ECLI:NL:RBNNE:2017:2778

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
18-246372-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor meerdere strafbare feiten, waaronder openlijke geweldpleging, belediging van een ambtenaar en overtredingen van de Opiumwet en Wegenverkeerswet

De Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 21 juli 2017 een minderjarige verdachte veroordeeld tot jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De verdachte heeft zich in een jaar tijd schuldig gemaakt aan tien strafbare feiten, waaronder openlijke geweldpleging, wederspannigheid, belediging van een opsporingsambtenaar en een poging tot inbraak. Daarnaast heeft hij de Opiumwet en de Wegenverkeerswet overtreden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en wees het door de verdediging aangevoerde noodweerverweer af. De rechtbank legde een jeugddetentie van 76 dagen op, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar, onder bijzondere voorwaarden zoals een verbod op alcohol en drugs, en een gebiedsverbod voor de binnenstad van Groningen. De rechtbank overwoog dat de verdachte in een proeftijd van een eerdere veroordeling verkeerde en dat er een hoog recidiverisico was. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte een langdurig hulpverleningstraject inging, maar gaf hem de kans om zich te ontwikkelen onder strikte voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/246372-16
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/074422-16, 18/223911-16, 18/840019-17 en 18/840021-17
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/840076-14 en
18/840289-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juli 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te Het Poortje Jeugdinrichtingen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/074422-16
1.
primairhij op of omstreeks 8 april 2016, te Groningen, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, namelijk [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van een persoon genaamd [slachtoffer 2] door toen daar die [slachtoffer 2] vast te pakken en/of in een worsteling te geraken met [slachtoffer 1] en/of een of meer slaande bewegingen te maken naar het hoofd van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1] daarbij op diens oog te raken en/of te treffen terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een blauw oog en/of een of meer schaafplekken in de nek bij [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
subsidiairhij op of omstreeks 8 april 2016, te Groningen, een ambtenaar, [slachtoffer 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door deze tegen het hoofd te stompen en/of te slaan;
2.
hij op of omstreeks 8 april 2016, te Groningen opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 1] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Kankerlijer, vieze klootzak, vieze kankerpolitie" en/of "vieze kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
in de zaak met parketnummer 18/223911-16
3.
hij in of omstreeks de periode van 19 september 2016 tot en met 20 september 2016te Groningen, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto), toebehorende aan [naam bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, (als bestuurder) heeft gebruikt op de weg, te weten de Mauritsstraat en/of Parkweg , in elk geval op een weg;
4.
hij in of omstreeks de periode van 19 september 2016 tot en met 20 september 2016 te Groningen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, te weten de Mauritsstraat en/of Parkweg , met het door hem bestuurde voertuig onvoldoende afstand heeft gehouden van een of meer aldaar geparkeerd staande voertuigen, en/of met het door hem bestuurde voertuig in botsing is geraakt met een of meer aldaar geparkeerd staande voertuigen door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
5.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Groningen op/aan de Mauritsstraat , in of omstreeks de periode van 19 september 2016 tot en met 20 september 2016de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) schade was toegebracht;
6.
hij in of omstreeks de periode van 19 september 2016 tot en met 20 september 2016te Groningen, op de weg, te weten de Mauritsstraat en/of parkweg , een motorrijtuig van de rijbewijscategorie AM, te weten een personenauto, heeft bestuurd, terwijl hij de minimumleeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt en het geen aangewezen bromfiets betrof als bedoeld in artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994, waarvan de bestuurder beschikte over een gehandicaptenparkeerkaart of gehandicaptenvervoerskaart;
in de zaak met parketnummer 18/840019-17
7.
hij in of omstreeks de periode van 3 of 4 november 2016 t/m 4 november 2016 te Appingedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit [cafetaria] weg te nemen enig goed en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [cafetaria] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed en/of geld onder zijn /haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers is hij, verdachte, tezamen met een ander of anderen, althans alleen
- naar dat cafetaria gegaan en/of (vervolgens) heeft hij/hebben zij
- een raam van dat cafetaria verbroken en/of is hij/zijn zij (vervolgens)
- via het raam dat cateraria ingeklommen en/of aldaar
- op zoek gegaan naar goederen/geld van zijn/hun gading;
in de zaak met parketnummer 18/246372-16
8.
hij op of omstreeks 5 november 2016te Delfzijl en/of Appingedam, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 59,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep (hasiesj/wiet), zijnde hennep (/hasjiesj) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
9.
hij op of omstreeks 5 november 2016 te Delfzijl opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Vuile flikker" en/of "Vuile hoerenzoon", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
in de zaak met parketnummer 18/840021-17
10.
primair
hij op of omstreeks 11 maart 2017 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, Achter de Muur , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 7] , welk geweld bestond uit het schoppen en/of slaan en/of stompen tegen het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 7] (terwijl [slachtoffer 7] op de grond en/of tegen een muur ligt);
subsidiair
hij op of omstreeks 11 maart 2017 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, [slachtoffer 7] heeft mishandeld door [slachtoffer 7] voornoemd te slaan en/of te stompen.
De rechtbank heeft ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis de onder de verschillende parketnummers aangebrachte feiten doorlopend genummerd. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 3, 4, 5, 6 en 8 ten laste gelegde. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 7, 9 en 10 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de feiten zijn te bewijzen op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen. De officier van justitie heeft betoogd dat het beeldmateriaal van de gebeurtenis zoals dat door de verdediging is overgelegd, niet geheel in lijn is met het uitgebreide verhaal van de opsporingsambtenaren en dat zij de overtuiging heeft dat dit beeldmateriaal selectief is en slechts een deel van de gebeurtenis weergeeft.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er bij het pand braaksporen zijn aangetroffen en dat uit onderzoek is gebleken dat er bloed van verdachte is aangetroffen op het verbroken raam en in het pand. Aan de stelling van verdachte dat hij niet in Appingedam is geweest, hecht de officier van justitie geen geloof.
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de beledigingen richting opsporingsambtenaar [slachtoffer 6] wettig en overtuigend zijn te bewijzen op basis van het proces-verbaal van bevindingen en proces-verbaal van aanhouding.
Ten slotte is de officier van justitie van oordeel dat op basis van de aangifte van [slachtoffer 7] , de geneeskundige verklaring en het proces-verbaal van bevindingen waarin de beelden worden beschreven tot een bewezenverklaring dient te worden gekomen ten aanzien van het onder 10 primair ten laste gelegde. Blijkens het proces-verbaal is een deel van de gebeurtenis op de beelden te zien. Er is beschreven dat op de beelden op verschillende momenten verscheidene dingen gebeuren waarbij ook geweldshandelingen zijn te zien. Op een gegeven moment is te zien dat verdachte bewegingen maakt om mensen uit elkaar te houden, maar vervolgens is te zien dat verdachte meermalen stompen geeft in het gezicht van de aangever, terwijl de aangever op de grond tegen een muur aan zit. Er is op dat moment geen sprake van enige gerechtvaardigde zelfverdediging, er was geen sprake van een noodweersituatie. Bij de openlijk geweld situatie waren meerdere mensen betrokken en het stompen en het schoppen tegen aangever zijn te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 3, 4, 5, 6 en 8 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 7, 9 en 10 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ontkent de opsporingsambtenaar te hebben beledigd en geslagen. Verdachte is juist door de opsporingsambtenaren op buitenproportionele wijze slecht behandeld. De door de opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal kunnen weliswaar als bewijsmiddelen dienen, maar uit het beeldmateriaal en de foto’s komt een ander beeld naar voren van de situatie. Dat verdachte de opsporingsambtenaar zou hebben beledigd en geslagen is niet op het filmpje te zien en andere getuigen zijn niet gehoord. De overtuiging ontbreekt dat het zo gegaan is zoals aangever doet voorkomen, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ontkent in Appingedam te zijn geweest en er op basis van het dossier niet aan het wettelijk bewijsminimum kan worden voldaan.
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gepleit voor vrijspraak wegens ontbreken van het wettige bewijs, nu er verklaringen ontbreken van anderen die de vermeende beledigingen ook hebben gehoord.
Ten slotte heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 10 ten laste gelegde gepleit voor vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft getracht anderen uit elkaar te houden, dat hij vervolgens uit het niets een klap van aangever kreeg en dat hij ter afwering klappen heeft teruggegeven. Verdachte meent uit noodweer te hebben gehandeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3, 4, 5, 6 en 8 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 20 september 2016, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016269776 d.d. 9 november 2016, inhoudende de verklaring van [getuige 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 oktober 2016, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende verklaring van medeverdachte
[medeverdachte] .
Ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 20 september 2016, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016269776 d.d. 9 november 2016, inhoudende de verklaring van [getuige 2] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 23 september 2016, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende verklaring van [slachtoffer 3] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 28 september 2016, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende verklaring van
[slachtoffer 4] .
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 oktober 2016, opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016269776 d.d. 9 november 2016, inhoudende de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte] .
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt kennisgeving van inbeslagname
d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 14 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016315791 d.d. 28 november 2016, inhoudende de relatering van verbalisant;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 12 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten.
De rechtbank heeft ten aanzien van het hierna onder 1, 2, 7, 9 en 10 bewezen verklaarde de bewijsmiddelen uitgewerkt, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde heeft ontkend en tot vrijspraak heeft gepleit.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte met bijlagen
d.d. 8 april 2016, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016100109 d.d. 20 april 2016, inhoudende de verklaring van verbalisant [slachtoffer 1] :
Op vrijdag 8 april 2016 was ik, verbalisant in dienst van de politie Noord-Nederland samen met mijn [collega] in Groningen op de Grote Markt in verband met de vermissing van een minderjarig meisje. Ik hoorde dat de jongen ( [verdachte] ) tegen het meisje zei: Je hoeft niet mee. Ik zag dat de jongen het meisje vast pakte bij haar linker arm. De jongen was verbaal agressief tegen mij en mijn collega. Ik hoorde hem zeggen: Ze gaat niet mee, wat denk je wel kankelijer. Daarbij omhelsde de jongen het meisje en hield haar stevig vast. Ik zei tegen de jongen dat hij op moest houden en dat hij rustig moest doen. Ik hoorde hem daarbij met luide stem, schreeuwend tegen mij zeggen: Kankelijer, vieze klootzak, vieze kankerpolitie. Ik voelde mij door deze uitspraken beledigd. Ik voelde en zag daarbij dat de jongen mij met zijn linkerhand vast pakte bij mijn jas en zag dat hij met zijn rechterhand krachtige slaande bewegingen richting mijn hoofd maakte. Terwijl de jongen mij probeerde te raken, hield ik hem op afstand door hem weer een duw te geven. Vervolgens kwam hij met een slaande beweging met zijn rechterarm richting mijn gezicht. Ik voelde daarbij dat hij mij raakte op mijn linkeroog en ik voelde op dat moment pijn aan mijn linkeroog.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 8 april 2016, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op vrijdag 8 april 2016 was ik samen met verbalisant [slachtoffer 1] op de Grote Markt te Groningen aan het werk. Wij wilden [slachtoffer 2] meenemen naar het bureau. Ik zag en hoorde dat een jongen ( [verdachte] ) uit de groep het hier niet mee eens was, dat ze niets had gedaan en dat we haar niet mee mochten nemen. Ik zag dat de jongen achter ons aan kwam en trachtte te beletten om het meisje mee te nemen. Ik zag en hoorde dat collega [slachtoffer 1] de jongen hierop aansprak en hem nogmaals probeerde op afstand te houden. Ik zag dat de jongen de confrontatie zocht met [slachtoffer 1] en dat ze in worsteling waren beland. De jongen begon te slaan waarbij hij beledigende teksten riep als: kankelijer. Ik heb collega [slachtoffer 1] moeten ontzetten van de andere jongens waarbij ik deze van [slachtoffer 1] probeerde af te trekken. Ik zag dat twee geüniformeerde collega's erbij kwamen en [slachtoffer 1] ontzet hebben van de jongen die zij op verzoek hebben aangehouden voor ambtsbelemmering. Op het bureau zag ik dat [slachtoffer 1] een kleine bloeduitstorting had onder zijn linker oog en dat het linker gedeelte van zijn gezicht rood was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanhouding
d.d. 8 april 2016, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Op vrijdag 8 april 2016 zagen wij, verbalisanten, dat collega's in burger in gesprek waren met jongeren en dat dit gesprek omsloeg in woede bij in ieder geval een van de jongeren. Wij zagen dat de jongen meerdere malen in de richting van [slachtoffer 1] liep en meerdere malen werd weggeduwd door [slachtoffer 1] . Wij zagen dat de jongen steeds bleef terugkomen en dat er uiteindelijk een worsteling ontstond tussen [slachtoffer 1] en de jongen. [verbalisant 1] heeft de collega ontzet door de jongen, de hem ambtshalve bekende [verdachte] , vast te pakken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Op de afbeeldingen die door de verdediging zijn overgelegd en die zich in het dossier bevinden is volgens de verdediging te zien dat aangever afweerhandelingen gebruikt tegen verdachte. De verdediging beroept zich op hetgeen te zien is op het beeldmateriaal alsof dat ook het enige is dat er die dag is gebeurd. De rechtbank heeft ter zitting geen kennis genomen van de inhoud van dit filmpje. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris van 19 september 2016 heeft aangever [slachtoffer 1] na het zien van de inhoud van het filmpje als reactie gegeven dat op het filmpje slechts het begin van de escalatie is te zien en dat daarna de verdachte nog wel een minuut lang op hem af bleef komen. Wat volgens hem niet op het filmpje staat is dat de verdachte hem slaat. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het beeldmateriaal selectief is en slechts een momentopname weergeeft. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit de door de opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal een voldoende duidelijk beeld van de gehele gebeurtenis is af te leiden. Gelet op het vorengaande acht de rechtbank het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met bijlagen met nummer 2016314207-1 d.d. 4 november 2016, inhoudende een verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik doe aangifte van inbraak in de periode van 3 november 2016 en 4 november 2016 in mijn [cafetaria] , gevestigd aan [adres] te Appingedam. De dader of daders zijn binnen gekomen door een ruit aan de rechterzijde van de cafetaria te vernielen en door het gat naar binnen te klimmen. Er zijn bloedsporen zichtbaar op het kozijn en in de cafetaria zelf. Op de papieren zakjes die ik gebruik om de snacks in mee te geven aan de klanten, zijn tevens bloedsporen zichtbaar. Er zijn geen goederen weggenomen bij de inbraak.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek
d.d. 4 november 2016, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016314207-2, inhoudende de relatering van verbalisant:
Van 3 op 4 november 2016 te 09:45 uur werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker op verzoek van de politie, Eenheid Noord-Nederland een forensisch
onderzoek naar sporen verricht. Het onderzoek is verricht in een horecabedrijf aan [adres] te Appingedam. Het betreft een onderzoek inbraak in een cafetaria. Aan de zijkant van het pand zag ik dat een ruit was vernield. Dit is door de dader(s) gedaan om via het ontstane gat in de ruit, het pand binnen te gaan. Aan de buitenzijde van het raamkozijn zag ik een bloedspoor. Door mij werd dit bloedspoor voor nader onderzoek veíliggesteld en voorzien van SIN:AAJS0902NL. Binnen in het pand zag ik een bloedspoor op een aantal plastic zakken die op de toonbank lagen. Door mij werd het bloedspoor voor nader onderzoek veiliggesteld en voorzien van SIN: AAJS0903NL. Ook zag ik bloed op papieren zakken, welke onder de toonbank lagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen met bijlagen (Nederlands Forensisch Instituut), opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016314207-2, inhoudende de relatering van verbalisant:
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek bleek dat de hieronder genoemde sporen zijn geidentificeerd op het DNA profiel onder de volgende personalia: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2000.
SIN AAJS0903NL
Plaats veiligstellen bloed op plastic zak binnen (toonbank)
en
SIN AAJS0902NL
Plaats veiligstellen bloed, buiten op kozijn inklimraam
Uit de bijlage, het rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 november 2016, blijkt onder meer:
AAJS0902NL: DNA profiel van een man. Celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] , matchkans kleiner dan één op één miljard.
AAJS0903NL: DNA profiel van een man. Celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] , matchkans kleiner dan één op één miljard;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2017, met het nummer PL0100-2016314207-17, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op de dag dat wij ter plaatse waren en de inbraak net was ontdekt hebben wij, verbalisanten, de camerabeelden van [naam bedrijf 3] , gevestigd naast de [cafetaria] , zelf bekeken. Wij zagen daarop twee paar benen bij een raam van de cafetaria. Dat betreffende raam bleek die nacht ook vernield te zijn. Als datum en tijdstip stond op de beelden vermeld dat het was geweest in de vroege nachtelijke uren op 4 november 2016 tussen 1:50 uur en 2:00 uur.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank overweegt dat de aangetroffen bloedsporen, die van verdachte blijken te zijn, als dadersporen dienen worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de vermelde bewijsmiddelen de gekwalificeerde poging tot diefstal wettig en overtuigend is te bewijzen, zeker nu verdachte geen andere verklaring voor het aantreffen van zijn bloed heeft.
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016315791 d.d. 28 november 2016, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 6 november 2016 te Delfzijl zie ik, verbalisant [slachtoffer 3] , verdachte [verdachte] door het raampje van de ophoudkamer pal achter de deur staan met een zeer agressieve blik in zijn ogen. Ik hoorde dat de verdachte tegen mij schreeuwde: “Hoerenzoon!” De verdachte keek mij op het moment dat hij dat schreeuwde recht in mijn ogen aan. Ik, [verbalisant 2] , hoorde dat de verdachte met luide stem riep: “Hoerenzoon!” Ik, [verbalisant 2] , zag dat verbalisant [slachtoffer 3] , de enige man was die voor de ophoudkamer stond en dat de verdachte in zijn richting keek.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanhouding d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Op 6 november 2016 zijn wij [verbalisant 3] en [verbalisant 4] meegereden naar het politiebureau te Delfzijl. Nadat een manspersoon ( [verdachte] ) geplaatst was in de ophoudkamer bleef hij met kracht tegen de houten voordeur van de ophoudkamer te trappen. Hierbij hoorde ik hem zeggen: “Vuile Flikker! Doe de deur open!” Ik zag dat hij op een gegeven moment mijn collega [slachtoffer 3] aankeek. Ik hoorde hem hierbij tegen hem zeggen: “Vuile hoerenzoon”.
Ten aanzien van het onder 10 primair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte met bijlagen d.d. 11 maart 2017, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017062902 d.d. 13 april 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 7] :
Ik wil aangifte doen van zware mishandeling. Ik was op 11 maart 2017 in Groningen op stap met [naam] . Wij liepen in de richting van de steeg naast de Streetlife. Ik zag toen de drie jongens staan. Er werden over en weer nog dingen tegen elkaar gezegd. Ik merkte dat de sfeer op den duur omsloeg. Hierna is het vechten begonnen. Hierna weet ik alleen dat ik ineens op de grond lag en dat ik zag dat [naam] de boel probeerde te sussen. Maar toen ik op de grond lag werd ik van twee kanten geschopt en geslagen tegen mijn hoofd aan. Ik ga er dus vanuit dat ik in ieder geval mishandeld werd door twee mensen tegelijk. Met mijn handen/armen probeerde ik mijn hoofd te beschermen. Ik voelde gelijk pijn toen ik geslagen en/of geschopt werd tegen mijn hoofd aan. Ik heb een gebroken enkel (rechterenkel), mijn oogkas rechts daar zit een scheurtje in, een fragment in mijn neus zit los en waarschijnlijk heb ik een hersenschudding.
2. Een geneeskundige verklaring, op 22 maart 2017 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M. Veldhuis, chirurg (niet praktiserend) opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
Uitwendig waargenomen letsel betreft enkelfractuur en neusbeenfractuur. Storingen in het bewustzijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 11 maart 2017, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[getuige 3] :
Op zaterdag 11 maart 2017 was ik met [slachtoffer 7] in de stad in Groningen. In de steeg achter het Poolcentrum Streetlife waren drie jongens en er ontstond duw en trekwerk tussen die drie jongens en ons. Voordat ik het wist lag [slachtoffer 7] op de grond en had hij een bebloed gezicht.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2017, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op de beelden van het Holland Casino te Groningen is onder in beeld de volgende datum en tijdstip te zien: 11-3-2017, 02:25:34 uur bij het starten van de bewegende beelden. De beelden zijn opgenomen in de straat " Achter de muur " te Groningen. Te 02:26:00 uur is te zien dat een persoon, verder te noemen jongen 1, een soort gevechtstrap doet in de richting van een andere jongen welke het beeld in loopt. Deze tweede jongen komt ook het beeld in lopen vanuit de richting van de Poelestraat. Uit de verklaring van de verdachte over het feit wat voor jas hij droeg en het feit dat te zien is dat de betreffende persoon wordt aangehouden en bekend wordt dat dit [verdachte] is, wordt hij in dit proces-verbaal verder [verdachte] genoemd. Te 02:29:43 uur zie je een persoon boven in de steeg in beeld komen. Dit terwijl de drie onbekende personen net onderin het bereik van de camera uitlopen, in de richting van het Gedempte Kattendiep. Te zien is dat één persoon in de steeg tegen de muur aan komt. De aangever komt op dat moment in beeld en hij valt gedeeltelijk of geheel op de grond. Hij draait zich om en staat met zijn gezicht in de richting van de steeg. Voor hem staan twee personen. Te zien is dat het gaat om twee jongens, welke beiden de aangever aanvallen / op hem in slaan. Op het moment dat de ene jongen de getuige slaat komt [verdachte] uit de steeg gerend. En op dat moment verdwijnt de aangever, de getuige en [verdachte] uit beeld. Zij lopen net buiten bereik in de richting van de Poelestraat. Jongen 1 en jongen 4 lopen ook die kant uit te 02:29:56 uur. Jongen 1 loopt in de richting van de steeg en draait zich om en loopt weer in de richting van de Poelestraat. Hij wordt hierop weer richting de steeg geduwd door [verdachte] . Welke zelf weer richting de Poelestraat loopt. Te zien is dat [verdachte] te 02:30:26 uur aan het duwen trekken is boven in beeld. Te zien is dat de aangever valt en op zijn achterwerk terecht komt. Aangever zit op dat moment voor of schuin voor [verdachte] . Hij zit met zijn rug naar [verdachte] toe. Op dat moment is te zien dat [verdachte] , aangever vier keer kort op elkaar en met kracht tegen zijn gezicht/hoofd aan slaat. Hierbij raakt hij de aangever op de rechterzijde van diens gezicht. [verdachte] slaat met zijn rechterhand of vuist.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Op basis van het dossier en ter terechtzitting verhandelde stelt de rechtbank vast dat er op 11 maart 2017 te Groningen op de openbare weg Achter de muur , op meerdere momenten kort achter elkaar geweldshandelingen hebben plaatsgevonden en dat verdachte daar samen met anderen bij aanwezig was. Op een gegeven moment is beschreven in het proces-verbaal van bevindingen dat aangever [slachtoffer 7] tevens bij een worsteling is betrokken. Hij wordt geslagen en geschopt. De rechtbank stelt vast dat verdachte, wanneer [slachtoffer 7] is gevallen en in een weerloze positie met zijn rug tegen de muur aan ligt, meermalen uithaalt en stompt tegen het hoofd van [slachtoffer 7] . Het geweld dat door verdachte is uitgeoefend is dusdanig verweven met de geweldshandelingen die er voor hebben plaatsgevonden, dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte heeft deelgenomen aan het openlijk geweld. Dat verdachte (mogelijk) in eerste instantie de intentie heeft gehad om mensen uit elkaar te houden doet hier niet aan af.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/074422-16
1.
primairhij op 8 april 2016 te Groningen zich met geweld en bedreiging met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, namelijk [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van een persoon genaamd [slachtoffer 2] door toen daar die [slachtoffer 2] vast te pakken en in een worsteling te geraken met [slachtoffer 1] en een of meer slaande bewegingen te maken naar het hoofd van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] daarbij op diens oog te raken terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een blauw oog en een of meer schaafplekken in de nek bij [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 8 april 2016 te Groningen opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 1] gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerlijer, vieze klootzak, vieze kankerpolitie" en "vieze kankerlijer";
in de zaak met parketnummer 18/223911-16
3.
hij in de periode van 19 september 2016 tot en met 20 september 2016te Groningen tezamen en in vereniging opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, personenauto toebehorende aan [naam bedrijf 1] , als bestuurder heeft gebruikt op de weg, te weten de Mauritsstraat en Parkweg;
4.
hij in de periode van 19 september 2016 tot en met 20 september 2016 te Groningen als bestuurder van een voertuig personenauto, daarmee rijdende op de wegen de Mauritsstraat en Parkweg, met het door hem bestuurde voertuig onvoldoende afstand heeft gehouden van een of meer aldaar geparkeerd staande voertuigen, en met het door hem bestuurde voertuig in botsing is geraakt met een of meer aldaar geparkeerd staande voertuigen door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd;
5.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Groningen aan de Mauritsstraat , in de periode van 19 september 2016 tot en met 20 september 2016de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ) schade was toegebracht;
6.
hij in de periode van 19 september 2016 tot en met 20 september 2016te Groningen op de wegen de Mauritsstraat en Parkweg een motorrijtuig van de rijbewijscategorie AM, te weten een personenauto, heeft bestuurd, terwijl hij de minimumleeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt en het geen aangewezen bromfiets betrof als bedoeld in artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994, waarvan de bestuurder beschikte over een gehandicaptenparkeerkaart of gehandicaptenvervoerskaart;
in de zaak met parketnummer 18/840019-17
7.
hij in de periode van 3 november 2016 tot en met 4 november 2016 te Appingedam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit [cafetaria] weg te nemen enig goed en/of geld van zijn/hun gading, toebehorende aan [cafetaria] en/of [slachtoffer 5] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen goed en/of geld onder hun bereik te brengen door middel van braak en inklimming, tezamen met een ander
- naar de cafetaria is gegaan en vervolgens
- een raam van de cafetaria heeft verbroken en vervolgens
- via het raam de cafetaria is ingeklommen en aldaar
- op zoek is gegaan naar goederen/geld van zijn/hun gading,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 18/246372-16
8.
hij op 5 november 2016te Delfzijl en Appingedam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 59,5 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
9.
hij op 5 november 2016 te Delfzijl opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Vuile flikker" en "Vuile hoerenzoon".
in de zaak met parketnummer 18/840021-17
10.
primair
hij op 11 maart 2017 te Groningen openlijk, te weten op de openbare weg Achter de Muur , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 7] , welk geweld bestond uit het schoppen en/of slaan en/of stompen tegen het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 7] terwijl [slachtoffer 7] op de grond en tegen een muur ligt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair: Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
2. Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
3. Overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994;
4. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
5. Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
6. Overtreding van artikel 110 van de Wegenverkeerswet 1994;
7. Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
8. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
9. Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
10. primair: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Met betrekking tot het onder 10 primair bewezenverklaarde heeft de raadvrouw aangevoerd dat dit feit niet strafbaar is omdat sprake is geweest van noodweer. Zoals hiervoor bij de beoordeling van het bewijs reeds is vastgesteld, heeft verdachte in ieder geval geweld tegen aangever uitgeoefend op het moment waarop aangever is gevallen en in een weerloze positie met zijn rug tegen de muur ligt. Daargelaten of verdachte al dan niet op een eerder moment een klap van aangever heeft gehad, op dit moment is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake (meer) van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever. Het beroep op noodweer slaagt dan ook niet.
Deze feiten zijn strafbaar nu ook geen andere omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair tot en met 10 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 76 dagen met aftrek en oplegging van de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) voor de duur van 3 jaar met een proeftijd van 2 jaar en onder de bijzondere voorwaarden: wonen bij Expert Zorg en Welzijn te Veendam, dagbesteding, behandelverplichting bij Accare/Molendrift, verbod op alcohol en drugs en een gebiedsverbod voor de binnenstad van Groningen (zie kaart) alsmede elektronisch toezicht voor de duur van 4 maanden. Voorts heeft de officier van justitie verzocht een locatieverbod, zijnde een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor de duur van 2 jaar. Zij heeft daarbij verzocht te bepalen dat verdachte per overtreding hiervan een vervangende jeugddetentie voor de duur van 2 weken dient te ondergaan. De officier van justitie heeft daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van de algemene en bijzondere voorwaarden alsmede de maatregel betreffende het locatieverbod verzocht.
De officier van justitie acht verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar, zij heeft hiermee rekening gehouden. Voorts heeft de officier van justitie bij het bepalen van haar strafeis rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte rapportages, de reeds door verdachte ondergane behandeltrajecten, de aard en ernst van de strafbare feiten en de justitiële documentatie van verdachte.
In tegenstelling tot de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte nog een laatste kans moet worden geboden in de vorm van een oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel in plaats van oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Standpunt van de verdediging
Nu de raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair 2, 7, 9 en 10 primair en subsidiair ten laste gelegde verzoekt zij ten aanzien van de strafoplegging bij de overige te bewijzen feiten rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de eventuele verblijfsrechtelijke consequenties die oplegging van bepaalde straffen kunnen hebben voor verdachte. Tevens heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met het gegeven dat verdachte bij Expert Zorg en Welzijn voor het eerst in zijn leven op een plek zit waar hij zich goed voelt en dat er een positieve lijn is ingezet.
Mocht de rechtbank verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten een strafbare dader achten, dan heeft de raadsvrouw subsidiair verzocht gezien de ernst van de gepleegde strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte en de verblijfsrechtelijke gevolgen een jeugddetentie op te leggen gelijk aan de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast kan als stok achter de deur een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering William Schrikker Groep, begeleid wonen bij Expert Zorg, ambulante behandeling bij Molendrift en begeleiding door Verslavingszorg Noord-Nederland in verband met zijn cannabis gebruik.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een gedragsbeïnvloedende maatregel met als extra voorwaarde ITB Harde Kern in overweging te nemen. Dit staat volgens de raadsvrouw meer in relatie tot de aard van het type delicten waarvan verdachte wordt verdacht.
Meest subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht te kijken naar een warme woonplek, ambulante begeleiding door Expert Zorg en Welzijn en op korte termijn behandeling door Molendrift. Deze voorwaarden zouden deel kunnen uitmaken van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, echter heeft de raadsvrouw daarbij aangevoerd dat ook in het voorwaardelijk kader de PIJ-maatregel een ultimum remedium is en slechts bij zwaardere type delicten een optie is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In een jaar tijd heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan tien overtredingen en misdrijven. Verdachte heeft in de nachtelijke uren in de binnenstad van Groningen deelgenomen aan een openlijke geweldpleging. Toen het slachtoffer weerloos tegen de muur zat heeft verdachte het slachtoffer gestompt. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de openbare veiligheid ernstig geschaad, hetgeen leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid en heeft hij meermalen een opsporingsambtenaar beledigd. Opsporingsambtenaren handelen ter handhaving van de orde en veiligheid van de samenleving. Dat verdachte aldus heeft gehandeld is kwalijk en getuigt van gebrek aan respect voor het publieke belang dat opsporingsambtenaren dienen. Voorts heeft verdachte een poging tot inbraak gepleegd, alsmede eenmaal de Opiumwet overtreden en meermalen de Wegenverkeerswet overtreden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daar komt bij dat verdachte zich tijdens het plegen van de bewezen verklaarde feiten in een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling bevond.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport d.d. 2 juni 2017 opgemaakt door drs. C.J.F. Kemperman, psychiater en het psychologisch rapport d.d. 2 juni 2017, opgemaakt door drs. K.T.E. Zászlós, psycholoog. De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheidsproblematiek en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was hier tevens sprake van. Volgens de psycholoog is tevens sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Beide deskundigen schatten het recidiverisico hoog in. In hun rapporten hebben zij geconcludeerd dat de hulpverlening die verdachte nodig heeft het beste in de vorm van een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan worden opgelegd. Het recent overtreden van de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis heeft er toe geleid dat de schorsing is opgeheven en dat de Raad naar aanleiding van dit incident telefonisch contact heeft gehad met de psychiater. Uit informatie van de Raad volgt dat laatstgenoemde tijdens dit contact zijn advies heeft bijgesteld, in die zin dat hij oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het meest aangewezen acht in de huidige situatie. Met de psycholoog is hier niet nader over gesproken. Blijkens het rapport van de Raad heeft de Raad gezien de situatie en geschiedenis van verdachte sterk getwijfeld tussen een voorwaardelijke en onvoorwaardelijke PIJ-maatregel advies. Concluderend ziet de Raad geen andere mogelijkheid dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren, nu ambulante dan wel civielrechtelijk behandeling onmogelijk is gebleken om recidive te voorkomen.
De rechtbank overweegt dat een dergelijke combinatie van overtredingen en misdrijven in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. Gelet op de aard van de strafbare feiten, de ontwikkeling van verdachte, het geschatte hoge recidiverisico en de gegeven adviezen, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een langdurig hulpverleningstraject in gaat. Bij een kortdurende gedragsbeïnvloedende maatregel, zoals door de raadsvrouw is voorgesteld, zal het gewenste effect waarschijnlijk niet behaald worden. Aangezien verdachte sinds hij verblijft bij Expert Zorg en Welzijn te Veendam reeds kleine stappen in de goede richting heeft gezet, ziet de rechtbank wel aanleiding verdachte de kans te geven om het ingezette traject voort te kunnen zetten, maar dan wel onder strikte voorwaarden te stellen aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank stelt daarbij vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is voldaan. Verdachte wordt veroordeeld voor misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen eisen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een te ingrijpende reactie is gezien de vergaande gevolgen die dit met zich mee zal brengen. De rechtbank zal door middel van oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel verdachte de kans geven om zich te ontwikkelen en zich te bewijzen in een ambulant kader. Om herhaling te voorkomen is het volgens de rechtbank noodzakelijk dat verdachte niet alleen wordt begeleid ten aanzien van zijn gedragsstoornis en praktische zaken, maar zich ook onthoudt van het gebruik van middelen en niet in een verkeerde omgeving verkeert. De rechtbank zal derhalve aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel naast de algemene ook de bijzondere voorwaarden verbinden die de officier van justitie heeft gevorderd.
Gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en de problematiek van verdachte, waarvoor hij behandeling behoeft, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom de aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel te verbinden voorwaarden en het door de jeugdreclassering uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Nu meerdere van de bewezenverklaarde feiten door verdachte zijn gepleegd in de binnenstad van Groningen, ziet de rechtbank ook aanleiding een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een gebiedsverbod voor de binnenstad van Groningen (gespecificeerd op het bij dit vonnis gevoegde kaartje), op te leggen. Nu, zoals hiervoor al overwogen, ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt, zal de rechtbank deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte jeugddetentie opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen met de algemene en bijzondere voorwaarden zoals ze door de officier van justitie zijn voorgesteld, alsmede oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
- [slachtoffer 1] (feit 1), tot een bedrag van € 323,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
- [slachtoffer 4] (feit 5), tot een bedrag van € 1.254,78 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
- [slachtoffer 3] (feit 5), tot een bedrag van € 1.750,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
- [slachtoffer 7] (feit 10), tot bedragen van € 105,- , € 441,49 en € 305,09 ter zake van materiële schade en € 1.750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie gevorderd de vorderingen geheel toe te wijzen, alle vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd per vordering de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] rekening moet worden gehouden met een afschrijving van 25% wat betreft de bodywarmer. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van [slachtoffer 7] toe te wijzen tot een bedrag van € 92,50 ter zake van materiële schade en € 1.750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu zij vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde heeft bepleit. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de bij de vordering gevoegde uitspraak ter onderbouwing van de immateriële schade is gebaseerd op een ander feitencomplex.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4] het standpunt ingenomen dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het niet voldoende gespecificeerd en onderbouwd zijn. Onduidelijk is ook welke schade precies kan worden toegerekend aan de joyriding en welke schade reeds bestond.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] het standpunt ingenomen dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het niet voldoende gespecificeerd en onderbouwd zijn.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu zij vrijspraak van het onder 10 ten laste gelegde heeft bepleit. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij de vordering van [slachtoffer 7] niet eenvoudig is vast te stellen wat ieders aandeel bij de gebeurtenis is geweest en wat verdachte is toe te rekenen. Daarnaast heeft benadeelde partij [slachtoffer 7] zijn vordering niet onderbouwd door middel van een nadere medische onderbouwing of andere specificaties aangaande de materiele schade. Dit dient volgens de raadsvrouw te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij
[slachtoffer 1]is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is aangetast. De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 april 2016.
Ten aanzien van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]is de rechtbank van oordeel dat de schade aan de achteras voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de stukken is niet gebleken dat de schade aan de bumper het gevolg is van handelen door verdachte. Daarom zal een bedrag van € 654,78 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2016. Voor het overige zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van benadeelde partij
[slachtoffer 3]is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
19 september 2016. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en de benadeelde partij voor het overige gedeelte in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van benadeelde partij
[slachtoffer 7]is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 10 primair bewezen verklaarde. De lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is aangetast. De vordering ten bedrage van € 1.750,- zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2017. Wat betreft de materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank slechts de gestelde schade aan de broek en de jas aannemelijk geworden. Ten aanzien van de broek stelt de rechtbank de schade vast op € 55,- en wat betreft de jas op € 37,50. Op deze laatste vaststelling is een afschrijving toegepast. Ook hier zal de wettelijke rente vanaf 11 maart 2017 worden toegewezen.
Nu vast staat dat verdachte per vordering tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank per vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Indien verdachte niet aan zijn betalingsverplichting voldoet zal per overtreding bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 30 september 2013 gewezen door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van zestig uren met een proeftijd van twee jaren. Bij vonnis van 25 augustus 2015 heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf gelast.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen.
Nu reeds bij eerdere uitspraak tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke werkstraf is gelast, zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 25 augustus 2015 gewezen door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is verdachte veroordeeld tot
-voor zover hier van belang- een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 september 2015. Bij beslissing van 24 november 2016 heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 17 dagen gelast, nadere bijzondere voorwaarden gesteld en de proeftijd verlengd met één jaar.
De officier van justitie heeft bij vordering de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde in voormeld vonnis gestelde voorwaarden niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op de aard van de maatregel die zal worden opgelegd zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging evenwel afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77we, 77za, 141, 181, 266, 267 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 5, 7, 11, 110, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair tot en met 10 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 76 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSjbjr), telefoonnummer 088 - 5260000, zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht en zijn medewerking zal verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal verblijven en wonen bij Expert Zorg en Welzijn te Veendam, of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het
(dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd dagbesteding (onderwijs/werk) zal volgen;
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij Accare, Molendrift of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling te bepalen, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
5. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
6. dat de veroordeelde zich niet zal bevinden in de binnenstad van Groningen zoals is aangegeven op de gevoegde plattegrond, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
7. dat de veroordeelde zich gedurende de eerste vier maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht (met GPS) zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Draagt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van twee jaren, inhoudende dat de veroordeelde zich niet zal bevinden in de binnenstad van Groningen zoals op de bij dit vonnis gevoegde plattegrond is aangegeven.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.
Bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende jeugddetentie wordt toegepast voor de duur van twee weken met een maximum van drie maanden.
Beveelt dat deze maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Ten aanzien van 18/074422-16, feit 1 primair:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 323,- (zegge: driehonderd drieëntwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2016. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 323,- (zegge: driehonderd drieëntwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Ten aanzien van 18/223911-16, feit 5:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 654,78 (zegge: zeshonderdvierenvijftig euro en achtenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 654,78 (zegge: zeshonderdvierenvijftig euro en achtenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Ten aanzien van 18/223911-16, feit 5:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.000,-(zegge: duizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Ten aanzien van 18/840021-17, feit 10 primair:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 7]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.842,50(zegge: achttienhonderd tweeënveertig euro en vijftig eurocent aan materiële en immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige materiële deel niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7] te betalen een bedrag van € 1.842,50 (zegge: achttienhonderd tweeënveertig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit zowel immateriële als materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/840289-13:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen
d.d. 30 september 2013.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/840076-14:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen
d.d. 25 augustus 2015.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Agema, voorzitter tevens kinderrechter, mr. M. Haisma en mr. E. van Sloten, rechters, bijgestaan door M.C. Nijboer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2017.