1.16Bij e-mailbericht van 20 november 2015, heeft de onder 1.3 genoemde notaris onder andere het volgende aan [bestuurder] geschreven:
"Tijdens het passeren van de akte, waarbij verkoper en u aanwezig waren, is - zoals u ongetwijfeld weet te herinneren - een nadere uitsplitsing van de koopprijs uitvoerig besproken. De nadere uitsplitsing zou namelijk voor de verkoper ook fiscale gevolgen kunnen hebben.
Verkoper had geen bezwaar tegen de uiteindelijk door koper gemaakte uitsplitsing.
Zekerheidshalve is ter bescherming van verkoper een zogenaamde glijclausule in de akte opgenomen. Voor zover ik weet heeft verkoper daarop nimmer een beroep gedaan.".
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder bij de herziene verliesvaststellingsbeschikking het verlies van eiseres over 2010 terecht heeft vastgesteld op € 57.933. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of in 2010 sprake is van goodwill waarop eiseres mag afschrijven.
3. Eiseres stelt dat zij een bedrag van € 543.000 aan goodwill heeft betaald, bestaande uit € 120.000 meegekochte omzet en € 423.000 wegens ontwikkelingsmogelijkheden tot bungalowpark die het watersportcentrum bood. Eiseres is van mening dat op deze goodwill in 2010 ten laste van de fiscale winst mag worden afgeschreven. De betaling voor goodwill volgt volgens eiseres uit de in de akte van levering opgenomen splitsing van de koopsom (zie 1.3), waarbij voor de waarde van de onroerende zaken is uitgegaan van de WOZ-waarde 2010. Eiseres ziet deze WOZ-waarde als een reële benadering van de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken.
4. Verweerder betwist dat in de totale koopsom van € 1.400.000 voor het watersportcentrum enig bedrag aan goodwill is begrepen, zodat een afschrijvingslast in verband met goodwill niet aan de orde is. Hij wijst erop dat partijen in de koopovereenkomst geen melding maken van goodwill en is van mening dat eiseres de koopsom, conform de bepalingen in de koopakte (zie 1.2), heeft betaald voor de onroerende zaken, te weten de camping, de jachthaven en de bedrijfswoning. De in de leveringsakte vermelde goodwill is volgens verweerder niet tussen partijen overeenkomen, nu de verkoper zich daarmee niet akkoord heeft verklaard. In de visie van verweerder waren de resultaten van het watersportcentrum afhankelijk van de plannen die eiseres zelf had en zelf ten uitvoer zou moeten brengen, daarvoor zal eiseres de verkoper geen goodwill hebben willen betalen. Eiseres heeft volgens verweerder tevens niet aannemelijk gemaakt dat het watersportcentrum een grotere winstpotentie had dan andere ondernemingen in dezelfde branche.
5. Ingevolge artikel 3.30 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB), in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Wet vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb), wordt de afschrijving op bedrijfsmiddelen jaarlijks gesteld op het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van goodwill geen sprake kan zijn van afschrijving op voortbrengingskosten, omdat de Hoge Raad in het arrest van 30 mei 1934, B. 5622, heeft geoordeeld dat het niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik is om goodwill, die in het bedrijf zelf is gegroeid, op de balans tot uitdrukking te brengen. Afschrijving op goodwill kan daarom alleen plaatsvinden indien een belastingplichtige ter zake van de aanschaf van deze goodwill kosten heeft gemaakt.