ECLI:NL:RBNNE:2017:3032

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
18/830109-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van woninginbraak met diefstal van wiet

Op 3 augustus 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van een woninginbraak in Groningen op 25 februari 2017. De verdachte, geboren in 1994, werd bijgestaan door advocaat mr. J.G.M. Dassen, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. J.L. van den Broek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte een woning was binnengegaan met het oogmerk van diefstal, waarbij een zakje wiet werd weggenomen. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden en verklaringen van de aangever, die aangaf dat zijn woning was opengebroken en dat er schade was aangericht. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. Gezien de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkelingen in het leven, werd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, evenals een taakstraf. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. De benadeelde partij, de eigenaar van de wiet, kreeg een schadevergoeding toegewezen van €20,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830109-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 augustus 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 juli 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 25 februari 2017, in de gemeente Groningen, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam]
, heeft weggenomen (onder meer) een zakje wiet, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij
verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen bovengenoemde goed(eren)
onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking
en/of inklimming;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 februari 2017, in de gemeente Groningen, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam] , weg te nemen geld/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
die/dat weg te nemen geld/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door
middel van braak, verbreking en/of inklimming, de deur en/of deurkozijn van
genoemde woning heeft/hebben geforceerd en/of vernield en/of (vervolgens)
genoemde woning is/zijn binnen gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat één van de verdachten het zakje wiet heeft weggenomen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangifte, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat twijfel bestaat omtrent het wegnemen van het zakje wiet. Verdachte heeft verklaard dat hij naar binnen is gegaan en slechts heeft rondgekeken. Daarmee is het subsidiair ten laste gelegde bewezen. Het is echter niet onmogelijk dat de medeverdachte de wiet heeft weggenomen. Mocht de rechtbank dit aannemelijk achten, dan kan inbraak in vereniging worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 20 juli 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben op de camerabeelden te zien met een breekijzer. De medeverdachte en ik hebben de deur opengebroken en wij zijn in de woning geweest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 maart 2017, opgenomen op pagina 62 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017050428 d.d. 5 april 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik woon aan de [straatnaam] te Groningen. Op 24 februari 2017 verliet ik mijn woning en draaide ik de deur op slot. Op 25 februari 2017 zei iemand van de politie tegen mij dat er was ingebroken in mijn woning. Ik zag dat er forse houtschade aan het kozijn van de deurpost zat. De deur was met grof geweld geforceerd. Ik zag dat mijn zakje wiet weg was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 7 maart 2017 met bijlagen, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Door mij werden de beschikbaar gestelde beelden bekeken en werd het volgende waargenomen:
25-02-2017 te 03.29.56 uur tot 03.30.07 uur. Dader 1 en 2 komen in het portaaltje. Dader 2 trekt handschoenen aan. Te zien is dat dader 1 een rode breekijzer in zijn hand heeft.
25-02-2017 te 03.35.07 uur en 03.35.51 uur. Daders 1 en 2 (nu met capuchon over hun hoofd getrokken) zijn de voordeur van perceel [straatnaam] aan het openbreken met een rode breekijzer en een grote rode schroevendraaier.
25-02-2017 te 04.35.07 uur tot 04.35.21 uur. Daders 1 en 2 komen het portaaltje in en kort hierna gaan ze perceel [straatnaam] in.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank een voltooide inbraak bewezen, zoals primair is ten laste gelegd. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever dat er een zakje wiet is weggenomen. Gelet op de stellige ontkenning van verdachte, acht de rechtbank het aannemelijk dat zijn medeverdachte de wiet heeft weggenomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair
hij op 25 februari 2017 in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [straatnaam]
, heeft weggenomen een zakje wiet, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primairdiefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest en een taakstraf waarvan de duur past bij de ernst van het feit. Aan het voorwaardelijke strafdeel moeten de voorwaarden worden gekoppeld die de reclassering heeft geadviseerd in haar rapport van 23 mei 2017.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, in vereniging, schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Inbraken zijn ergerlijke feiten, die naast materiële schade vaak veel hinder en onrust veroorzaken voor de gedupeerden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daar komt bij dat hij ten tijde van het thans bewezen verklaard feit in een proeftijd liep.
De reclassering adviseert in haar rapport van 23 mei 2017 verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling en de voorwaarde dat verdachte een zinvolle dagbesteding moet hebben. De reclassering schat in dat met name het ontbreken van een dagbesteding en inkomen voor verdachte triggers zijn voor onhandige keuzes. Uit het rapport volgt dat verdachte zich meewerkend en begeleidbaar heeft opgesteld in het kader van het thans lopende schorsingstoezicht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na de zomervakantie kan starten met een opleiding, waarbij hij wekelijks vier dagen gaat werken en één dag naar school gaat. Verdachte heeft inmiddels hulp bij zijn financiële problemen.
Bij de afweging of het jeugdstrafrecht of het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast, heeft de reclassering overwogen dat verdachte in staat is een draai te geven aan zijn eigen leven, waarbij pedagogische beïnvloeding niet meer op de voorgrond staat. Het commune strafrecht lijkt daarom in dit geval het meest passend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet opnieuw de gevangenis in moet, mede gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en de positieve ontwikkelingen in zijn leven. De rechtbank zal, onder toepassing van het volwassenenstrafrecht, verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur van deze straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de nieuwe opleiding een behoorlijke belasting voor verdachte zal zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 715,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu de vordering is toegespitst op een voltooide inbraak, terwijl vrijspraak voor dit feit is gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering ten aanzien van de weggenomen wiet niet is onderbouwd en dat er daarom onduidelijkheid bestaat over de hoeveelheid en de waarde ervan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft verdachte mede aansprakelijk gehouden voor de diefstal van een zakje wiet. De benadeelde partij heeft ter vergoeding van de wiet een bedrag van € 50,00 gevorderd. Gelet op de betwisting door de verdediging en de toelichting die de benadeelde partij op de terechtzitting heeft gegeven, ziet de rechtbank aanleiding om dit bedrag te matigen tot € 20,00. Het overige gedeelte van de vordering ziet op een eerdere inbraak en betreft daarom geen rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2017.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het overige deel van zijn vordering niet ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal de vervangende hechtenis achterwege laten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 131 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland en zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, en zich gedurende de door de reclassering bepaalde periode blijft melden zo frequent als de reclassering nodig acht;
2. dat de veroordeelde zich laat begeleiden en behandelen bij De Waag te Utrecht onder het aanbod Topzorg, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde een zinvolle dagbesteding heeft, bij voorkeur in de vorm van werk of scholing.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte voorts tot:

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 20,00(zegge: twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 20,00 (zegge: twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 augustus 2017.