw en trekwerk tussen die drie jongens en ons. Voordat ik het wist lag [slachtoffer 7] op de grond en had hij een bebloed gezicht.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2017, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op de beelden van het Holland Casino te Groningen is onder in beeld de volgende datum en tijdstip te zien: 11-3-2017, 02:25:34 uur bij het starten van de bewegende beelden. De beelden zijn opgenomen in de straat " Achter de muur " te Groningen. Te 02:26:00 uur is te zien dat een persoon, verder te noemen jongen 1, een soort gevechtstrap doet in de richting van een andere jongen welke het beeld in loopt. Deze tweede jongen komt ook het beeld in lopen vanuit de richting van de Poelestraat. Uit de verklaring van de verdachte over het feit wat voor jas hij droeg en het feit dat te zien is dat de betreffende persoon wordt aangehouden en bekend wordt dat dit [verdachte] is, wordt hij in dit proces-verbaal verder [verdachte] genoemd. Te 02:29:43 uur zie je een persoon boven in de steeg in beeld komen. Dit terwijl de drie onbekende personen net onderin het bereik van de camera uitlopen, in de richting van het Gedempte Kattendiep. Te zien is dat één persoon in de steeg tegen de muur aan komt. De aangever komt op dat moment in beeld en hij valt gedeeltelijk of geheel op de grond. Hij draait zich om en staat met zijn gezicht in de richting van de steeg. Voor hem staan twee personen. Te zien is dat het gaat om twee jongens, welke beiden de aangever aanvallen / op hem in slaan. Op het moment dat de ene jongen de getuige slaat komt [verdachte] uit de steeg gerend. En op dat moment verdwijnt de aangever, de getuige en [verdachte] uit beeld. Zij lopen net buiten bereik in de richting van de Poelestraat. Jongen 1 en jongen 4 lopen ook die kant uit te 02:29:56 uur. Jongen 1 loopt in de richting van de steeg en draait zich om en loopt weer in de richting van de Poelestraat. Hij wordt hierop weer richting de steeg geduwd door [verdachte] . Welke zelf weer richting de Poelestraat loopt. Te zien is dat [verdachte] te 02:30:26 uur aan het duwen trekken is boven in beeld. Te zien is dat de aangever valt en op zijn achterwerk terecht komt. Aangever zit op dat moment voor of schuin voor [verdachte] . Hij zit met zijn rug naar [verdachte] toe. Op dat moment is te zien dat [verdachte] , aangever vier keer kort op elkaar en met kracht tegen zijn gezicht/hoofd aan slaat. Hierbij raakt hij de aangever op de rechterzijde van diens gezicht. [verdachte] slaat met zijn rechterhand of vuist.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Op basis van het dossier en ter terechtzitting verhandelde stelt de rechtbank vast dat er op 11 maart 2017 te Groningen op de openbare weg Achter de muur , op meerdere momenten kort achter elkaar geweldshandelingen hebben plaatsgevonden en dat verdachte daar samen met anderen bij aanwezig was. Op een gegeven moment is beschreven in het proces-verbaal van bevindingen dat aangever [slachtoffer 7] tevens bij een worsteling is betrokken. Hij wordt geslagen en geschopt. De rechtbank stelt vast dat verdachte, wanneer [slachtoffer 7] is gevallen en in een weerloze positie met zijn rug tegen de muur aan ligt, meermalen uithaalt en stompt tegen het hoofd van [slachtoffer 7] . Het geweld dat door verdachte is uitgeoefend is dusdanig verweven met de geweldshandelingen die er voor hebben plaatsgevonden, dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte heeft deelgenomen aan het openlijk geweld. Dat verdachte (mogelijk) in eerste instantie de intentie heeft gehad om mensen uit elkaar te houden doet hier niet aan af.