1.1.6De belasting als bedoeld in de onderdelen 1.1.1 t/m 1.1.5 wordt
vermeerderd voor het op 1 januari van het belastingjaar of, in-
dien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belasting-
plicht, in bruikleen hebben van een extra (= boven hetgeen
volgens de gemeentelijke afvalstoffenverordening aan het perceel
is verstrekt) container, per container € 259,50”
2. Tussen partijen is in geschil of voor het jaar 2015 ter zake van het gebruik van de drie extra containers aan eiser terecht een aanslag in de afvalstoffenheffing is opgelegd. In het bijzonder spitst zich het geschil toe op de vraag of eiser in de onderhavige situatie überhaupt wel voor de extra containers kon worden aangeslagen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft de onderhavige aanslag opgelegd op grond van onderdeel 1.1.6 van hoofdstuk 1.1 van de bij de Verordening behorende tarieventabel, waarin staat dat voor het inbruikleenhebben van een extra container een bedrag van € 259,50 moet worden betaald. Ter zitting is vastgesteld dat er tussen eiser en verweerder voor de drie extra containers geen overeenkomst van bruikleen is gesloten. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in dit geval het afgeven van een container kan worden beschouwd als bruikleen. Verder is verweerder van opvatting dat de extra containers verbonden zijn aan het perceel (object) en niet aan de gebruiker (subject) daarvan. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. In de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 4 december 2001 (ECLI:NL:GHARN:2001:AD8014) verwerpt het Hof de stelling dat het containerpakket verbonden is aan het perceel en niet aan de gebruiker. Het Hof komt tot de conclusie dat nu er geen overeenkomst van bruiklening is gesloten voor een bepaalde container de belanghebbende ter zake van deze container ten onrechte in de afvalstoffenheffing is betrokken. 4. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat nu tussen eiser en verweerder voor de drie extra containers geen overeenkomst van bruiklening is gesloten, verweerder eiser hiervoor ten onrechte in de afvalstoffenheffing heeft betrokken.
5. De rechtbank wijst verweerder erop dat ingeval de rechtbank de stelling van eiser dat het pand na 2008 niet meer dubbel bewoond is geweest en de gemeente door de verhuizing van de vorige bewoners had kunnen weten dat de extra containers niet meer gebruikt werden, zou (moeten) opvatten als een beroep op het ontbreken van een nieuw feit, het beroep eveneens zou kunnen slagen. Naar de rechtbank uit de onderhavige aanslag begrijpt is immers sprake van een navorderingsaanslag die alleen ziet op de vermeerdering van de belasting ingevolge onderdeel 1.1.6 van hoofdstuk 1.1 van de bij de Verordening behorende tarieventabel. Naar de rechtbank begrijpt is de aanslag op grond van de voorgaande onderdelen al eerder in het jaar opgelegd en is in dit geval dus sprake van een navorderingsaanslag. Op grond van artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet juncto artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de heffingsambtenaar, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Echter, een feit, dat de heffingsambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Of hier in dit geval al dan niet sprake van is laat de rechtbank verder onbesproken, daar de aanslag al niet in stand kan blijven omdat de overeenkomst van bruikleen ontbreekt.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vernietigt de gecombineerde aanslag afvalstoffenheffing 2015.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de gecombineerde aanslag afvalstoffenheffing 2015;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017.
w.g. griffier
w.g. rechter